Gemeentelijke lagere jongensschool en gemeentehuis onder één dak (1862-1885)
In het najaar van 1862 verhuist meester Drymans samen met de mannelijke populatie van de Breendonkse schoolgaande jeugd van de tijdelijke school naast de kerk naar het vernieuwde schoolgebouw annex gemeentehuis op de hoek van het Dorp en de Papenstraat. Daar hebben ze nu ruimte genoeg, vooral in het voorjaar en de zomermaanden (maart, april, juli en augustus), wanneer volgens de schattingen van de gemeenteraad (14.8.1863) een kwart van de leerlingen weg blijft van school wegens landbouwactiviteiten.
Instabiel
Maar er dient zich een ander probleem aan. Uit een rekening van 16 oktober 1863 blijkt dat aannemer Baggerman nauwelijks anderhalf jaar na de verbouwingen al opnieuw werken moet uitvoeren aan het gebouw: hij moet meer bepaald ijzeren ‘kolommen’ (pilaren) plaatsen onder de balken in het plafond van het schoollokaal. Wie de plannen van het gebouw bestudeert, begrijpt waarom: de muren op de bovenverdieping boven de klas staan niet op dragende muren, maar gewoon op de balken. En die muren beginnen blijkbaar te barsten en te verzakken. Dat leidt tot een polemiek tussen het gemeentebestuur, de aannemer en de provinciale architect Schadde. Het gemeentebestuur draalt met de uitbetaling van de aannemer. Die tekent protest aan. Op 8 juni 1864, twee jaar na de voltooiing van de werken, moet hij nog altijd 3887 frank achterstallen krijgen, bijna de helft van het totale aannemingsbedrag. In oktober eist hij nog steeds 1052 frank. De gemeente weigert dat bedrag te betalen omdat het volgens haar gaat om extra kosten als gevolg van ‘constructiefouten’. De gouverneur wordt aangesproken om te bemiddelen en uiteindelijk moet de gemeente toch bakzeil halen. De hele heisa zou ertoe leiden dat nauwelijks twintig jaar na de grote verbouwingswerken aan de eerste school alweer een nieuwe jongensschool zou worden gebouwd.
Want in 1867 duikt het probleem opnieuw op. Burgemeester De Buisseret schrijft op 23 juli een onheilspellende brief naar de gouverneur, met de mededeling dat het schoolgebouw na een onweer getroffen is door stormschade, maar ook: ‘Il y a deux ans nous vous avons signalés (…) certains vices de construction du dit bâtiment, aujourd’hui il menace ruine’. De burgemeester eist dat de provinciale architect de toestand van het gebouw komt inspecteren en maatregelen treft. Dat gebeurt ook, maar architect Schadde, die wellicht liever niet geconfronteerd wordt met zijn eigen fouten, minimaliseert het probleem. Volgens hem heeft de ‘plaatselijke administratie’ zwaar overdreven: het gebouw moest helemaal niet gestut te worden, zoals was beweerd. Dat werd hem bevestigd door de schoolmeester.[1] Hij heeft weliswaar vastgesteld dat de scheidingsmuren op de eerste verdieping ‘wat gebarsten’ zijn door de buiging van de dwarsbalken waarop ze zijn gebouwd, maar hij noemt dat ‘normaal’ en er is volgens hem geen enkel gevaar, vooral niet omdat de balken ondersteund zijn door ijzeren pilaren. De herstellingswerken zouden volgende Schadde nog geen 100 frank kosten en konden makkelijk uitgevoerd worden door aannemer Mertens uit Willebroek, die op dat moment bezig was met de vergrotingswerken aan de pastorij.
[1] Niet langer meester Drymans, want die is in februari 1866 met pensioen gegaan. Hij werd vervangen door Henricus Feytens (zie verder).
De ene provinciale architect is de andere niet, want vijf jaar later velt de opvolger (en leerling) van Joseph Schadde, provinciaal architect Leonard Blomme, na een inspectiebezoek een streng oordeel over het gebouw van de jongensschool. In een brief aan de gouverneur (27.9.1873) schrijft hij dat hij heeft vastgesteld dat de muren op de verdieping, gebouwd op balken ondersteund door ijzeren ‘colonnettes’, ernstig gebarsten en verzakt zijn en dat het gevaarlijk is om in deze omstandigheden de school te laten herbeginnen in oktober. Hij stelt voor dat het gemeentebestuur de muren laat verwijderen. Dat gebeurt ook, maar de gemeente is de problemen met het schoolgebouw beu en besluit de zaak ten gronde aan te pakken.
