Van Moorheyde tot Breendonk-Dorp
De ontwikkeling van de Breendonkse dorpskern
De Moorheide bevond zich eind 18de eeuw grosso modo tussen het begin van de huidige Groenstraat, Moorstraat en Schaafstraat enerzijds, en de Veurt anderzijds. De oudste bewoningskern situeerde zich in de 'Paepenweg' (1), het veldwegje dat vandaag begint tegenover het kruispunt van de Groenstraat en de Jan Hammeneckerstraat, en loopt tot het kruispunt van de Beenhouwerstraat met de Molenheide. Ook de straat die we nu Breendonk-Dorp noemen, maar die eigenlijk een deel van de Schaafstraat was, werd min of meer als Moorheide beschouwd. Moorheide viel dus grotendeels samen met de huidige Breendonkse dorpskern.
Daar, temidden van de dertien gehuchten en wijken in het 'Canton Zuid-Oost' van Puurs, werd in 1779 de ‘Capelle van Breëendonck’ gebouwd. Onderpastoor Franciscus Cools kwam in april 1780 in de pastorij wonen en zou bijna een kwarteeuw lang de ‘herder’ van deze in eerste instantie nogal onsamenhangende kudde parochianen worden. Hoewel de gehuchten (nog) geen zelfstandige parochie vormden, zullen ze door hun eigen kapel en hun eigen kapelaan in de volgende jaren en decennia onvermijdelijk in een grotere samenhorigheid verenigd worden. De kapel trekt daarbij als een magneet nieuwe ‘Breendonkenaars’ aan en zo evolueert de schaars bevolkte Moorheide geleidelijk tot een echte dorpskern.
Daar, temidden van de dertien gehuchten en wijken in het 'Canton Zuid-Oost' van Puurs, werd in 1779 de ‘Capelle van Breëendonck’ gebouwd. Onderpastoor Franciscus Cools kwam in april 1780 in de pastorij wonen en zou bijna een kwarteeuw lang de ‘herder’ van deze in eerste instantie nogal onsamenhangende kudde parochianen worden. Hoewel de gehuchten (nog) geen zelfstandige parochie vormden, zullen ze door hun eigen kapel en hun eigen kapelaan in de volgende jaren en decennia onvermijdelijk in een grotere samenhorigheid verenigd worden. De kapel trekt daarbij als een magneet nieuwe ‘Breendonkenaars’ aan en zo evolueert de schaars bevolkte Moorheide geleidelijk tot een echte dorpskern.
Door de bouw van de kerk en de bijhorende pastorij werd de Moorheide de facto het centrum van het nieuwe dorp in wording. Het was nochtans een eerder onbeduidend gehucht dat pas laat tot ontwikkeling is gekomen. Maar misschien is dat precies de reden waarom onze voorouders de nieuwe kapel hier gebouwd hebben, samen met het feit dat de locatie zich ‘in het middelpunt van de gehuchten’ bevond. Al ging de keuze voor de Moorheide niet voor iedereen uit ganser harte. (zie De kerk in het midden)
De Moorheyde onder Puers in de 17de en 18de eeuw
De oudst bekende kaart van de Moorheide dateert uit 1739 en staat in het Landt-boek van Pudersse[1bis], een atlas met de goederen en cijnsrechten in Puurs van de Sint-Bernardsabdij van Hemiksem:
(1) Zo wordt het padje ('sentier 48') genoemd in de Atlas van de Buurtwegen uit 1841 (GAP)
[1bis]Houtman, Erik, e.a. Een Kaartboek van de Sint-Bernardsabdij Hemiksem 1666-1671, uitgave Rijksarchief, 2005, p.146-147.
