Breendonkse beken in historisch perspectief
Breendonk heeft geen grote waterlopen, zoals de buurgemeenten Ruisbroek (Rupel) of Puurs (Vliet). Er zijn hier ook geen beken die voldoende debiet hebben om watermolens aan te drijven, zoals de Molenbeek in Liezele. De niet bepaald impressionante Leibeek is wellicht de enige waterloop die de meeste Breendonkenaars bij naam kennen.
Maar toch zijn/waren er in Breendonk meer beken en kleine waterloopjes dan je zou vermoeden. In een atlas van de Breendonkse waterlopen uit 1883 staan er maar liefst 23 aangeduid[1]. Die hadden ook allemaal een naam. Vaak verwees hij naar de wijken, velden of landerijen waar ze doorheen stroomden, zoals de Moerheydeloop, de Paepenheybosloop, de Tashorinckloop, de Meerloop en de Schalckloop.
Hoe klein die waterlopen doorgaans ook zijn of waren, toch hebben ze in de loop der tijden een grote rol gespeeld. Op de eerste plaats natuurlijk vanuit hun natuurlijke basisfunctie van afwatering. We staan daar meestal niet bij stil, behalve wanneer er iets fout loopt. En dat kan ook vandaag nog gebeuren, ondanks alle technische mogelijkheden en moderne inzichten in waterhuishouding. Dat bleek begin 2016 nog, toen een stuk van de Schaafstraat overstroomde. (foto's hierboven en onder)
[1] Kaartboek der niet bevaar- noch vlotbare waterloopen, opgesteld door ‘de provincialen conducteur der buurtwegenis’, N. Rollier, 1883, Gemeentelijk Archief Puurs.
Tegenwoordig is dat (gelukkig) uitzonderlijk, maar vroeger was het schering en inslag. Het water (en de overvloed daaraan) heeft dan ook een verrassend grote rol gespeeld in de geschiedenis van Breendonk in de voorbije eeuwen.
Door hoge waterstanden en overstroomde beken en waterlopen waren de wegen naar de moedergemeente Puurs vaak wekenlang onbegaanbaar. Dat was dan ook een belangrijk argument bij de vraag van de Breendonkenaars in de jaren 1770 om een eigen kapel/kerk te krijgen en later ook bij het verzoek om dooprecht, bij het streven naar burgerlijke onafhankelijkheid en bij de overweging om straten aan te leggen en te verbeteren. Een terugblik :
Wateroverlast en overstroomde wegen
als argument voor de bouw van de eerste kerk (1778)
In maart 1778 stappen de inwoners van de gehuchten ‘Reijwegh, Braindonck (sic), Veth, Moorheijde, Paelinckstraet ende Hoogheijde’ naar de Raad van Brabant, het hoogste rechtsorgaan in het Hertogdom Brabant. Zij dagen de ‘tienden’- of belastingheffers (de abdijen van Hemiksem en Affligem) en de wethouders van Puurs (het gemeentebestuur) voor de rechter.
Het proces gaat over de bouw van een kapel en een pastorij in Breendonk, op kosten van de tiendenheffers. In het vonnis van 30 april 1778 wordt het hele verhaal uit de doeken gedaan: dat de ‘voornoemde gehuchten seer wijdt waeren afgelegen vande parochiekercke van Puers’, dat het voor ‘de inwoonders der selve gehuchten seer moeijelijck was bij te woonen de kerckelijcke diensten (…) ende noch moeijelijcker van in tijd van noodt de heijligen sacramenten geadministreert te connen worden; dat swinters daeghs het seer dickwijls gebeurde door het quaedt weder ende continuele regens dat niet alleen die inwoonders der voorn. gehuchten niet en conden geraecken aen ofte omtrent hunne parochiekercke van Puers, maer selfs niet bij d’een ofte d’andere kercke der omliggende parochien’.[1]
[1] Vonnis in een proces voor de Raad van Brabant tussen de inwoners van het gehucht Breendonk en het gemeentebestuur van Puurs, 30 april 1778, Rijksarchief Anderlecht, Archief van de Raad van Brabant.
De Breendonkenaars winnen het proces en krijgen hun kerk. Het is het begin van een evolutie naar meer onafhankelijkheid van Puurs.
Wateroverlast en overstroomde wegen
als argument voor het verkrijgen van dooprecht (1787)
Negen jaar na de bouw van de kerk ijveren de Breendonkenaars voor dooprecht in hun nieuwe kapel. Tot dan toe mochten er alleen zondagsmissen worden gehouden en moesten jonge ouders met hun borelingen nog naar Puurs om hen te laten dopen. Opnieuw wordt verwezen naar de slechte verbinding met Puurs en de wateroverlast, meer bepaald in een brief aan de tiendenheffers op 20 juli 1787, ondertekend door kerkmeester Gilliam Marevoet en enkele tientallen andere ‘innewoonders der prochie van Puers ten gehuchte van Breendonck’. In de brief verklaren ze ‘dat het aen hun is voorgevallen dat sij hunne kinders binnen de prochie van Liesele door den heere pastoor van aldaer hebben genootsaekt geweest te laeten doopen ter oorsaecke van de overvloeten van waeters aen de welcke de baenen ende wegen, loopende naer hunne prochiekercke van Puers bij wintertijden menichvuldiglijck onderworpen sijn door doorloopende beken ende rivieren’.[1]
Om over de vraag naar de toestand van de wegen te kunnen oordelen, wordt een aantal getuigen opgevoerd, wier verklaringen op 14 november 1787 officieel geregistreerd worden door notaris Alexander De Mol te Tisselt.