Plannen, plannen, plannen
Het jaar daarop worden stappen ondernomen om een nieuwe jongensschool te bouwen. Op 22 mei 1874 vraagt de gemeente aan de gouverneur de toelating om de provinciale architect een plan te laten maken voor een nieuwe school en de verbouwing van het huidige schoollokaal tot onderwijzerswoning.
Op 28 augustus zijn de plannen van architect Blomme klaar. De gemeenteraad gaat er grosso modo mee akkoord, op enkele aanmerkingen na. Zo moet het ‘schutsel’ in de school niet van steen, maar van hout en glas gemaakt worden, zodat het indien nodig makkelijker kan worden verwijderd. Er moet ook aan de zuidkant een portaal gemaakt worden en de ‘gaanderij’ moet eveneens aan de zuidkant komen om ‘de plaets der kinderen van de hitte der zon te bevrijden’. En last but not least uiten de gemeentebestuurders ook nu weer hun zedelijke bezorgdheid, met name ‘dat de scheidingen in de piscijnen geplaetst eene meerdere hoogte behooren te hebben en ook wat meerder moeten vooruitkomen’. Het hele project zal 17.902 frank kosten, inclusief de grond, die zal worden gekocht van onderpastoor De Pauw. Het voorziene perceel, gekadastreerd als A 452, bevond zich op de plaats waar nu de villa Moortgat staat (zie nr. 3 op het plan hieronder) Gemeente, provincie en staat zullen ieder een derde van de kosten dragen.
Instabiel
Maar er dient zich een ander probleem aan. Uit een rekening van 16 oktober 1863 blijkt dat aannemer Baggerman nauwelijks anderhalf jaar na de verbouwingen al opnieuw werken moet uitvoeren aan het gebouw: hij moet meer bepaald ijzeren ‘kolommen’ (pilaren) plaatsen onder de balken in het plafond van het schoollokaal. Wie de plannen van het gebouw bestudeert, begrijpt waarom: de muren op de bovenverdieping boven de klas staan niet op dragende muren, maar gewoon op de balken. En die muren beginnen blijkbaar te barsten en te verzakken. Dat leidt tot een polemiek tussen het gemeentebestuur, de aannemer en de provinciale architect Schadde. Het gemeentebestuur draalt met de uitbetaling van de aannemer. Die tekent protest aan. Op 8 juni 1864, twee jaar na de voltooiing van de werken, moet hij nog altijd 3887 frank achterstallen krijgen, bijna de helft van het totale aannemingsbedrag. In oktober eist hij nog steeds 1052 frank. De gemeente weigert dat bedrag te betalen omdat het volgens haar gaat om extra kosten als gevolg van ‘constructiefouten’. De gouverneur wordt aangesproken om te bemiddelen en uiteindelijk moet de gemeente toch bakzeil halen. De hele heisa zou ertoe leiden dat nauwelijks twintig jaar na de grote verbouwingswerken aan de eerste school alweer een nieuwe jongensschool zou worden gebouwd.
Want in 1867 duikt het probleem opnieuw op. Burgemeester De Buisseret schrijft op 23 juli een onheilspellende brief naar de gouverneur, met de mededeling dat het schoolgebouw na een onweer getroffen is door stormschade, maar ook: ‘Il y a deux ans nous vous avons signalés (…) certains vices de construction du dit bâtiment, aujourd’hui il menace ruine’. De burgemeester eist dat de provinciale architect de toestand van het gebouw komt inspecteren en maatregelen treft. Dat gebeurt ook, maar architect Schadde, die wellicht liever niet geconfronteerd wordt met zijn eigen fouten, minimaliseert het probleem. Volgens hem heeft de ‘plaatselijke administratie’ zwaar overdreven: het gebouw moest helemaal niet gestut te worden, zoals was beweerd. Dat werd hem bevestigd door de schoolmeester.[1] Hij heeft weliswaar vastgesteld dat de scheidingsmuren op de eerste verdieping ‘wat gebarsten’ zijn door de buiging van de dwarsbalken waarop ze zijn gebouwd, maar hij noemt dat ‘normaal’ en er is volgens hem geen enkel gevaar, vooral niet omdat de balken ondersteund zijn door ijzeren pilaren. De herstellingswerken zouden volgende Schadde nog geen 100 frank kosten en konden makkelijk uitgevoerd worden door aannemer Mertens uit Willebroek, die op dat moment bezig was met de vergrotingswerken aan de pastorij.