De Moorheyde onder Puers in de 17de en 18de eeuw
De oudst bekende kaart van de Moorheide dateert uit 1739 en staat in het Landt-boek van Pudersse[1bis], een atlas met de goederen en cijnsrechten in Puurs van de Sint-Bernardsabdij van Hemiksem:
(1) Zo wordt het padje ('sentier 48') genoemd in de Atlas van de Buurtwegen uit 1841 (GAP)
[1bis]Houtman, Erik, e.a. Een Kaartboek van de Sint-Bernardsabdij Hemiksem 1666-1671, uitgave Rijksarchief, 2005, p.146-147.
We zien op de kaart een aantal straten die ook nu nog bestaan: de schoor straete (nu Groenstraat), de moor straete (Moorstraat), de schaef straete (nu Breendonk-Dorp) en de straete van londer sele naer willebroeck (nu Breendonkstraat). Verder ook enkele (toen nog) naamloze dreven, met bomen beplant: de huidige Beenhouwerstraat (a), het veldwegje dat vandaag ‘De Marollen’ wordt genoemd (b), de huidige Zwaluwlaan, vroeger Steenboschweg en daarna Moorterweg genoemd (c), de Molenheide (d) en Buisseretlaan (e). Nummer f is de Paepenweg. En daartussen liggen volgens het Landboek 21 percelen en een 15-tal hofsteden en huizen. Het gaat om stukken ‘landt’, maar ook om percelen ‘bosch’, beplant met ‘mast- en eycke-boomen’.
Ontginning
Bijna alle percelen van Sint Bernards die op de kaart zijn afgebeeld, werden volgens de bijhorende beschrijving ontgonnen (‘ingebermt’ en/of ‘beplant’) tussen 1686 en 1735. Rijkelijk laat dus. Vandaar dat ze nog niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke versie van het Landboek (1668-1669), opgesteld door Judocus Bal, provisor van de abdij. In 1749 maakte pater Godefridus Bouvaert, ‘boekzaelbewaerder’ van de abdij, een kopie van het Landboek, aangevuld met een supplement dat kaarten en beschrijvingen bevat van landerijen en percelen die sinds de opmaak van de eerste editie werden verworven en/of ontgonnen. De kaart van de Moorheide, gemaakt door landmeter Judocus De Deken in 1739, is er daar één van.
Slechts bij twee van de 21 percelen wordt verwezen naar een beschrijving in het Landboek van 1668. Al de rest is dus later in cultuur gebracht.
In een attestatie voor de Schepenbank van Puurs in 1692 verklaren Gommaer Meeus, Jan Vermeeren, Peeter Kerreman, Philips De Borgher en Carel Verbercht ten behoeve van de abt van Sint Bernards dat 'aen hun kenbaer is secker heyde gelegen binnen desen Vrye Eigendomme genoempt de Moorheyde ende hoe die van het voornoempde Goidshuys in vredelycke possessie syn van de voorschreven heyde te beplanten, op te graeven, uyt te bermen, deselve uyt gebermde partyen te verhueren sonder teghen seggen van iemandt, soo deselve heyde tegenwoordigh op differente plaetsen, dreffs gewyse staet beplant ende ter syden deselve dreven opgegracht, boomen alsoo geplant synde die van het voornoempde Goidshuys worden gesleund ende den troncke ofte houdt daeraff comende geprofficieert, geven voornoempde comparanten voor redenen van weetentheyt, dat sy respectievelyck de voornoempde boomen hebben geplant, de grachten gegraven ende de verhuerde partyen uitgebermt, van welcke uytgebermpde partyen Daniel Meeus en Guilliam Moyersoen in huere houden omtrent 300 roeden, voor de somme van 4 gulden s'jaers, item de voors. Peeter Kerreman een dachwant waerop hy een huys heeft gestelt tot 4 gulden 's jaers,...' enz. (1)
De getuigen bevestigen dus dat de heide recent ontgonnen is op last en ten behoeve van Sint Bernards en dat zij daarbij geholpen hebben. Samen met anderen huren zij ook een deel van de gronden als pachters.
