De financiële nasleep van de splitsing (1836-1840)
In zijn allereerste begroting (voor 1837) had het gemeentebestuur van Breendonk 3223 frank ontvangsten voorzien, inclusief een aandeel in het batig saldo vanuit Puurs voor het jaar 1836 van ongeveer 850 frank. De uitgaven werden geraamd op 2470 frank. Maar de rekening op het einde van het jaar geeft 2358 inkomsten en 2315 uitgaven. Puurs heeft de verschuldigde som namelijk nog niet uitbetaald ‘aengezien definitieve liquidatie nog geene plaats heeft gehad’.
Op 3 januari 1837 werd nochtans al een gezamenlijk plan opgesteld ‘pour séparer les biens en revenues des pauvres des communes de Breendonck et Puurs’ (het vermogen en de inkomsten van het Armenbestuur of Bureel van Weldadigheid). Volgens het document is Breendonk vanaf 1 januari 1837 met zijn eigen administratie begonnen en kan de gemeente voor het lopende jaar over een proportioneel deel beschikken van de inkomsten van het Bureel van Weldadigheid van Puurs. Daarbij zal een verdeelsleutel worden gehanteerd op basis van de bevolking van de twee gemeenten. Voor de praktische uitwerking daarvan zullen beide gemeenten een notaris aanstellen. De gemeenteraad van Breendonk doet dat op 22 januari 1837. Hun keuze valt op notaris Carolus Guilielmus Moens uit Puurs. Hij wordt geassisteerd door een schatter: aspirant-notaris Petrus Ludovicus Jacobus Peeters uit Willebroek (later eveneens notaris te Puurs). Voor Puurs werd notaris en voormalig burgemeester Erix aangeduid om de ‘kaveling’ te regelen.
Dat proces nam blijkbaar nogal wat tijd in beslag, want pas op 19 september 1838, ruim anderhalf jaar later, wordt de ‘Finale rekening en liquidatie’ van de activa en passiva van het Bureel van Weldadigheid van Puurs afgehandeld. Het gaat over het saldo van de jaren 1836 en 1837. Ook dat laatste jaar heeft het Bureel van Puurs dus nog (een deel van) de inkomsten en uitgaven beheerd. Van het saldo van 3015 frank krijgt Puurs volgens de verdeelsleutel 3822/5552 (bevolking Puurs / bevolking totaal) 2075 frank. Breendonk krijgt volgens de verdeelsleutel 1730/5552 (bevolking Breendonk / bevolking totaal) de som van 986 frank. Met nog wat extra inkomsten en uitgaven (o.a. de wedde van Dr. Verlinden) erbij blijft er voor Breendonk 669 frank over.
Datzelfde jaar is er onenigheid over een legaat van Carolus Franciscus Josephus De Man d’Attenrode, kasteelheer van Termeire in Breendonk. De jonker had in 1824 bij testament 500 gulden kapitaal geschonken waarvan de jaarlijkse rente ten goede moest komen aan de armen van de gemeente. Maar welke gemeente? Heel Puurs of alleen Breendonk? Puurs beweerde daaromtrent geen documenten te hebben, zodat de Bestendige Deputatie van de provincie besliste dat het om ‘gemene’ (gezamenlijke) inkomsten ging die volgens de gewone verdeelsleutel moesten gedeeld worden. Maar Breendonk ontdekt in november 1838 dat er wel degelijk bewijsstukken bestonden dat de testateur zijn legaat uitsluitend voor de armen van Breendonk had bestemd. Het Breendonkse gemeentebestuur probeert het volledige bedrag dan ook te recupereren.
In 1839 heeft Puurs – buiten de som van het Bureel van Weldadigheid – nog altijd niets betaald van zijn achterstallen en dat zit de Breendonkenaars hoog. In een brief van 6 april van dat jaar verwijt de Breendonkse gemeenteraad het Puurse bestuur ‘tijdzoekende hoofdigheid’ en maant de buurgemeente aan snel over te gaan tot een inkomstenliquidatie. Zo niet zal Breendonk zich tot de hogere autoriteiten wenden. Een maand later, op 22 juni 1839, vindt er dan toch een gezamenlijke vergadering paats van beide gemeenteraden. Daar bereikt men alvast overeenstemming over het saldo van de gemeenschappelijke ‘penningen’ (roerende inkomsten en uitgaven) sinds 1836. Uit de balans van activa en passiva blijkt dat Puurs aan Breendonk 752 frank moet overmaken. Maar over de onroerende goederen blijven Puurs en Breendonk het roerend oneens.