[1] Niet langer meester Drymans, want die is in februari 1866 met pensioen gegaan. Hij werd vervangen door Henricus Feytens (zie verder).
De ene provinciale architect is de andere niet, want vijf jaar later velt de opvolger (en leerling) van Joseph Schadde, provinciaal architect Leonard Blomme, na een inspectiebezoek een streng oordeel over het gebouw van de jongensschool. In een brief aan de gouverneur (27.9.1873) schrijft hij dat hij heeft vastgesteld dat de muren op de verdieping, gebouwd op balken ondersteund door ijzeren ‘colonnettes’, ernstig gebarsten en verzakt zijn en dat het gevaarlijk is om in deze omstandigheden de school te laten herbeginnen in oktober. Hij stelt voor dat het gemeentebestuur de muren laat verwijderen. Dat gebeurt ook, maar de gemeente is de problemen met het schoolgebouw beu en besluit de zaak ten gronde aan te pakken.
Plannen, plannen, plannen
Het jaar daarop worden stappen ondernomen om een nieuwe jongensschool te bouwen. Op 22 mei 1874 vraagt de gemeente aan de gouverneur de toelating om de provinciale architect een plan te laten maken voor een nieuwe school en de verbouwing van het huidige schoollokaal tot onderwijzerswoning.
Op 28 augustus zijn de plannen van architect Blomme klaar. De gemeenteraad gaat er grosso modo mee akkoord, op enkele aanmerkingen na. Zo moet het ‘schutsel’ in de school niet van steen, maar van hout en glas gemaakt worden, zodat het indien nodig makkelijker kan worden verwijderd. Er moet ook aan de zuidkant een portaal gemaakt worden en de ‘gaanderij’ moet eveneens aan de zuidkant komen om ‘de plaets der kinderen van de hitte der zon te bevrijden’. En last but not least uiten de gemeentebestuurders ook nu weer hun zedelijke bezorgdheid, met name ‘dat de scheidingen in de piscijnen geplaetst eene meerdere hoogte behooren te hebben en ook wat meerder moeten vooruitkomen’. Het hele project zal 17.902 frank kosten, inclusief de grond, die zal worden gekocht van onderpastoor De Pauw. Het voorziene perceel, gekadastreerd als A 452, bevond zich op de plaats waar nu de villa Moortgat staat (zie nr. 3 op het plan hieronder) Gemeente, provincie en staat zullen ieder een derde van de kosten dragen.
Het provinciebestuur gaat evenwel niet akkoord met de plannen en wil dat de onderwijzerswoning naast de school wordt gebouwd, eveneens op perceel A 452 dus (brief 15.10.1874). Maar de gemeente blijft bij haar voornemen om de woning voor de schoolmeester in het oude schoolgebouw onder te brengen. Dat wordt bevestigd op de gemeenteraad van 23.10.1874. Volgens het gemeentebestuur kán de woning trouwens niet naast de school nieuwe worden gebouwd omdat er daar geen plaats genoeg is. Bovendien zou het huidige schoollokaal dan leeg komen te staan en nutteloos zijn.