De ontginning van nieuwe (heide)gronden werd inderdaad niet rechtstreeks door de abdij zelf uitgevoerd, maar uitbesteed aan pachters. Dat gebeurde vaak met lange pachtperiodes (tot 50 jaar), wellicht om de pachters de tijd te gunnen voor een grondige exploitatie en de gelegenheid om er ook nog de vruchten van te plukken.[2] De pachters bouwden op hun percelen vaak ook een eigen woning (cfr. Peter Kerremans hierboven), met instemming van de abdij. Na afloop van de pachtperiode werden die huizen geschat en overgenomen door de abdij of door de nieuwe pachter.[3]
De 'hoeve van Feles'
Een voorbeeld daarvan is de hofstede van Franciscus Verhoeven (nummer 2 op de detailkaart hieronder, zie ook foto), die in 1785 wordt overgenomen door zijn zoon Rombout Verhoeven. In de betreffende akte (3.8.1785) [4] wordt gespecificeerd dat de gebouwen op grond van de Sint- Bernardsabdij staan en dat ze door Frans Verhoeven waren verkregen tijdens zijn (eerste) huwelijk met Cornelia Kerremans (1744-1750), van Govaert Gabriëls en Joanna Kerremans. Johanna Kerremans was de kleindochter van de hoger vermelde Peter Kerremans en het gaat hier effectief om de hofstede die hij in de jaren 1690 heeft gebouwd.
Frans Verhoeven was de eerste kerkmeester van de nieuwe kapel van Breendonk en één van de mannen die als ‘geconstitueerde’ (gevolmachtigde) werd afgevaardigd door de inwoners van de gehuchten bij de rechtszaak van 1778 ('De kerk in het midden'). Hij kwam uit een familie die wellicht bij de pioniers van de ontginning van de Moorheide behoorde. Zijn vader Rombout wordt als een van de enigen met naam genoemd in de beschrijving bij de kaart van Judocus De Deken uit 1739. Diens hofstede bevond zich (wellicht) bij nummer 3 (zie verder). Het huis van Franciscus Verhoeven bleef (al dan niet in dezelfde vorm) bestaan tot in 1982. Toen werd het afgebroken. Tot ongeveer 1822 was de hoeve in het bezit van de familie Verhoeven (laatst van Rumoldus Verhoeven en zijn vrouw Anna Catharina Huygelen). Daarna werd ze overgenomen door notaris De Cock uit Mechelen. Rond die tijd werd de hoeve gepacht door de familie Adriaenssens, die er tot het midden van de 20ste eeuw verbleef. Daarna kwam de familie Tersago - De Velder er wonen. In de jaren '70 - de hoeve stond toen al leeg - werd ze gekocht door Leontine De Velder, de kleindochter van Felicius 'Feles' Delplanque). Daarom werd de boerderij ‘de hoeve van Feles’ genoemd.
(1) Attestatie ten behoeve vanden Eerwaerden Heeren Abts ende Conventuaelen des Clooster van Sinte Bernaert op Schelde, 10.11.1692, RAA OGA Puurs, Schepenregisters Puurs, inv. 3, f° 330v (Bewerking C. Verstrepen, Schepenbrieven Puurs, Jaarboek van de Vereniging van Heemkunde in Klein-Brabant, 2011, nr .322)
[2] Houtman, Erik, e.a., o.c., p 111
[3] Idem, p. 55
[4] Akten schepenbank Puurs, 1785, RA Antwerpen, microfilm
Ontginning
Bijna alle percelen van Sint Bernards die op de kaart zijn afgebeeld, werden volgens de bijhorende beschrijving ontgonnen (‘ingebermt’ en/of ‘beplant’) tussen 1686 en 1735. Rijkelijk laat dus. Vandaar dat ze nog niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke versie van het Landboek (1668-1669), opgesteld door Judocus Bal, provisor van de abdij. In 1749 maakte pater Godefridus Bouvaert, ‘boekzaelbewaerder’ van de abdij, een kopie van het Landboek, aangevuld met een supplement dat kaarten en beschrijvingen bevat van landerijen en percelen die sinds de opmaak van de eerste editie werden verworven en/of ontgonnen. De kaart van de Moorheide, gemaakt door landmeter Judocus De Deken in 1739, is er daar één van.