In het gemeenteraadsverslag van Puurs van 30 juni lezen we dat Puurs en Breendonk wel een princiepsakkoord hebben over de ‘kazerne van de gendarmerie’[1]: die willen ze beide verkopen of overlaten aan de provincie. De opbrengst zal proportioneel verdeeld worden tussen beide gemeentes. Maar Breendonk eist ook zijn aandeel in het in 1829 gebouwde gemeentehuis van Puurs. Daar wil de gemeente Puurs om diverse redenen niet van weten. Ze weigert er zelfs over te onderhandelen met Breendonk.
Breendonk bepaalt zijn standpunt in de gemeenteraad van 30 september. De gemeente vindt dat ze recht heeft op een deel van de waarde van het gemeentehuis van Puurs en zijn inboedel, de school en de woning van de onderwijzer in Puurs, de school van Breendonk, de pastorij van Puurs en Breendonk, en de gendarmerie, “welke goederen wij ingevolge paragraaf 2 van artikel 151 der gemeentewet (…) in der minne hebben willen verdelen, waer tegen den gemeenteraed van Puurs zich heeft verzet om redenen welke wij te gering achten te moeten wederleggen, schoon nochtans deze gebouwen en meubelen enz met gemene penningen gebouwd en aengekogt zijn”. Breendonk dreigt volgens het verslag in financiële problemen te geraken en kan haar jaarrekening van 1838 niet afsluiten en haar begroting voor 1840 niet opmaken. Daarom zal de gemeente zich richten tot de ‘Aenhoudende Deputatie van de Provinciaelen Raed’ om Puurs te ‘ordonneren’ de verschuldigde som van 752 frank aan Breendonk te betalen, en om te bemiddelen bij de verdeling van de onroerende goederen.
Zo komt het geschil dus terecht bij de hogere, provinciale overheid. Die stelt een driekoppige commissie aan om de zaak te onderzoeken. De heren Henry Le Brasseur, Eugène Van Havre en Norbert Hermans geven Breendonk in hun voorlopig rapport van 25 januari en hun definitief arrest van 18 april 1840 gelijk: álle ‘publieke’ goederen in Puurs zijn gemeenschappelijk verworven en Breendonk heeft dus volgens de ‘code civil des communes’ recht op zijn deel daarvan.
Op 27 juni 1840 komen Puurs en Breendonk dan eindelijk tot een definitief akkoord op een gemeenschappelijke vergadering van beide gemeenteraden. Opvallend daarbij is dat Breendonk, dat zijn slag toch had thuisgehaald, zich eigenlijk met een kluitje in het riet laat sturen. Puurs behoudt alle rechten op zijn gemeentehuis, school, onderwijzershuis en pastorie. Ter compensatie krijgt Breendonk, naast zijn school en pastorij, wél de kazerne van de gendarmerie. Maar dat is bepaald een vergiftigd geschenk. Dat blijkt onder meer uit de afrekening van de gemeenschappelijke kosten en baten van Puurs en Breendonk voor 1837 en 1838: daarin lezen we dat de kazerne jaarlijks 400 frank huurgeld opbrengt, maar de onderhoudskosten zijn met 360 en 369 frank bijna even hoog. Er zijn ook heel wat ‘servitudes’ verbonden aan de overname. Zo moet het gebouw altijd een kazerne blijven, tenzij de gendarmerie het niet meer nodig heeft. Breendonk zou zich deze ‘erfenis’ de volgende decennia nog vaak beklagen en wilde er al snel van af. Dat zou uiteindelijk pas lukken toen er in 1875 in Puurs een nieuwe gendarmerie werd gebouwd. Datzelfde jaar was de kerkfabriek van Kalfort bereid om het oude gebouw voor 3850 frank over te kopen van Breendonk.
