Derde poging tot afscheiding van Puurs (1822)
Drie jaar na hun vorige, wat simpele en naïeve poging sturen de Breendonkenaars in juni 1822 opnieuw een petitie naar de Provinciale Staten met de vraag om zich te mogen afscheiden van Puurs en een zelfstandige gemeente te worden. Deze keer pakken ze de zaken grondiger aan. Terwijl het verzoek van 1819 een briefje van twee pagina’s (in het Nederlands) was, hebben de Breendonkenaars nu een heus dossier van zo’n 15 pagina’s samengesteld, in het Frans, mét een kaart van Breendonk/Puurs erbij en een proeve van begroting van Breendonk als zelfstandige gemeente. (1)
Een ambitieus plan
Naast de klassieke argumenten (oppervlakte, bevolking, afstand van Puurs-centrum en slechte wegen) wijzen de postulanten erop dat ze op geestelijk vlak hun eigen verantwoordelijkheid hebben gekregen, met een eigen kerk, een pastorij en twee priesters die ze gedeeltelijk zelf onderhouden. Dat werkt goed, zeggen ze, en daarom willen ze nu ook op burgerlijk vlak hun eigen boontjes doppen, in plaats van deel te blijven uitmaken ‘de plusieurs communes avec les quelles ils n’ont presque d’autre rélation si ce n’est de contribuer considerablement dans leurs charges sans éprouver aucun avantage’. De weinige vertegenwoordigers die ze hebben in het burgerlijke bestuur, zijn bovendien verspreid over vier gemeenteraden (Puurs, Ruisbroek, Willebroek en Tisselt).
Het is duidelijk dat de Breendonkenaars zich vooral verenigd voelen binnen de krijtlijnen van hun geestelijk bestuur, dat nog altijd over de gemeentegrenzen heen delen van de naburige gemeenten behelst. Wat ze eigenlijk willen, is dat het hele gebied dat onder de kerkelijke ‘jurisdictie’ van Breendonk valt, ook burgerlijk verenigd wordt en een aparte gemeente gaat vormen.
Dat is meteen ook de grote zwakte van hun plan: het is veel te ambitieus. De toekomstige gemeente Breendonk zou niet alleen een (groot) deel van Puurs omvatten, maar ook aanzienlijke stukken van Willebroek, Tisselt en Ruisbroek (zie kaart hieronder). De nieuwe gemeente zou volgens de eigen berekeningen van de indieners een oppervlakte hebben van 1500 Nederlandse bunders (= hectaren) en een bevolking van 1731 ‘zielen’ (1387 uit de gemeente Puurs en 344 uit de gemeenten Willebroek, Tisselt en Ruisbroek).
De petitie is ondertekend door 89 personen uit Breendonk binnen Puurs en een paar tientallen uit (geestelijk) Breendonk in wereldlijk Ruisbroek, Willebroek en Tisselt. Wie de opsteller van het document was, weten we niet, maar het zou eventueel Jean-François Hermans kunnen geweest zijn, plaatsvervangend vrederechter van het kanton Puurs en een Breendonkenaar wiens naam nogal prominent aanwezig is op deze petitie en andere documenten in het dossier. Een andere mogelijkheid is uiteraard dat de ‘rekwestranten’ zich lieten bijstaan door een anonieme ‘écrivain’, een advocaat of een notaris.
[1]Provinciaal Archief Antwerpen, PAA 597, inv. 45 Dossier inzake het verzoek van de inwoners van het gehucht Breendonk om af te scheiden van Puurs en een eigen gemeente te vormen, 1819-1823. Kopies van een aantal van de documenten bevinden zich ook in het RAA, HGA Puurs. .
Een ambitieus plan
Naast de klassieke argumenten (oppervlakte, bevolking, afstand van Puurs-centrum en slechte wegen) wijzen de postulanten erop dat ze op geestelijk vlak hun eigen verantwoordelijkheid hebben gekregen, met een eigen kerk, een pastorij en twee priesters die ze gedeeltelijk zelf onderhouden. Dat werkt goed, zeggen ze, en daarom willen ze nu ook op burgerlijk vlak hun eigen boontjes doppen, in plaats van deel te blijven uitmaken ‘de plusieurs communes avec les quelles ils n’ont presque d’autre rélation si ce n’est de contribuer considerablement dans leurs charges sans éprouver aucun avantage’. De weinige vertegenwoordigers die ze hebben in het burgerlijke bestuur, zijn bovendien verspreid over vier gemeenteraden (Puurs, Ruisbroek, Willebroek en Tisselt).