Op 10 november 1874 legt burgemeester De Buisseret aan de gouverneur en de Bestendige Deputatie plots een heel ander, ambitieus plan voor. De school zou effectief op perceel A 452 (nr. 3 op het plan hierboven) komen en de huidige school annex gemeentehuis (nr 1) zou volledig tot onderwijzerswoning worden verbouwd. De burgemeester verduidelijkt dat de school én het gemeentehuis als gevolg van constructiefouten niet langer in het huidige gebouw kunnen blijven; er moet namelijk om stabiliteitsredenen een scheidingsmuur worden gebouwd in het klaslokaal. Daardoor zal het gebouw in de toekomst meer geschikt zijn als privéwoning dan voor publieke doeleinden, zoals de verkiezingen, de botermarkt in de winter, enz. Er moet dan ook een geheel nieuw gemeentehuis komen. De gemeente heeft daarvoor een perceel grond op het oog dat bijna recht over de kerk ligt. De eigenaars zijn bereid de grond te verkopen als het hele terrein bouwgrond zou worden. Op dat perceel zou het gemeentehuis ‘en retrait’ kunnen worden gebouwd, zodat er ruimte ontstaat voor de botermarkt, die volgens de burgemeester een grote ‘rénommée’ kent in de streek[1], maar die momenteel plaatsvindt in de hoofdstraat, nauwelijks negen meter breed. Hoewel het niet expliciet gezegd wordt, kan de beoogde locatie niet anders zijn dan nummer (4) op bovenstaand plan (kadasternummer A 243), destijds in het bezit van de Brusselse rentenier Gerard Vandermeerschen-Brambilla. Daar, op de plaats waar zich nu residentie Scala en het parkeerterrein bevinden, wou het gemeentebestuur dus in 1874 een nieuw gemeentehuis bouwen en een dorpsplein creëren, iets wat tot dan toe ontbrak.
[1] De wekelijkse (boter)markt werd sinds 1845 op dinsdagochtend gehouden, van 6 tot 10 uur (Staf Vivijs, Brede Dunc, p. 87)
Het lijkt een mooi project, maar daar blijft het dan ook bij, want de volgende maanden en zelfs jaren vernemen we niets meer over de bouwplannen van de gemeente voor school en gemeentehuis. Tot provinciaal architect Blomme op 2 maart 1877 de gouverneur informeert over alweer een nieuw plan van het Breendonkse gemeentebestuur. Deze keer zou het gebouw van de school en het gemeentehuis zowel op het gelijkvloers als op de verdieping in twee worden gedeeld. De onderwijzerswoning zou de helft van het gelijkvloers én de helft van de bovenverdieping in beslag nemen; de andere helft van het gelijkvloers zou worden verbouwd tot veldwachterswoning en de tweede helft van de bovenverdieping zou gemeentehuis blijven. Over de school wordt niet gerept: wellicht zou die zoals eerder gepland op perceel A 452 moeten worden gebouwd. De kosten voor de onderwijzerswoning worden geraamd op 7432 frank, die voor de veldwachterswoning 1636. Daarna wordt het weer stil: de stilte voor de storm.
Want op 7 februari en 2 maart 1880 krijgt het gemeentebestuur van de overheid plots de ‘toelating’ om het voorziene terrein aan te kopen en een nieuwe school te bouwen. Eigenlijk gaat het om een verkapt bevelschrift want wanneer de gemeente ietwat lauw reageert met een vraag om een bijkomend onderzoek naar de noodzaak van een nieuwe school, volgt op 7 mei een Koninklijk Arrest dat bepaalt dat er in Breendonk “d’office’ een nieuw schoolgebouw zal worden opgetrokken volgens de noodwendigheden. Het gemeentebestuur probeert nog wat tegen te stribbelen en tijd te winnen, maar er helpt geen lievemoederen aan. Op 13 november 1880 stuurt de minister van onderwijs een brief aan de gouverneur: de gemeente Breendonk moet binnen de maand een voorstel indienen voor een nieuwe school conform het plan van 1875 (sic). Een nieuwe ‘weigering’ zal leiden tot de onmiddellijke uitvoering van het Koninklijk Arrest van 7 mei door een speciale commissaris die ter plekke zal worden gestuurd. De minister vermoedt dus ‘obstructie’ van de gemeente en hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. De minister in kwestie was de beruchte ‘papenvreter’ Pierre Van Humbeeck en de reden voor dit oplaaiende conflict tussen de gemeente en de hogere overheid was de zogenaamde ‘schoolstrijd’ die het jaar daarvoor was losgebarsten en die in Breendonk even hard woedde als in de rest van het land.