[1] De gendarmerie van het Kanton Puurs werd in de Franse tijd opgericht en was vanaf 1798 gevestigd in het verbeurd verklaarde en opgeëiste huis van de kapelanen van Kalfort, die er sinds 1606 een onderkomen hadden gevonden. Nog vroeger was het gebouw een onderdeel van het klooster van de zusters Augustinessen van Vrededaal. Momenteel zijn in het gebouw - naast de kerk van Kalfort - lokalen van de plaatselijke parochie gevestigd.
Op 3 januari 1837 werd nochtans al een gezamenlijk plan opgesteld ‘pour séparer les biens en revenues des pauvres des communes de Breendonck et Puurs’ (het vermogen en de inkomsten van het Armenbestuur of Bureel van Weldadigheid). Volgens het document is Breendonk vanaf 1 januari 1837 met zijn eigen administratie begonnen en kan de gemeente voor het lopende jaar over een proportioneel deel beschikken van de inkomsten van het Bureel van Weldadigheid van Puurs. Daarbij zal een verdeelsleutel worden gehanteerd op basis van de bevolking van de twee gemeenten. Voor de praktische uitwerking daarvan zullen beide gemeenten een notaris aanstellen. De gemeenteraad van Breendonk doet dat op 22 januari 1837. Hun keuze valt op notaris Carolus Guilielmus Moens uit Puurs. Hij wordt geassisteerd door een schatter: aspirant-notaris Petrus Ludovicus Jacobus Peeters uit Willebroek (later eveneens notaris te Puurs). Voor Puurs werd notaris en voormalig burgemeester Erix aangeduid om de ‘kaveling’ te regelen.
Dat proces nam blijkbaar nogal wat tijd in beslag, want pas op 19 september 1838, ruim anderhalf jaar later, wordt de ‘Finale rekening en liquidatie’ van de activa en passiva van het Bureel van Weldadigheid van Puurs afgehandeld. Het gaat over het saldo van de jaren 1836 en 1837. Ook dat laatste jaar heeft het Bureel van Puurs dus nog (een deel van) de inkomsten en uitgaven beheerd. Van het saldo van 3015 frank krijgt Puurs volgens de verdeelsleutel 3822/5552 (bevolking Puurs / bevolking totaal) 2075 frank. Breendonk krijgt volgens de verdeelsleutel 1730/5552 (bevolking Breendonk / bevolking totaal) de som van 986 frank. Met nog wat extra inkomsten en uitgaven (o.a. de wedde van Dr. Verlinden) erbij blijft er voor Breendonk 669 frank over.
Datzelfde jaar is er onenigheid over een legaat van Carolus Franciscus Josephus De Man d’Attenrode, kasteelheer van Termeire in Breendonk. De jonker had in 1824 bij testament 500 gulden kapitaal geschonken waarvan de jaarlijkse rente ten goede moest komen aan de armen van de gemeente. Maar welke gemeente? Heel Puurs of alleen Breendonk? Puurs beweerde daaromtrent geen documenten te hebben, zodat de Bestendige Deputatie van de provincie besliste dat het om ‘gemene’ (gezamenlijke) inkomsten ging die volgens de gewone verdeelsleutel moesten gedeeld worden. Maar Breendonk ontdekt in november 1838 dat er wel degelijk bewijsstukken bestonden dat de testateur zijn legaat uitsluitend voor de armen van Breendonk had bestemd. Het Breendonkse gemeentebestuur probeert het volledige bedrag dan ook te recupereren.
In 1839 heeft Puurs – buiten de som van het Bureel van Weldadigheid – nog altijd niets betaald van zijn achterstallen en dat zit de Breendonkenaars hoog. In een brief van 6 april van dat jaar verwijt de Breendonkse gemeenteraad het Puurse bestuur ‘tijdzoekende hoofdigheid’ en maant de buurgemeente aan snel over te gaan tot een inkomstenliquidatie. Zo niet zal Breendonk zich tot de hogere autoriteiten wenden. Een maand later, op 22 juni 1839, vindt er dan toch een gezamenlijke vergadering paats van beide gemeenteraden. Daar bereikt men alvast overeenstemming over het saldo van de gemeenschappelijke ‘penningen’ (roerende inkomsten en uitgaven) sinds 1836. Uit de balans van activa en passiva blijkt dat Puurs aan Breendonk 752 frank moet overmaken. Maar over de onroerende goederen blijven Puurs en Breendonk het roerend oneens.