Het is duidelijk dat de Breendonkenaars zich vooral verenigd voelen binnen de krijtlijnen van hun geestelijk bestuur, dat nog altijd over de gemeentegrenzen heen delen van de naburige gemeenten behelst. Wat ze eigenlijk willen, is dat het hele gebied dat onder de kerkelijke ‘jurisdictie’ van Breendonk valt, ook burgerlijk verenigd wordt en een aparte gemeente gaat vormen.
Dat is meteen ook de grote zwakte van hun plan: het is veel te ambitieus. De toekomstige gemeente Breendonk zou niet alleen een (groot) deel van Puurs omvatten, maar ook aanzienlijke stukken van Willebroek, Tisselt en Ruisbroek (zie kaart hieronder). De nieuwe gemeente zou volgens de eigen berekeningen van de indieners een oppervlakte hebben van 1500 Nederlandse bunders (= hectaren) en een bevolking van 1731 ‘zielen’ (1387 uit de gemeente Puurs en 344 uit de gemeenten Willebroek, Tisselt en Ruisbroek).
De petitie is ondertekend door 89 personen uit Breendonk binnen Puurs en een paar tientallen uit (geestelijk) Breendonk in wereldlijk Ruisbroek, Willebroek en Tisselt. Wie de opsteller van het document was, weten we niet, maar het zou eventueel Jean-François Hermans kunnen geweest zijn, plaatsvervangend vrederechter van het kanton Puurs en een Breendonkenaar wiens naam nogal prominent aanwezig is op deze petitie en andere documenten in het dossier. Een andere mogelijkheid is uiteraard dat de ‘rekwestranten’ zich lieten bijstaan door een anonieme ‘écrivain’, een advocaat of een notaris.
[1]Provinciaal Archief Antwerpen, PAA 597, inv. 45 Dossier inzake het verzoek van de inwoners van het gehucht Breendonk om af te scheiden van Puurs en een eigen gemeente te vormen, 1819-1823. Kopies van een aantal van de documenten bevinden zich ook in het RAA, HGA Puurs. .
_ Kaart van de ‘toekomstige’ gemeente Breendonk, toegevoegd aan het verzoekschrift van de Breendonkenaars van juni 1822. Het bijschrift luidt ‘Figuratieve kaerte der geestelijke jurisdictie van Breendonck, deelmaekende van de gemeente Puers, Willebroeck ende Ruysbroeck, daer af gemaekt door Joannes Van Aken en Joannes Joseph De Laet in ’t jaer achthien honderd en vier’. (55 x 75 cm – PAA). Het is wellicht deze kaart die ook in al in 1804 was gebruikt bij een soortgelijke petitie.
De Breendonkenaars eisen voor hun toekomstige gemeente zowel het gele gedeelte A op (geestelijk Breendonk, burgerlijk Puurs), als het lichtgroene deel B (geestelijk Breendonk, burgerlijk Ruisbroek), het donkergroene deel C (geestelijk Breendonk, burgerlijk Willebroek) én het bruine deel D (wereldlijk en geestelijk Tisselt, maar voormalig geestelijk Breendonk). De Bosbeek – de vroegere grens tussen Puurs enerzijds, en Willebroek en Tisselt anderzijds – moest opnieuw de oostgrens van Breendonk worden.
De Breendonkenaars eisen voor hun toekomstige gemeente zowel het gele gedeelte A op (geestelijk Breendonk, burgerlijk Puurs), als het lichtgroene deel B (geestelijk Breendonk, burgerlijk Ruisbroek), het donkergroene deel C (geestelijk Breendonk, burgerlijk Willebroek) én het bruine deel D (wereldlijk en geestelijk Tisselt, maar voormalig geestelijk Breendonk). De Bosbeek – de vroegere grens tussen Puurs enerzijds, en Willebroek en Tisselt anderzijds – moest opnieuw de oostgrens van Breendonk worden.