Ga verder
Op 10 november 1874 legt burgemeester De Buisseret aan de gouverneur en de Bestendige Deputatie plots een heel ander, ambitieus plan voor. De school zou effectief op perceel A 452 (nr. 3 op het plan hierboven) komen en de huidige school annex gemeentehuis (nr 1) zou volledig tot onderwijzerswoning worden verbouwd. De burgemeester verduidelijkt dat de school én het gemeentehuis als gevolg van constructiefouten niet langer in het huidige gebouw kunnen blijven; er moet namelijk om stabiliteitsredenen een scheidingsmuur worden gebouwd in het klaslokaal. Daardoor zal het gebouw in de toekomst meer geschikt zijn als privéwoning dan voor publieke doeleinden, zoals de verkiezingen, de botermarkt in de winter, enz. Er moet dan ook een geheel nieuw gemeentehuis komen. De gemeente heeft daarvoor een perceel grond op het oog dat bijna recht over de kerk ligt. De eigenaars zijn bereid de grond te verkopen als het hele terrein bouwgrond zou worden. Op dat perceel zou het gemeentehuis ‘en retrait’ kunnen worden gebouwd, zodat er ruimte ontstaat voor de botermarkt, die volgens de burgemeester een grote ‘rénommée’ kent in de streek[1], maar die momenteel plaatsvindt in de hoofdstraat, nauwelijks negen meter breed. Hoewel het niet expliciet gezegd wordt, kan de beoogde locatie niet anders zijn dan nummer (4) op bovenstaand plan (kadasternummer A 243), destijds in het bezit van de Brusselse rentenier Gerard Vandermeerschen-Brambilla. Daar, op de plaats waar zich nu residentie Scala en het parkeerterrein bevinden, wou het gemeentebestuur dus in 1874 een nieuw gemeentehuis bouwen en een dorpsplein creëren, iets wat tot dan toe ontbrak.
[1] De wekelijkse (boter)markt werd sinds 1845 op dinsdagochtend gehouden, van 6 tot 10 uur (Staf Vivijs, Brede Dunc, p. 87)
Het lijkt een mooi project, maar daar blijft het dan ook bij, want de volgende maanden en zelfs jaren vernemen we niets meer over de bouwplannen van de gemeente voor school en gemeentehuis. Tot provinciaal architect Blomme op 2 maart 1877 de gouverneur informeert over alweer een nieuw plan van het Breendonkse gemeentebestuur. Deze keer zou het gebouw van de school en het gemeentehuis zowel op het gelijkvloers als op de verdieping in twee worden gedeeld. De onderwijzerswoning zou de helft van het gelijkvloers én de helft van de bovenverdieping in beslag nemen; de andere helft van het gelijkvloers zou worden verbouwd tot veldwachterswoning en de tweede helft van de bovenverdieping zou gemeentehuis blijven. Over de school wordt niet gerept: wellicht zou die zoals eerder gepland op perceel A 452 moeten worden gebouwd. De kosten voor de onderwijzerswoning worden geraamd op 7432 frank, die voor de veldwachterswoning 1636. Daarna wordt het weer stil: de stilte voor de storm.
Want op 7 februari en 2 maart 1880 krijgt het gemeentebestuur van de overheid plots de ‘toelating’ om het voorziene terrein aan te kopen en een nieuwe school te bouwen. Eigenlijk gaat het om een verkapt bevelschrift want wanneer de gemeente ietwat lauw reageert met een vraag om een bijkomend onderzoek naar de noodzaak van een nieuwe school, volgt op 7 mei een Koninklijk Arrest dat bepaalt dat er in Breendonk “d’office’ een nieuw schoolgebouw zal worden opgetrokken volgens de noodwendigheden. Het gemeentebestuur probeert nog wat tegen te stribbelen en tijd te winnen, maar er helpt geen lievemoederen aan. Op 13 november 1880 stuurt de minister van onderwijs een brief aan de gouverneur: de gemeente Breendonk moet binnen de maand een voorstel indienen voor een nieuwe school conform het plan van 1875 (sic). Een nieuwe ‘weigering’ zal leiden tot de onmiddellijke uitvoering van het Koninklijk Arrest van 7 mei door een speciale commissaris die ter plekke zal worden gestuurd. De minister vermoedt dus ‘obstructie’ van de gemeente en hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. De minister in kwestie was de beruchte ‘papenvreter’ Pierre Van Humbeeck en de reden voor dit oplaaiende conflict tussen de gemeente en de hogere overheid was de zogenaamde ‘schoolstrijd’ die het jaar daarvoor was losgebarsten en die in Breendonk even hard woedde als in de rest van het land.
Ga verder