In het gemeenteraadsverslag van Puurs van 30 juni lezen we dat Puurs en Breendonk wel een princiepsakkoord hebben over de ‘kazerne van de gendarmerie’[1]: die willen ze beide verkopen of overlaten aan de provincie. De opbrengst zal proportioneel verdeeld worden tussen beide gemeentes. Maar Breendonk eist ook zijn aandeel in het in 1829 gebouwde gemeentehuis van Puurs. Daar wil de gemeente Puurs om diverse redenen niet van weten. Ze weigert er zelfs over te onderhandelen met Breendonk.
Breendonk bepaalt zijn standpunt in de gemeenteraad van 30 september. De gemeente vindt dat ze recht heeft op een deel van de waarde van het gemeentehuis van Puurs en zijn inboedel, de school en de woning van de onderwijzer in Puurs, de school van Breendonk, de pastorij van Puurs en Breendonk, en de gendarmerie, “welke goederen wij ingevolge paragraaf 2 van artikel 151 der gemeentewet (…) in der minne hebben willen verdelen, waer tegen den gemeenteraed van Puurs zich heeft verzet om redenen welke wij te gering achten te moeten wederleggen, schoon nochtans deze gebouwen en meubelen enz met gemene penningen gebouwd en aengekogt zijn”. Breendonk dreigt volgens het verslag in financiële problemen te geraken en kan haar jaarrekening van 1838 niet afsluiten en haar begroting voor 1840 niet opmaken. Daarom zal de gemeente zich richten tot de ‘Aenhoudende Deputatie van de Provinciaelen Raed’ om Puurs te ‘ordonneren’ de verschuldigde som van 752 frank aan Breendonk te betalen, en om te bemiddelen bij de verdeling van de onroerende goederen.
Zo komt het geschil dus terecht bij de hogere, provinciale overheid. Die stelt een driekoppige commissie aan om de zaak te onderzoeken. De heren Henry Le Brasseur, Eugène Van Havre en Norbert Hermans geven Breendonk in hun voorlopig rapport van 25 januari en hun definitief arrest van 18 april 1840 gelijk: álle ‘publieke’ goederen in Puurs zijn gemeenschappelijk verworven en Breendonk heeft dus volgens de ‘code civil des communes’ recht op zijn deel daarvan.
Op 27 juni 1840 komen Puurs en Breendonk dan eindelijk tot een definitief akkoord op een gemeenschappelijke vergadering van beide gemeenteraden. Opvallend daarbij is dat Breendonk, dat zijn slag toch had thuisgehaald, zich eigenlijk met een kluitje in het riet laat sturen. Puurs behoudt alle rechten op zijn gemeentehuis, school, onderwijzershuis en pastorie. Ter compensatie krijgt Breendonk, naast zijn school en pastorij, wél de kazerne van de gendarmerie. Maar dat is bepaald een vergiftigd geschenk. Dat blijkt onder meer uit de afrekening van de gemeenschappelijke kosten en baten van Puurs en Breendonk voor 1837 en 1838: daarin lezen we dat de kazerne jaarlijks 400 frank huurgeld opbrengt, maar de onderhoudskosten zijn met 360 en 369 frank bijna even hoog. Er zijn ook heel wat ‘servitudes’ verbonden aan de overname. Zo moet het gebouw altijd een kazerne blijven, tenzij de gendarmerie het niet meer nodig heeft. Breendonk zou zich deze ‘erfenis’ de volgende decennia nog vaak beklagen en wilde er al snel van af. Dat zou uiteindelijk pas lukken toen er in 1875 in Puurs een nieuwe gendarmerie werd gebouwd. Datzelfde jaar was de kerkfabriek van Kalfort bereid om het oude gebouw voor 3850 frank over te kopen van Breendonk.
[1] De gendarmerie van het Kanton Puurs werd in de Franse tijd opgericht en was vanaf 1798 gevestigd in het verbeurd verklaarde en opgeëiste huis van de kapelanen van Kalfort, die er sinds 1606 een onderkomen hadden gevonden. Nog vroeger was het gebouw een onderdeel van het klooster van de zusters Augustinessen van Vrededaal. Momenteel zijn in het gebouw - naast de kerk van Kalfort - lokalen van de plaatselijke parochie gevestigd.