Tegenwind
Het verzoekschrift van de Breendonkenaars komt andermaal terecht bij de Bestendige Deputatie van de Provinciale Staten, die door de arrondissementscommissaris van Mechelen prompt het advies laat inwinnen van de betrokken gemeenten. Hun antwoord laat zich raden.
De gemeenteraad van Puurs vergadert op 21 juni 1822 over de kwestie. Ze melden in hun verslag dat ‘het gehucht van Breendonk bestaat in een groote menigte van ackermans, woonende gedisperseert op ‘t ‘veld in differente wijken en gehuchten, zonder eenigh dorp ofte samenwooning uit te maecken’ en ‘dat het oock niet mogelijk is van onder hun eenen administratie te vinden, maer (dat ze) door vreemde personen zoude moeten geadministreert worden’. Daarmee is de toon gezet. En ze hebben nog veel meer bezwaren. Zo wijzen ze met een beschuldigende vinger naar de pastoor van Breendonk (Adriaan Brijs, 1817-1826) en diens onderpastoor (Peter-Frans Lenaerts, 1822), die volgens hen achter het plan zitten, ‘niet voor eenen generaelen intrest, maer voor een personneel voordeel’. De priesters worden nu inderdaad ‘in ’t civiel’ slechts als vicaris (onderpastoor) van Puurs betaald en zouden in het geval van een zelfstandig Breendonk ‘het tractement van desservant (pastoor) genieten’. Het gemeentebestuur beweert ook dat aangezien de twee geestelijken ‘deze requeste in persoon van huys tot huys ter ondertekening gepresenteert (hebben), vele geringe inwoonders hun het ondertekenen niet hebben derven refuseren’. Ze merken verder verontwaardigd op dat Puurs ongeveer 1900 bunders groot is en dat die van Breendonk daarvan 1100 bunders voor zichzelf opeisen en daardoor zelfs ‘het gehucht van Breendonck grooter maeken als het dorp van Puers’. Anderzijds bedraagt het Breendonkse aandeel in de belastingen van Puurs 1034 gulden en daarmee zouden ze – in geval van zelfstandigheid – op verre na hun administratie niet kunnen betalen. Om deze en nog een aantal andere redenen is het advies negatief: omdat de oprichting van een zelfstandige gemeente Breendonk slecht is voor Puurs én voor de Breendonkenaars in het bijzonder. Wel vraagt Puurs aan de Provinciale Staten om het tractement van de pastoor te willen verhogen tot dat van desservant in plaats van vicaris van Puurs en ook voor de onderpastoor (die nu door de inwoners van Breendonk wordt betaald) een tractement te voorzien. Zo hopen ze allicht de ‘aanstokers’ van de petitie te paaien.
Het verzoekschrift van de Breendonkenaars komt andermaal terecht bij de Bestendige Deputatie van de Provinciale Staten, die door de arrondissementscommissaris van Mechelen prompt het advies laat inwinnen van de betrokken gemeenten. Hun antwoord laat zich raden.
De gemeenteraad van Puurs vergadert op 21 juni 1822 over de kwestie. Ze melden in hun verslag dat ‘het gehucht van Breendonk bestaat in een groote menigte van ackermans, woonende gedisperseert op ‘t ‘veld in differente wijken en gehuchten, zonder eenigh dorp ofte samenwooning uit te maecken’ en ‘dat het oock niet mogelijk is van onder hun eenen administratie te vinden, maer (dat ze) door vreemde personen zoude moeten geadministreert worden’. Daarmee is de toon gezet. En ze hebben nog veel meer bezwaren. Zo wijzen ze met een beschuldigende vinger naar de pastoor van Breendonk (Adriaan Brijs, 1817-1826) en diens onderpastoor (Peter-Frans Lenaerts, 1822), die volgens hen achter het plan zitten, ‘niet voor eenen generaelen intrest, maer voor een personneel voordeel’. De priesters worden nu inderdaad ‘in ’t civiel’ slechts als vicaris (onderpastoor) van Puurs betaald en zouden in het geval van een zelfstandig Breendonk ‘het tractement van desservant (pastoor) genieten’. Het gemeentebestuur beweert ook dat aangezien de twee geestelijken ‘deze requeste in persoon van huys tot huys ter ondertekening gepresenteert (hebben), vele geringe inwoonders hun het ondertekenen niet hebben derven refuseren’. Ze merken verder verontwaardigd op dat Puurs ongeveer 1900 bunders groot is en dat die van Breendonk daarvan 1100 bunders voor zichzelf opeisen en daardoor zelfs ‘het gehucht van Breendonck grooter maeken als het dorp van Puers’. Anderzijds bedraagt het Breendonkse aandeel in de belastingen van Puurs 1034 gulden en daarmee zouden ze – in geval van zelfstandigheid – op verre na hun administratie niet kunnen betalen. Om deze en nog een aantal andere redenen is het advies negatief: omdat de oprichting van een zelfstandige gemeente Breendonk slecht is voor Puurs én voor de Breendonkenaars in het bijzonder. Wel vraagt Puurs aan de Provinciale Staten om het tractement van de pastoor te willen verhogen tot dat van desservant in plaats van vicaris van Puurs en ook voor de onderpastoor (die nu door de inwoners van Breendonk wordt betaald) een tractement te voorzien. Zo hopen ze allicht de ‘aanstokers’ van de petitie te paaien.