Slechts bij twee van de 21 percelen wordt verwezen naar een beschrijving in het Landboek van 1668. Al de rest is dus later in cultuur gebracht.
In een attestatie voor de Schepenbank van Puurs in 1692 verklaren Gommaer Meeus, Jan Vermeeren, Peeter Kerreman, Philips De Borgher en Carel Verbercht ten behoeve van de abt van Sint Bernards dat 'aen hun kenbaer is secker heyde gelegen binnen desen Vrye Eigendomme genoempt de Moorheyde ende hoe die van het voornoempde Goidshuys in vredelycke possessie syn van de voorschreven heyde te beplanten, op te graeven, uyt te bermen, deselve uyt gebermde partyen te verhueren sonder teghen seggen van iemandt, soo deselve heyde tegenwoordigh op differente plaetsen, dreffs gewyse staet beplant ende ter syden deselve dreven opgegracht, boomen alsoo geplant synde die van het voornoempde Goidshuys worden gesleund ende den troncke ofte houdt daeraff comende geprofficieert, geven voornoempde comparanten voor redenen van weetentheyt, dat sy respectievelyck de voornoempde boomen hebben geplant, de grachten gegraven ende de verhuerde partyen uitgebermt, van welcke uytgebermpde partyen Daniel Meeus en Guilliam Moyersoen in huere houden omtrent 300 roeden, voor de somme van 4 gulden s'jaers, item de voors. Peeter Kerreman een dachwant waerop hy een huys heeft gestelt tot 4 gulden 's jaers,...' enz. (1)
De getuigen bevestigen dus dat de heide recent ontgonnen is op last en ten behoeve van Sint Bernards en dat zij daarbij geholpen hebben. Samen met anderen huren zij ook een deel van de gronden als pachters.
De ontginning van nieuwe (heide)gronden werd inderdaad niet rechtstreeks door de abdij zelf uitgevoerd, maar uitbesteed aan pachters. Dat gebeurde vaak met lange pachtperiodes (tot 50 jaar), wellicht om de pachters de tijd te gunnen voor een grondige exploitatie en de gelegenheid om er ook nog de vruchten van te plukken.[2] De pachters bouwden op hun percelen vaak ook een eigen woning (cfr. Peter Kerremans hierboven), met instemming van de abdij. Na afloop van de pachtperiode werden die huizen geschat en overgenomen door de abdij of door de nieuwe pachter.[3]
De 'hoeve van Feles'
Een voorbeeld daarvan is de hofstede van Franciscus Verhoeven (nummer 2 op de detailkaart hieronder, zie ook foto), die in 1785 wordt overgenomen door zijn zoon Rombout Verhoeven. In de betreffende akte (3.8.1785) [4] wordt gespecificeerd dat de gebouwen op grond van de Sint- Bernardsabdij staan en dat ze door Frans Verhoeven waren verkregen tijdens zijn (eerste) huwelijk met Cornelia Kerremans (1744-1750), van Govaert Gabriëls en Joanna Kerremans. Johanna Kerremans was de kleindochter van de hoger vermelde Peter Kerremans en het gaat hier effectief om de hofstede die hij in de jaren 1690 heeft gebouwd.
