Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid
In 1792 begon de zogenaamde Eerste Coalitieoorlog tussen het revolutionaire Frankrijk en een aantal West-Europese mogendheden (Oostenrijk, Pruisen, Groot-Brittannië, Nederlandse Republiek, e.a.) die het oude regime in Frankrijk wilden herstellen. Na een eerste, tijdelijke bezetting van de Oostenrijkse Nederlanden in 1792-1793, palmden de Fransen onze gewesten na de slag bij Fleurus in juni 1794 voor de tweede keer in. Ze zouden hier blijven tot in 1814. In die periode werd het traditionele politieke, maatschappelijke, juridische en religieuze bestel helemaal hervormd.
Op 1 oktober 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden officieel ingelijfd bij Frankrijk. Het grondgebied zou voortaan niet langer uit hertogdommen en graafschappen bestaan, maar er kwamen negen departementen, die grosso modo overeenstemden met de latere negen provincies. Onze regio behoorde tot het ‘Département des Deux-Nèthes’ (de provincie Antwerpen). De departementen werden onderverdeeld in arrondissementen en die bestonden op hun beurt uit kantons. Het kanton Puurs-Bornem bevatte naast de twee genoemde plaatsen ook Sint-Amands. Het was een wat ongemakkelijke combinatie want Puurs behoorde vroeger tot het hertogdom Brabant en Bornem en Sint-Amands maakten deel uit van het Graafschap Vlaanderen. De verschillen in rechtspraak, gewoonterecht, ‘costuymen ende gebruyken’ werden door de nieuwe machtshebers weggewuifd omdat er toch tabula rasa werd gemaakt met het verleden. De kantons werden bestuurd door een commissaris en op plaatselijk niveau maakten de oude heerlijkheden met hun schepenbanken plaats voor ‘municipalités’ met een gemeentebestuur dat bestond uit een agent en een adjunct. Zelfs de tijdrekening werd hervormd, met decaden in plaats van weken en een jaartelling die met terugwerkende kracht begon op de eerste Vendémiaire van het jaar 1 (22 september 1792).
Op 1 oktober 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden officieel ingelijfd bij Frankrijk. Het grondgebied zou voortaan niet langer uit hertogdommen en graafschappen bestaan, maar er kwamen negen departementen, die grosso modo overeenstemden met de latere negen provincies. Onze regio behoorde tot het ‘Département des Deux-Nèthes’ (de provincie Antwerpen). De departementen werden onderverdeeld in arrondissementen en die bestonden op hun beurt uit kantons. Het kanton Puurs-Bornem bevatte naast de twee genoemde plaatsen ook Sint-Amands. Het was een wat ongemakkelijke combinatie want Puurs behoorde vroeger tot het hertogdom Brabant en Bornem en Sint-Amands maakten deel uit van het Graafschap Vlaanderen. De verschillen in rechtspraak, gewoonterecht, ‘costuymen ende gebruyken’ werden door de nieuwe machtshebers weggewuifd omdat er toch tabula rasa werd gemaakt met het verleden. De kantons werden bestuurd door een commissaris en op plaatselijk niveau maakten de oude heerlijkheden met hun schepenbanken plaats voor ‘municipalités’ met een gemeentebestuur dat bestond uit een agent en een adjunct. Zelfs de tijdrekening werd hervormd, met decaden in plaats van weken en een jaartelling die met terugwerkende kracht begon op de eerste Vendémiaire van het jaar 1 (22 september 1792).
De nobele principes van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid ten spijt, beschouwden de Fransen de vroegere Zuidelijke Nederlanden vooral als een wingewest. Er kwamen alsmaar nieuwe belastingen en opeisingen die de door de oorlog al zwaar geteisterde bevolking nog meer onder druk zetten. Ook de adel en de kerk (sterkhouders van het Ancien Régime) kregen het hard te verduren. Kastelen en domeinen werden in beslag genomen, kloosters en abdijen verbeurd verklaard en hun vele bezittingen openbaar verkocht (wet van 4 augustus 1796). De priesters en andere geestelijken moesten een eed van trouw aan de Republiek en haat tegen het koningschap (Ancien Régime) afleggen (wet van 5 september 1797): “Ik zweere haet aen het Koningdom en aen de regeerings-loosheyd, aengekleeftheyd ende getrouwigheyd aen de Republiek ende aen de Constitutie van het jaer Dry”. Wie weigerde kwam op een zwarte lijst terecht en kon worden veroordeeld tot een gevangenisstraf of ballingschap in een verre en onherbergzame Franse kolonie als het Zuid-Amerikaanse Guyana. De goederen van de eedweigeraars konden in beslag worden genomen en hun kerk gesloten. Uitwendige tekens van het geloof waren verboden (wet van 28 september 1795) en alleen ‘beëdigde priesters’ mochten nog religieuze diensten uitoefenen. Aartsbisschop van Frankenberg zelf weigerde de eed af te leggen en vluchtte naar Duitsland. Zijn voorbeeld werd gevolgd door de grote meerderheid van de geestelijken. Van de 1556 geestelijken in het departement Twee-Neten zouden slechts 177 de eed hebben afgelegd; 1077 geestelijken werden in de loop der jaren – zij het meestal bij verstek - veroordeeld tot verbanning.[1] Onderpastoor Baptist Cornelis Moons van Boom bijvoorbeeld werd naar Cayenne in Guyana gestuurd en liet er in 1799 het leven. Volgens kanunnik Cooremans[2], archivaris van het Aartsbisdom en afkomstig uit Puurs, was er in heel het kanton Puurs-Bornem geen enkele geestelijke die de eed aflegde. Represailles volgden…
(ga verder)
[1] Moens, Eugeen, pater, Bornhem in den beloken tijd, 1899, heruitgave Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 1997, passim.
[2] Cooremans, Theophiel, Geschiedenis van Puurs, in Het Nieuwsblad van Puurs, 1903-1906, en uitgegeven door drukkerij Baeté in 1906.
(ga verder)
[1] Moens, Eugeen, pater, Bornhem in den beloken tijd, 1899, heruitgave Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 1997, passim.
[2] Cooremans, Theophiel, Geschiedenis van Puurs, in Het Nieuwsblad van Puurs, 1903-1906, en uitgegeven door drukkerij Baeté in 1906.