_Ook in Tisselt zien
ze het verzoek van de Breendonkenaars absoluut niet zitten. Het verslag van de
gemeenteraad van 24 juni wijst erop dat de Breendonkenaars liefst 249 bunders
van Tisselt voor zich opeisen, een derde van de totale oppervlakte van de
gemeente. Daarnaast ook 31 huizen, waaronder de grootste hofsteden van de
gemeente, die een belasting van 300 gulden vertegenwoordigen. Tisselt heeft bij
de grenscorrecties van 1808 ook al grond moeten inleveren en wil niet opnieuw
terrein verliezen. De afstand van vele van de betrokken hofsteden naar de kerk
van Tisselt is volgens de gemeenteraad korter dan naar die van Breendonk en de
weg is goed onderhouden. In 1821 werd zelfs nog een nieuwe bakstenen brug
gebouwd op de weg van Breendonk naar Tisselt, zodat die altijd goed begaanbaar
blijft. De mensen van Tisselt die de petitie hebben ondertekend, zijn volgens
het verslag gemanipuleerd door de onderpastoor en de koster van Breendonk. Dat
moet ook blijken uit een bijgevoegd document waarin een aantal van die
ondertekenaars hun instemming herroepen en verklaren ‘dat zij misleyd en in hun
gedagt zijn bedrogen geweest door de heeren Lenaerts, onderpastoor, en
Steenackers, coster te Breendonck, dewelcke hun hebben voorgestelt en doen
tekenen een request opgestelt in de Fransche tael’. Wat de heren hen vertelden,
kwam niet overeen met de inhoud van de petitie. Ze willen helemaal niet los van
Tisselt, waar ze spiritueel en civiel toe behoren, en ze trekken hun akkoord
dan ook in.
De gemeenteraad van Willebroek windt er op 24 juni ook geen doekjes om. Van de 13 huizen in Willebroek onder het geestelijk gezag van Breendonk liggen de meeste volgens het gemeenteraadsverslag even dicht bij Willebroek centrum als bij Breendonk, of zelfs dichter. Het argument dat de mensen zich te ver moeten verplaatsen voor hun aangiften van de burgerlijke stand en dergelijke, houdt dus geen steek Er is in die buurt ook helemaal geen probleem met de ordehandhaving, zoals de verzoekers beweren. Van de 13 huizen is er geen enkele herberg en de Willebroekse ‘garde champêtre’ woont dichter bij die huizen dan die van Breendonk. Er zijn trouwens wat dat betreft geen klachten van de buurtbewoners. Net als in Tisselt zijn er een aantal ondertekenaars van de petitie die hun handtekening ‘intrekken’ omdat ze naar eigen zeggen onder druk zijn gezet door de onderpastoor en de koster. De gemeenteraad wijst erop dat Willebroek bij de grensbepalingen van het decreet van 29 mei 1808 al heel wat heeft toegegeven: 74 bunders en 71 mensen zijn toen van Willebroek naar Puurs gegaan. En nu vragen de Breendonkenaars nog eens 133 bunders en 76 ‘zielen’. Er zou dan voor Willebroek maar 848 bunder overblijven, wat volgens de gemeenteraad wijst op ‘l’absurdité de leur demande’.
