Rywegh
Haast even belangrijk en even oud als de wijk Breendonck was het gehucht ‘Rywegh’. Net als Breendonk was het een bewoningskern die tot stand was gekomen langs een belangrijke verbindingsweg, die van Mechelen naar Dendermonde leidde. Minstens van in 1311 en vermoedelijk al van in de tijd van Kornelimünster in de 13de eeuw stond er ‘opden Rytwech’ een windmolen. Het was een ‘dwanckmolen’, waar de inwoners van Ruisbroek en Willebroek verplicht hun graan moesten laten malen, wat er nogmaals op wijst dat ook die twee ‘Heerlijkheden’ oorspronkelijk tot het domein van Kornelimünster behoorden. In geen van beide gemeenschappen mocht een andere molen worden opgericht, maar – zo schrijft Judocus Bal in het Land-boeck van Pudersse – “dit privilegie ende recht is door quade toezicht van onze voorsaeten versuymt ende daer is eenen windtmolen bij andere tot Willebroeck geset”. Tijdens de troebele tijden van de godsdienstoorlog in de tweede helft van de 16de eeuw werd de molen op de Rijweg bovendien vernield. Judocus Bal schrijft dat de hij “door de quaden tijdt afgebrandt ende te niet is gegaen”. Van ongeveer 1575 tot 1650 was er geen molen meer; toen werd een nieuw exemplaar gebouwd door Egidius – Gillis – Van Breedam. Die molen zou tot het begin van de 20ste eeuw blijven bestaan.[1]
Ongetwijfeld zullen er in de buurt van de molen al vroeg ook huizen en hofsteden hebben gestaan. In de 14de eeuw was het gehucht Rijweg zo belangrijk geworden dat het een eigen ‘laathof’ bezat: de ‘nieuwe (schepen)bank’ werd ze door Sint Bernards genoemd, die de rechten, cijnsen, lenen en gronden in de buurt registreerde en beheerde. Naast de molen was er ook een ‘tiendenschuur’, waar de belastingen in natura werden opgeslagen. In 1669 had provisor Judocus Bal het in zijn Land-boeck nog over een hofstede, “gemeynelijk geheeten Den Thienden-Hof, om dat des Cloosters Thiende-Schuer aldaer placht te staen”. Zowel de molen als de schuur bevonden zich eigenlijk in de huidige Schaafstraat: de molen op de westelijke hoek tussen de huidige Schaafstraat en de Rijweg; en de tiendenschuur iets meer naar het zuiden, aan de westkant van de Schaafstraat. Het molenaarshuis zou zich dan weer aan de overkant (noordzijde) van de Rijweg hebben bevonden.
Recht tegenover de tiendenschuur (aan de oostkant van de Schaafstraat) bevond zich al in de 16de eeuw de hoeve De Hooghe en de Leege Moorters.
Op de Rijweg zelf stond onder meer de hoeve Sinte Maarten.[2] Nog een bewijs van de belangrijkheid van het gehucht is het ietwat merkwaardige feit dat de pastoor van Puurs er in de 16de eeuw in de paasperiode de biecht kwam afnemen in de herberg De Tinnen Pot. Landdeken Paulus Pelsmaker meldt in zijn visitatieverslag van 1575 effectief dat pastoor Joannes Fabri (Jan De Smedt) “in feria secunda in sancta hebdomada audit confessiones in loco dicto op den Reijnwech in hospitio dicto Op den tinnen Pot” (op maandag in de Heilige Week de biecht hoorde in de herberg genaamd Op den Tinnen Pot”) [3]. Een andere belangrijke oude herberg op de Rijweg was De Drij Koningen.
De Rijweg was een ‘grensgeval’. Geestelijk viel het gehucht onder de bevoegdheid van de parochie Puurs, maar wereldlijk behoorde het tot de Heerlijkheid van Ruisbroek. Dat gold trouwens ook voor een flink stuk van de Schaafstraat en Pullaer. Later werd de straat zelf de grens en tot aan de gemeentefusies van 1976 was de noordzijde van de Rijweg Ruisbroek en de zuidkant Breendonk.