Een zekere Jan Caluwé verklaart daarbij dat hij - om zijn kinderen in Puurs te kunnen laten dopen - diverse keren met kar en paard langs overstroomde wegen is moeten rijden omdat men er te voet niet door kon. Peeter De Smet en Elisabeth De Wit hebben hun kind in Liezele moeten laten dopen omdat ze niet in Puurs geraakten door de slechte wegen. En Peter Verbruggen moest zelfs een omweg maken ‘langs den Grooten Hamer’ om met zijn kind in Puurs te geraken.
Álle getuigen hebben overigens verhalen over de overstroomde wegen. Gillis Kerremans zegt ‘datter ten tijde van natte saisoenen, ’t sij bij winter tijdt als bij somer tijdt op die wegen en baenen drij differente plaetse sijn de welcke aen den waeters subject sijn’. Andere getuigen verklaren dat ze moesten terugkeren, een grote omweg maken of ‘in peryckel van ongeluck’ door het water moesten ‘buijen’ (waden). Soms had men zelfs een boot nodig om over de overstroomde plaatsen te geraken ‘ter oorsaecke de baene door die waeters op verscheyde plaetschen seer diep was uitgespoelt’.[2]
Michiel Siebens woont aan de ‘Puersche baene’ (Groenstraat, meer bepaald ter hoogte van de brug over de Leibeek, nvdr.) en heeft mensen met jonge kinderen vaak moeten helpen om over het water te geraken, door planken te leggen of hen met paard en kar naar de overkant te brengen.
Wateroverlast en overstroomde wegen
als argument voor het verkrijgen van dooprecht (1787)
Negen jaar na de bouw van de kerk ijveren de Breendonkenaars voor dooprecht in hun nieuwe kapel. Tot dan toe mochten er alleen zondagsmissen worden gehouden en moesten jonge ouders met hun borelingen nog naar Puurs om hen te laten dopen. Opnieuw wordt verwezen naar de slechte verbinding met Puurs en de wateroverlast, meer bepaald in een brief aan de tiendenheffers op 20 juli 1787, ondertekend door kerkmeester Gilliam Marevoet en enkele tientallen andere ‘innewoonders der prochie van Puers ten gehuchte van Breendonck’. In de brief verklaren ze ‘dat het aen hun is voorgevallen dat sij hunne kinders binnen de prochie van Liesele door den heere pastoor van aldaer hebben genootsaekt geweest te laeten doopen ter oorsaecke van de overvloeten van waeters aen de welcke de baenen ende wegen, loopende naer hunne prochiekercke van Puers bij wintertijden menichvuldiglijck onderworpen sijn door doorloopende beken ende rivieren’.[1]
Om over de vraag naar de toestand van de wegen te kunnen oordelen, wordt een aantal getuigen opgevoerd, wier verklaringen op 14 november 1787 officieel geregistreerd worden door notaris Alexander De Mol te Tisselt.
Een zekere Jan Caluwé verklaart daarbij dat hij - om zijn kinderen in Puurs te kunnen laten dopen - diverse keren met kar en paard langs overstroomde wegen is moeten rijden omdat men er te voet niet door kon. Peeter De Smet en Elisabeth De Wit hebben hun kind in Liezele moeten laten dopen omdat ze niet in Puurs geraakten door de slechte wegen. En Peter Verbruggen moest zelfs een omweg maken ‘langs den Grooten Hamer’ om met zijn kind in Puurs te geraken.
Álle getuigen hebben overigens verhalen over de overstroomde wegen. Gillis Kerremans zegt ‘datter ten tijde van natte saisoenen, ’t sij bij winter tijdt als bij somer tijdt op die wegen en baenen drij differente plaetse sijn de welcke aen den waeters subject sijn’. Andere getuigen verklaren dat ze moesten terugkeren, een grote omweg maken of ‘in peryckel van ongeluck’ door het water moesten ‘buijen’ (waden). Soms had men zelfs een boot nodig om over de overstroomde plaatsen te geraken ‘ter oorsaecke de baene door die waeters op verscheyde plaetschen seer diep was uitgespoelt’.[2]
Michiel Siebens woont aan de ‘Puersche baene’ (Groenstraat, meer bepaald ter hoogte van de brug over de Leibeek, nvdr.) en heeft mensen met jonge kinderen vaak moeten helpen om over het water te geraken, door planken te leggen of hen met paard en kar naar de overkant te brengen.