In Ruisbroek is het niet anders. Ook daar vergadert de gemeenteraad op 24 juni. De raad wijst erop dat Breendonk op zichzelf al groter is in ‘landerijen’ en bevolking dan Ruisbroek. De Ruisbroekse ondertekenaars van de petitie zouden ‘in hun meijning en religie bedrogen zijn geweest, zoo het schijnt’ door de onderpastoor en de koster van Breendonk. Ze hebben inmiddels hun akkoord ingetrokken en bevestigen zelfs dat de weg naar de kerk naar Ruisbroek beter is dan die naar de kapel van Breendonk. Ruisbroek zou een zesde van zijn grondgebied verliezen en de ‘bijsonderste haerder inwoonders’, zodat de gemeente haar ‘jaarkosten’ niet meer zou kunnen betalen. “Dus beter zoude betaemen geheel Ruysbroeck af te staen, als het gevraegde deel te verliezen”, besluit secretaris De Pauw cynisch.
De gemeenteraad van Willebroek windt er op 24 juni ook geen doekjes om. Van de 13 huizen in Willebroek onder het geestelijk gezag van Breendonk liggen de meeste volgens het gemeenteraadsverslag even dicht bij Willebroek centrum als bij Breendonk, of zelfs dichter. Het argument dat de mensen zich te ver moeten verplaatsen voor hun aangiften van de burgerlijke stand en dergelijke, houdt dus geen steek Er is in die buurt ook helemaal geen probleem met de ordehandhaving, zoals de verzoekers beweren. Van de 13 huizen is er geen enkele herberg en de Willebroekse ‘garde champêtre’ woont dichter bij die huizen dan die van Breendonk. Er zijn trouwens wat dat betreft geen klachten van de buurtbewoners. Net als in Tisselt zijn er een aantal ondertekenaars van de petitie die hun handtekening ‘intrekken’ omdat ze naar eigen zeggen onder druk zijn gezet door de onderpastoor en de koster. De gemeenteraad wijst erop dat Willebroek bij de grensbepalingen van het decreet van 29 mei 1808 al heel wat heeft toegegeven: 74 bunders en 71 mensen zijn toen van Willebroek naar Puurs gegaan. En nu vragen de Breendonkenaars nog eens 133 bunders en 76 ‘zielen’. Er zou dan voor Willebroek maar 848 bunder overblijven, wat volgens de gemeenteraad wijst op ‘l’absurdité de leur demande’.
In Ruisbroek is het niet anders. Ook daar vergadert de gemeenteraad op 24 juni. De raad wijst erop dat Breendonk op zichzelf al groter is in ‘landerijen’ en bevolking dan Ruisbroek. De Ruisbroekse ondertekenaars van de petitie zouden ‘in hun meijning en religie bedrogen zijn geweest, zoo het schijnt’ door de onderpastoor en de koster van Breendonk. Ze hebben inmiddels hun akkoord ingetrokken en bevestigen zelfs dat de weg naar de kerk naar Ruisbroek beter is dan die naar de kapel van Breendonk. Ruisbroek zou een zesde van zijn grondgebied verliezen en de ‘bijsonderste haerder inwoonders’, zodat de gemeente haar ‘jaarkosten’ niet meer zou kunnen betalen. “Dus beter zoude betaemen geheel Ruysbroeck af te staen, als het gevraegde deel te verliezen”, besluit secretaris De Pauw cynisch.
Onderzoek door de Provinciale Staten
Toch lijken de Provinciale Staten het verzoek van de Breendonkenaars niet ongenegen. Ze richten tijdens hun zomersessie van 1822 een commissie op om de zaak verder te beoordelen. Die commissie adviseert positief, maar wil ‘den wensch en den vrijen wil’ van de inwoners van Breendonk om zich af te scheiden van Puurs nader laten controleren. Daarom gelasten de Provinciale Staten op 2 augustus de Bestendige Deputatie om ter plekke een onderzoek te gaan uitvoeren. Die opdracht wordt toevertrouwd aan één van de leden van de Bestendige Deputatie: Franciscus Ludovicus De Wael. De Mechelse arrondissementscommissaris Van Velsen laat de Breendonkenaars in een “Aenbelangende Waerschouwing” op 21 september 1822 weten dat “Den Heer De Wael, lidmaet van de gedeputeerde Staten dezer provincie, zich zal begeven te Breendonck in den herberge bewoond door F. Van Asch , donderdag den 3 der aenstaende maend october, ten tien uren voor middag, om te aenhooren de inwoonders van het zelve gehugt en de verzekering te bekomen dat gemelde vraeg hunnen waeren wensch is”.