Frans Verhoeven was de eerste kerkmeester van de nieuwe kapel van Breendonk en één van de mannen die als ‘geconstitueerde’ (gevolmachtigde) werd afgevaardigd door de inwoners van de gehuchten bij de rechtszaak van 1778 ('De kerk in het midden'). Hij kwam uit een familie die wellicht bij de pioniers van de ontginning van de Moorheide behoorde. Zijn vader Rombout wordt als een van de enigen met naam genoemd in de beschrijving bij de kaart van Judocus De Deken uit 1739. Diens hofstede bevond zich (wellicht) bij nummer 3 (zie verder). Het huis van Franciscus Verhoeven bleef (al dan niet in dezelfde vorm) bestaan tot in 1982. Toen werd het afgebroken. Tot ongeveer 1822 was de hoeve in het bezit van de familie Verhoeven (laatst van Rumoldus Verhoeven en zijn vrouw Anna Catharina Huygelen). Daarna werd ze overgenomen door notaris De Cock uit Mechelen. Rond die tijd werd de hoeve gepacht door de familie Adriaenssens, die er tot het midden van de 20ste eeuw verbleef. Daarna kwam de familie Tersago - De Velder er wonen. In de jaren '70 - de hoeve stond toen al leeg - werd ze gekocht door Leontine De Velder, de kleindochter van Felicius 'Feles' Delplanque). Daarom werd de boerderij ‘de hoeve van Feles’ genoemd.
(1) Attestatie ten behoeve vanden Eerwaerden Heeren Abts ende Conventuaelen des Clooster van Sinte Bernaert op Schelde, 10.11.1692, RAA OGA Puurs, Schepenregisters Puurs, inv. 3, f° 330v (Bewerking C. Verstrepen, Schepenbrieven Puurs, Jaarboek van de Vereniging van Heemkunde in Klein-Brabant, 2011, nr .322)
[2] Houtman, Erik, e.a., o.c., p 111
[3] Idem, p. 55
[4] Akten schepenbank Puurs, 1785, RA Antwerpen, microfilm
De hoeve van Verhoeven
De ouders van Frans Verhoeven, Rumoldus (Rombout) en Petronella Daems, woonden zoals gezegd eveneens op de Moorheide. Zij kochten er op 6 maart 1724 van Peter De Wachter, Anna De Wachter en Gillis De Wachter voor 607 gulden een hoeve met een oppervlakte van één gemet (iets groter dan een dagwand) en drie stukken grond, eveneens op de Moorheide gelegen: het Casveld (drie dagwand), het Lanckveld (een gemet) en de Waelenberg (een bunder). De kinderen De Wachter hadden de eigendommen geërfd van hun ouders Geeraert De Wachter en Lucia De Bruyn. (1)
Geeraert De Wachter had het goed in 1682 op zijn beurt overgenomen van zijn ouders Gillis De Wachter (zoon van Goris) en Anna Daems. Op dat moment werd het omschreven als een hofstede met schuur, stallingen, grond en toebehoorden, samen één dagwand groot. De hoeve paalde aan de straat (O), de erfgenamen van de Heer van Bronckhorst (W en N), Frans De Keyser x Katelijne de Bruyn (Z). Gillis bewoonde de hoeve zelf en verhuurde een deel ervan aan Jan Kerremans. Gillis en Anna hadden de hofstede gekocht van Frans Verhulst. (2)
De vermoedelijke locatie van de hoeve is nr. 3 op de kaart hierboven.
De hoeve van Van Camp
Ten zuiden van de hofstede van de familie De Wachter en later Verhoeven stond de hoeve van de familie Van Camp (wellicht nummer 6 op de kaart hierboven). In 1688 kochten Jan Van Camp en Joanna Vervranghen een 'behuysde hofstede' met drie dagwand grond in de Moorheide, van Willem De Keyser (zoon van Frans De Keyser en Katelijne De Bruyn) en zijn halfzuster Jenneken Siebens (dochter van N. Siebens en Katelijne De Bruyn) en haar man Jan Palmaerts. De hoeve paalde aan de straat (O), de Moorheide (Z), Willem De Witte (W) en Gillis De Wachter (N). (3)
Katelijne De Bruyn had de hoeve in 1666 geërfd van haar ouders, Willem De Bruyn en Elisabeth Van Camp. Mogelijk was laatstgenoemde verwant met Jan Van Camp. Bij de vererving grensde de hoeve aan de Moorheide, Willem De Wit en Gillis De Wachter. (4) Hoe en wanneer Willem De Bruyn in het bezit was gekomen van de hoeve, en of hij ze gekocht of gebouwd had, is onbekend. Willem was eerder (van 1617 tot 1633) pachter van het Hof ter Keuckene (later Spaans Kasteel genoemd) in de huidige Peeterstraat (nu Tisselt, toen nog Breendonk).