Men mag daarbij niet vergeten dat in die tijd in de regio nog geen enkele weg verhard of ‘gekasseid’ was, behalve dan de Hoogstraat in Puurs (1734) en de Dorpstraat in Willebroek (1778). Het waren stuk voor stuk aardewegen die al naargelang het seizoen veranderden in zandpistes, modderpoelen of ijsbanen. Nog in 1809 klaagt een aantal inwoners uit de Breendonkse periferie dat zij ‘ten tijde van den winter dikwijls 5 à 6 weken afgesneden (zijn) door de waters en onbekwaeme wegen van die kerken onder welkers wereldlijke jurisdictie wij gekomen zijn’.[3]
[1] Brief van de inwoners van Breendonk aan de tiendenheffers, de abdijen van Hemiksem en Affligem, met de vraag om dooprecht te krijgen in hun kapel, 20 juli 1787, Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen.
[2] Getuigenissen van Breendonkenaars over wateroverlast, akte notaris Alexander De Mol, Tisselt, 14 november 1787, Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen.
[3] Brief van een aantal inwoners van de Rijweg, Kreweg, Pullaar, Veurt en Breendonkstraat aan de aartsbisschop van Mechelen met het verzoek om bij de parochie Breendonk te mogen blijven omdat ze door wateroverlast niet bij de kerken van Ruisbroek, Willebroek en Tisselt raakten, waar ze sinds kort ‘wereldlijk’ toe behoorden, 13 januari 1809, Aartsbischoppelijk Archief Mechelen.
De Dendermondse Steenweg wordt pas in 1825 verhard en de verbinding Rijweg-Puurs (Lichterstraat) in 1841. Schaafstraat, Groenstraat en Moorstraat – de drie verbindingswegen vanuit Breendonk-centrum richting Puurs – volgen in respectievelijk 1849, 1872 en 1900.
Maar tot in de jaren ’70 van de 20ste eeuw loopt de Moorstraat nog geregeld onder water, tot de smalle ‘macadamstraat’ grondig wordt verbreed en verhoogd, en de grachten verdiept.
Wateroverlast en overstroomde wegen
als argument voor burgerlijke onafhankelijkheid van Puurs (begin 19de eeuw)
Op 25 mei 1819 schrijven de Breendonkenaars een brief aan de ‘Achtbare Heere gedeputeerde Staeten van de Provincie Antwerpen’ met het verzoek het ‘gehugt van Breendonck, Reijwegstraat, Schaefstraet, Breendonckstraet, Sootstraet, Bessemstraet, Cruysstraat, Saevelstraat, de Hoogeyde, Mooreyde en Moorstraet met alle hunne dependentiën te vereenigen in eene gemeynte, van Puers afgescheyden’.
Een van de argumenten is ‘den overvloed van waters en slegte wegen, die wij hier dikmaels hebben, hetgene oorzaek is dat wij in verschyde noodzakelijkheden ons op tijd niet konde naer Puers begeven, zoo voor geestelijke als voor wereldlijke zaeken’.[1]
[1] Dossier inzake het verzoek van de inwoners van het gehucht Breendonk om af te scheiden van Puurs en een eigen gemeente te vormen, 1819-1823, Provinciaal Archief Antwerpen.
Wateroverlast en overstroomde wegen als argument voor wegenbouw (19de eeuw)
De Groenstraat bleef een probleem in tijden van hoge waterstand, ook nadat Breendonk in 1836 een zelfstandige gemeente was geworden en de Breendonkenaars dus niet meer naar Puurs moesten voor kerkelijke of bestuurlijke aangelegenheden.
Daarom deed de Breendonkse gemeenteraad in 1861 een voorstel tot ‘opzaveling en ophoging’ dat als volgt werd gemotiveerd: ‘Gezien dat de zogenaemde Groenstraet, ten tijde des winters en bij natte seizoenen overstroomt en overvloeit, welke deselfde ondoorreidelijk maekt en door de moerassige uitwaesemingen de openbaere gesondheyd benadeeligt. Gezien dat gezegde straet directe communicaetie naer het canton Puers en op den steenweg van Mechelen naer Dendermonde geleidt, de voornaemste van onze gemeente is en daerenboven de communicatie langs het dorp op de statie van den IJzeren weg te Londerzeel en den steenweg van Tisselt naer Ramsdonck (Beekstraat) en Brussel vervoegt, tot voordeel van den landbouw en nijverheid dient te worden opgezaveld en opgehoogd.’[1]
Later in de jaren ‘60 werd beslist dat de Groenstraat niet alleen zou worden opgehoogd, maar dat ze een heuse kasseistrook zou krijgen van 2.5 meter breed. De werken werden uitgevoerd in het begin van de jaren 1870.
[1] Gemeenteraadsverslag Breendonk, 17 september 1861, fragment, Gemeentelijk Archief Puurs
Ga verder voor een overzicht van de historische waterlopen in Breendonk.