Toch lijken de Provinciale Staten het verzoek van de Breendonkenaars niet ongenegen. Ze richten tijdens hun zomersessie van 1822 een commissie op om de zaak verder te beoordelen. Die commissie adviseert positief, maar wil ‘den wensch en den vrijen wil’ van de inwoners van Breendonk om zich af te scheiden van Puurs nader laten controleren. Daarom gelasten de Provinciale Staten op 2 augustus de Bestendige Deputatie om ter plekke een onderzoek te gaan uitvoeren. Die opdracht wordt toevertrouwd aan één van de leden van de Bestendige Deputatie: Franciscus Ludovicus De Wael. De Mechelse arrondissementscommissaris Van Velsen laat de Breendonkenaars in een “Aenbelangende Waerschouwing” op 21 september 1822 weten dat “Den Heer De Wael, lidmaet van de gedeputeerde Staten dezer provincie, zich zal begeven te Breendonck in den herberge bewoond door F. Van Asch , donderdag den 3 der aenstaende maend october, ten tien uren voor middag, om te aenhooren de inwoonders van het zelve gehugt en de verzekering te bekomen dat gemelde vraeg hunnen waeren wensch is”.
_In het verslag van
zijn bezoek aan Breendonk (dd 14.10.1822) schrijft commissaris De Wael dat 72
mensen op zijn eigen petitielijst hebben getekend vóór afscheiding, en slechts
één tegen. Die laatste was niet afkomstig van Breendonk en was om ‘private
redenen’ tegen de afscheiding. Diverse personen uit de naburige gemeenten met
belangen in Breendonk waren ook naar de herberg van baas Van Asch afgezakt om
zich voor een scheiding uit te spreken, al mochten zij niet tekenen op de
lijst. Eén van hen was molenaar Michel Nuten, wiens molen op de Rijweg onder
Puurs (Breendonk) stond, maar die zelf in Ruisbroek woonde. François De Wael is
blijkens zijn verslag helemaal overtuigd van de rechtmatigheid van de eis tot
afscheiding van de Breendonkenaars. Het gehucht is groot en bevolkt genoeg; het
vormt een mooi geheel, begrensd door wegen en waterlopen; het is te ver
afgelegen van de moedergemeente met alle gevolgen vandien voor aangiften van de
burgerlijke stand en belastingbetalingen; bovendien zijn de wegen slecht en
moeilijk begaanbaar in de winter; het gehucht heeft nood aan een eigen beheer
en ‘policie’ (ordehandhaving).
Geflikt
Het ziet er dus niet slecht uit voor de Breendonkenaars, maar ze moeten toch nog wachten tot in de zomer van 1823 op het ultieme fiat van de Provinciale Staten. Voor alle zekerheid sturen ze op 25 juni 1823 nogmaals een verzoekschrift, met grotendeels dezelfde argumenten als een jaar eerder en de nadrukkelijke klacht dat er alweer nieuwe belastingen zijn bijgekomen, ‘bijzonderlijk op het geslacht en gemael’, die voor de Breendonkenaars naar eigen zeggen als gevolg van de afstand van het belastingskantoor dubbel zo zwaar wegen door extra kosten en tijdverlies.