Plan van de verkaveling van de ‘Caserne de la Brigade de Gendarmerie’, opgesteld door landmeter Le Brun in Mechelen op 4 augustus 1840. De kazerne (nr. 1) en het deel van de grond en de vijver links van de rode lijn A-B was voor Breendonk, het rechtse deel (nr. 2), inclusief de kapel, voor Puurs.
_
Bovenstaand plan wordt bij de notariële akte gevoegd over de ‘finaele effening’ en ‘volkomen caveling, scheyding en deyling’ van de gemeenschappelijke gelden en goederen van Puurs en Breendonk. Die akte, verleden bij notaris Erix op 12.9.1840, bekrachtigt de overeenkomst van juni. Breendonk krijgt zoals afgesproken 752 frank uit de afgesloten ‘comptabiliteit’, het schoollokaal in Breendonk, de kazerne van de gendarmerie. Volledigheidshalve wordt daar ook nog aan toegevoegd dat ‘de gemeynte Breendonck (zal) blijven behouden en bezitten hunnen kerk, toren, horlogie, klokken, ciraden en meubelen, en alle goederen, renten, cijnzen, fondatiën en alle voordere bezittingen van de kerk[1]’ en verder ook ‘het pastoreel huys met den hof en het kerkhof, en alle gronden, wegen, bruggen, plantagieën en generaleijk alle voordere gemeente eygendommen en bezittingen die op het grondgebied van Breendonck gestaen en gelegen zijn’.
Ook de ‘cavel’ voor Puurs wordt gedetailleerd beschreven en tot slot verklaren alle comparanten (de voltallige gemeenteraden van Puurs en Breendonk) de hen ‘bedeelde goederen ten behoeve van hunnen respectieve gemeynte te aanveerden en voortaan geen het minste regt meer te hebben tot de gene zij bij deze tegenwoordig hebben afgestaen’.
Daarmee is het scheidingsproces tussen Puurs en Breendonk uiteindelijk helemaal afgerond. Gedurende precies 140 jaar, van eind 1836 tot eind 1976, zouden beide gemeenten hun eigen weg gaan, om op 1 januari 1977 opnieuw te worden verenigd en samen met Ruisbroek en Liezele de hedendaagse gemeente Puurs te vormen.
(Ga verder)
Bovenstaand plan wordt bij de notariële akte gevoegd over de ‘finaele effening’ en ‘volkomen caveling, scheyding en deyling’ van de gemeenschappelijke gelden en goederen van Puurs en Breendonk. Die akte, verleden bij notaris Erix op 12.9.1840, bekrachtigt de overeenkomst van juni. Breendonk krijgt zoals afgesproken 752 frank uit de afgesloten ‘comptabiliteit’, het schoollokaal in Breendonk, de kazerne van de gendarmerie. Volledigheidshalve wordt daar ook nog aan toegevoegd dat ‘de gemeynte Breendonck (zal) blijven behouden en bezitten hunnen kerk, toren, horlogie, klokken, ciraden en meubelen, en alle goederen, renten, cijnzen, fondatiën en alle voordere bezittingen van de kerk[1]’ en verder ook ‘het pastoreel huys met den hof en het kerkhof, en alle gronden, wegen, bruggen, plantagieën en generaleijk alle voordere gemeente eygendommen en bezittingen die op het grondgebied van Breendonck gestaen en gelegen zijn’.
Ook de ‘cavel’ voor Puurs wordt gedetailleerd beschreven en tot slot verklaren alle comparanten (de voltallige gemeenteraden van Puurs en Breendonk) de hen ‘bedeelde goederen ten behoeve van hunnen respectieve gemeynte te aanveerden en voortaan geen het minste regt meer te hebben tot de gene zij bij deze tegenwoordig hebben afgestaen’.
Daarmee is het scheidingsproces tussen Puurs en Breendonk uiteindelijk helemaal afgerond. Gedurende precies 140 jaar, van eind 1836 tot eind 1976, zouden beide gemeenten hun eigen weg gaan, om op 1 januari 1977 opnieuw te worden verenigd en samen met Ruisbroek en Liezele de hedendaagse gemeente Puurs te vormen.
(Ga verder)