In 1774 stonden er op de Rijwegh en de aanpalende wijken Pullaert en ‘Schaeghstraete’ 35 huizen. In 1787 woonden er op de Rijweg en Kreweg samen 43 gezinnen en 226 mensen. [4]
Ongetwijfeld zullen er in de buurt van de molen al vroeg ook huizen en hofsteden hebben gestaan. In de 14de eeuw was het gehucht Rijweg zo belangrijk geworden dat het een eigen ‘laathof’ bezat: de ‘nieuwe (schepen)bank’ werd ze door Sint Bernards genoemd, die de rechten, cijnsen, lenen en gronden in de buurt registreerde en beheerde. Naast de molen was er ook een ‘tiendenschuur’, waar de belastingen in natura werden opgeslagen. In 1669 had provisor Judocus Bal het in zijn Land-boeck nog over een hofstede, “gemeynelijk geheeten Den Thienden-Hof, om dat des Cloosters Thiende-Schuer aldaer placht te staen”. Zowel de molen als de schuur bevonden zich eigenlijk in de huidige Schaafstraat: de molen op de westelijke hoek tussen de huidige Schaafstraat en de Rijweg; en de tiendenschuur iets meer naar het zuiden, aan de westkant van de Schaafstraat. Het molenaarshuis zou zich dan weer aan de overkant (noordzijde) van de Rijweg hebben bevonden.
Recht tegenover de tiendenschuur (aan de oostkant van de Schaafstraat) bevond zich al in de 16de eeuw de hoeve De Hooghe en de Leege Moorters.
Op de Rijweg zelf stond onder meer de hoeve Sinte Maarten.[2] Nog een bewijs van de belangrijkheid van het gehucht is het ietwat merkwaardige feit dat de pastoor van Puurs er in de 16de eeuw in de paasperiode de biecht kwam afnemen in de herberg De Tinnen Pot. Landdeken Paulus Pelsmaker meldt in zijn visitatieverslag van 1575 effectief dat pastoor Joannes Fabri (Jan De Smedt) “in feria secunda in sancta hebdomada audit confessiones in loco dicto op den Reijnwech in hospitio dicto Op den tinnen Pot” (op maandag in de Heilige Week de biecht hoorde in de herberg genaamd Op den Tinnen Pot”) [3]. Een andere belangrijke oude herberg op de Rijweg was De Drij Koningen.
De Rijweg was een ‘grensgeval’. Geestelijk viel het gehucht onder de bevoegdheid van de parochie Puurs, maar wereldlijk behoorde het tot de Heerlijkheid van Ruisbroek. Dat gold trouwens ook voor een flink stuk van de Schaafstraat en Pullaer. Later werd de straat zelf de grens en tot aan de gemeentefusies van 1976 was de noordzijde van de Rijweg Ruisbroek en de zuidkant Breendonk.
In 1774 stonden er op de Rijwegh en de aanpalende wijken Pullaert en ‘Schaeghstraete’ 35 huizen. In 1787 woonden er op de Rijweg en Kreweg samen 43 gezinnen en 226 mensen. [4]
(ga verder)
[1] Callaert, Louis, e.a., Klein-Brabants Molenboek, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 156
[2] Apers, Chris, o.c., passim
[3] AAM, Visitatieverslagen Paulus Pelsmaker, 1574-1577
[4] De huizentelling komt uit ‘Maenboeck’ (register) van Puurs opgesteld in 1774 om het ‘slagh ende maelgeldt’ van de parochie te inventariseren, m.a.w. de cijnzen op het malen en slachten die de parochianen moesten betalen. (vermeld in het Klein-Brabants Molenboek, Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 149-150). De ‘communicantentelling’ gebeurde in 1787 in het kader van het verzoek om het dooprecht te verkrijgen voor de hulpkerk van Breendonk (zie verder). Het was de eerste telling per straat of wijk in het ‘canton’ Breendonk. Ze was minder gedetailleerd dan de telling van 1796 in de Franse Tijd en vermeldde alleen het gezinshoofd bij naam en verder het aantal communicanten en niet-communicanten per gezin. (bewaard in AAM, BB 18).
[1] Callaert, Louis, e.a., Klein-Brabants Molenboek, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 156
[2] Apers, Chris, o.c., passim
[3] AAM, Visitatieverslagen Paulus Pelsmaker, 1574-1577
[4] De huizentelling komt uit ‘Maenboeck’ (register) van Puurs opgesteld in 1774 om het ‘slagh ende maelgeldt’ van de parochie te inventariseren, m.a.w. de cijnzen op het malen en slachten die de parochianen moesten betalen. (vermeld in het Klein-Brabants Molenboek, Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 149-150). De ‘communicantentelling’ gebeurde in 1787 in het kader van het verzoek om het dooprecht te verkrijgen voor de hulpkerk van Breendonk (zie verder). Het was de eerste telling per straat of wijk in het ‘canton’ Breendonk. Ze was minder gedetailleerd dan de telling van 1796 in de Franse Tijd en vermeldde alleen het gezinshoofd bij naam en verder het aantal communicanten en niet-communicanten per gezin. (bewaard in AAM, BB 18).