In de zitting van de Provinciale Staten van 9 juli 1823 krijgt Jan Emmanuel Wuyts, lid van de Staten én van de commissie die de vraag om afscheiding het voorbije jaar onderzocht had, de opdracht een eindrapport over de hele kwestie op te stellen voor de algemene vergadering. In zijn verslag verwijst hij naar het onderzoek van De Wael. Hij noemt diens argumenten voor de scheiding waardevol, maar vervolgens haalt hij ze één na één onderuit en somt hij een hele waslijst tegenargumenten op die perfect overeenstemmen met het advies van de gemeente Puurs terzake. Zo vertegenwoordigen de 72 ondertekenaars van de lijst van De Wael volgens Wuyts maar één derde van de ‘huisvaders’ van Breendonk en zelfs maar 5% van alle inwoners, ‘in ene zaak van zoo groot gewigt’. Breendonk brengt maar 1034 gulden belastingen op en de administratie van de nieuwe gemeente zou het dubbele kosten. Dus zouden ook de belastingen moeten verdubbeld worden. De Breendonkenaars hebben volgens Wuyts niet de nodige capaciteiten om een gemeente te organiseren en zouden dus door ‘vreemdelingen’ bestuurd worden. Bovendien zijn de meeste Breendonkenaars ‘geringe lieden’ die helemaal geen belastingen (kunnen) betalen. Het verzoek van de 72 anderen noemt Wuyts daarom ‘een onbezonnen vraag, alleen op aanleiding van personnele intresten aan den dag gebragt’. Helemaal te gek vindt de rapporteur de vraag van de Breendonkenaars om 1100 van de 1916 hectaren van Puurs voor zich te houden: ‘Dan zoude de gemeente van Puers, altijd zoo aanzienlijk, behoudende slegts 816 hectare, veel eer moeten aanzien worden als het gehugt, wanneer het gehugt Breendonck zoude pronken als eene gemeente; zie daar eene matigheid (…)’.
En zo gaat Wuyts nog een eind door met zijn argumentatie, waarbij hij geregeld uit zijn rol van neutrale scheidsrechter valt. Uiteindelijk concludeert hij dat de eis rechtmatig is dat Puurs in Breendonk alles voorziet wat er daar nodig is, maar hij suggereert de zaak op te lossen door de Breendonkenaars een eigen schepen te geven en het tractement van de kapelaan en de vicaris te verhogen in evenredigheid met die van Puurs. En hij besluit – met een niet mis te verstane sneer naar de Breendonkse geestelijken: “(er zal dan) geen aanleiding gegeven worden om veranderingen willen in te voeren; en geestelijke en wereldlijke bestuurders zullen, de sphere van hunne bedieningen niet te buiten gaande, door hun voorbeeld de bestuurders binnen de heilzame palen van hunne pligten weten te houden’.
Tot zover ‘his master’s voice’. Want dat is Wuyts wel degelijk. De man was namelijk zelf een Puursenaar en nog niet de eerste de beste: Jan Emmanuel Wuyts (1758-1826) was van 1780 tot 1788 schout (politiecommissaris) van Puurs, van 1788 tot 1796 meier van de Borggraafschap Puurs, van 1796 tot 1800 griffier van het Kanton Bornem-Puurs, van 1800 tot 1811 burgemeester van Puurs en daarna nog gemeenteraadslid tot 1819. In het debat over de afscheiding van Breendonk was Wuyts dus tegelijk rechter en partij. Twaalf jaar later, wanneer de Breendonkse onafhankelijkheid opnieuw ten berde komt (zie verder), heeft provinciaal commissaris Dutrieu het zelfs over ‘une véritable ruse’, een valstrik: ‘A cette époque un habitant de Puers, le sr Wuyts, étant membre des états provinciaux, sut circonvenir le Gouverneur et plusieurs de ses collègues’. De Breendonkenaars zijn dus geflikt.
Op 31 juli 1823 schrijven de Provinciale Staten in een brief aan de arrondissementscommissaris van Mechelen dat zij in hun algemene zitting de vraag van enkele inwoners van Breendonk onder Puurs om een zelfstandige gemeente te worden, ‘opnieuw en finaallijk afgewezen hebben.’
Maar wat heet ‘finaallijk’ in het licht van de eeuwigheid en vooral van de vastberadenheid van de Breendonkenaars om zich los te maken van Puurs.
(Ga verder)
Het ziet er dus niet slecht uit voor de Breendonkenaars, maar ze moeten toch nog wachten tot in de zomer van 1823 op het ultieme fiat van de Provinciale Staten. Voor alle zekerheid sturen ze op 25 juni 1823 nogmaals een verzoekschrift, met grotendeels dezelfde argumenten als een jaar eerder en de nadrukkelijke klacht dat er alweer nieuwe belastingen zijn bijgekomen, ‘bijzonderlijk op het geslacht en gemael’, die voor de Breendonkenaars naar eigen zeggen als gevolg van de afstand van het belastingskantoor dubbel zo zwaar wegen door extra kosten en tijdverlies.
In de zitting van de Provinciale Staten van 9 juli 1823 krijgt Jan Emmanuel Wuyts, lid van de Staten én van de commissie die de vraag om afscheiding het voorbije jaar onderzocht had, de opdracht een eindrapport over de hele kwestie op te stellen voor de algemene vergadering. In zijn verslag verwijst hij naar het onderzoek van De Wael. Hij noemt diens argumenten voor de scheiding waardevol, maar vervolgens haalt hij ze één na één onderuit en somt hij een hele waslijst tegenargumenten op die perfect overeenstemmen met het advies van de gemeente Puurs terzake. Zo vertegenwoordigen de 72 ondertekenaars van de lijst van De Wael volgens Wuyts maar één derde van de ‘huisvaders’ van Breendonk en zelfs maar 5% van alle inwoners, ‘in ene zaak van zoo groot gewigt’. Breendonk brengt maar 1034 gulden belastingen op en de administratie van de nieuwe gemeente zou het dubbele kosten. Dus zouden ook de belastingen moeten verdubbeld worden. De Breendonkenaars hebben volgens Wuyts niet de nodige capaciteiten om een gemeente te organiseren en zouden dus door ‘vreemdelingen’ bestuurd worden. Bovendien zijn de meeste Breendonkenaars ‘geringe lieden’ die helemaal geen belastingen (kunnen) betalen. Het verzoek van de 72 anderen noemt Wuyts daarom ‘een onbezonnen vraag, alleen op aanleiding van personnele intresten aan den dag gebragt’. Helemaal te gek vindt de rapporteur de vraag van de Breendonkenaars om 1100 van de 1916 hectaren van Puurs voor zich te houden: ‘Dan zoude de gemeente van Puers, altijd zoo aanzienlijk, behoudende slegts 816 hectare, veel eer moeten aanzien worden als het gehugt, wanneer het gehugt Breendonck zoude pronken als eene gemeente; zie daar eene matigheid (…)’.
En zo gaat Wuyts nog een eind door met zijn argumentatie, waarbij hij geregeld uit zijn rol van neutrale scheidsrechter valt. Uiteindelijk concludeert hij dat de eis rechtmatig is dat Puurs in Breendonk alles voorziet wat er daar nodig is, maar hij suggereert de zaak op te lossen door de Breendonkenaars een eigen schepen te geven en het tractement van de kapelaan en de vicaris te verhogen in evenredigheid met die van Puurs. En hij besluit – met een niet mis te verstane sneer naar de Breendonkse geestelijken: “(er zal dan) geen aanleiding gegeven worden om veranderingen willen in te voeren; en geestelijke en wereldlijke bestuurders zullen, de sphere van hunne bedieningen niet te buiten gaande, door hun voorbeeld de bestuurders binnen de heilzame palen van hunne pligten weten te houden’.
Tot zover ‘his master’s voice’. Want dat is Wuyts wel degelijk. De man was namelijk zelf een Puursenaar en nog niet de eerste de beste: Jan Emmanuel Wuyts (1758-1826) was van 1780 tot 1788 schout (politiecommissaris) van Puurs, van 1788 tot 1796 meier van de Borggraafschap Puurs, van 1796 tot 1800 griffier van het Kanton Bornem-Puurs, van 1800 tot 1811 burgemeester van Puurs en daarna nog gemeenteraadslid tot 1819. In het debat over de afscheiding van Breendonk was Wuyts dus tegelijk rechter en partij. Twaalf jaar later, wanneer de Breendonkse onafhankelijkheid opnieuw ten berde komt (zie verder), heeft provinciaal commissaris Dutrieu het zelfs over ‘une véritable ruse’, een valstrik: ‘A cette époque un habitant de Puers, le sr Wuyts, étant membre des états provinciaux, sut circonvenir le Gouverneur et plusieurs de ses collègues’. De Breendonkenaars zijn dus geflikt.
Op 31 juli 1823 schrijven de Provinciale Staten in een brief aan de arrondissementscommissaris van Mechelen dat zij in hun algemene zitting de vraag van enkele inwoners van Breendonk onder Puurs om een zelfstandige gemeente te worden, ‘opnieuw en finaallijk afgewezen hebben.’
Maar wat heet ‘finaallijk’ in het licht van de eeuwigheid en vooral van de vastberadenheid van de Breendonkenaars om zich los te maken van Puurs.
(Ga verder)