Naast de hoeve kochten Jan Van Camp en Joanna Vervranghen in 1688 ook nog een stuk grond ('tevoren bosch geweest') 'De wasput', 5 dagwand groot, van de erfgenamen van Jacobus De Paepe, palend aan de Moorheide (O), Gillis Verdickt en de erfgenamen Van Langenbergh (Z), de kerk van Puurs en de erfgenamen van de Heer Bronckhorst (W). (5)
In 1707 verkochten de dochters van Jan Van Camp en Joanna 'Jenneken' Vervranghen (Anna, Catharina, Peternelle en Jenneken) hun erfdeel van de hoeve en de bijhorend grond 'De Wasput' voor 1100 gulden aan hun broer en schoonzus Frans Van Camp en Cornelia Sleebus. De beschrijving van de hoeve en de grond, en de 'paalgenoten' is identiek aan de situatie in 1688. (6)
In 1755 verkochten de kinderen van Frans Van Camp en Cornelia Sleebus enerzijds (David, Cornelis, Anna, Joanna en Maria) en die van 'het tweede bed' van Frans Van Camp en Maria Smedts anderzijds (Gillis, Michiel, Catharina) voor 1025 gulden de hoeve aan hun (stief)zus Elisabeth Van Camp en haar man Willem Van Winsenhove. De hoeve paalde toen aan de straat (O), Jan Verbruggen (Z) en Rombout Verhoeven (W & N). Het perceel 'De Wasput' werd in twee delen verkocht aan buurman Rombout Verhoeven, voor 603 gulden. (7)
Andere hofsteden in de Moorheide
De identificatie van de andere huizen in de buurt is hachelijk, zonder kadastrale of andere duidelijke aanwijzingen. Maar in de fiscale telling van 1747 [8] worden de families in de buurt van Frans Verhoeven als volgt opgesomd: Joos Siebens (niet afgebeeld, hofstede in de huidige Zwaluwlaan, ter hoogte van nr. 10 a van de familie De Borger-Andries, zie letter i op de Ferraris-kaart hieronder), Francis Sterck (nummer 4), Francis Verhoeven (nummer 2), Guilliam Kerremans, Jan Lauwers, François Van Camp (mogelijk nummer 6), Rombout Verhoeven (mogelijk nummer 3). Van huis nummer (5) wordt in het Landboek (1749) gezegd dat het toebehoort aan Jan Moersom (Moeyersoms). Het perceel ten noorden ervan was eigendom van Sint Bernards en werd in 1668 verpacht aan de weduwe Joos Meeus (Landboeck folio 185, nr.4). In 1739 stond er een huis op (Landboeck, folio 233). Het huis werd wellicht gebouwd door de pachtersfamilie Meeus. In 1753 werd het bewoond door Guilliam Meeus (Pachtboek Sint Bernards, 1753, RAA, folio 170 e.v.). Vanaf 1779 was zijn zoon Peter Jan Meeus de pachter, samen met zijn vrouw Cornelia Coeck. Na de dood van Peter Jan Meeuw hertrouwde zijn weduwe met Peter Van Winsenhove. Meer over deze hoeve: zie nummer (3) hieronder. De hoeve paalde op zijn beurt noordwaarts aan Nicolaas Mees (in 1668 Claes Meerts). Op die plaats zou later de kerk worden gebouwd.
Op de globale kaart van de Moorheide (zie hoger) valt op dat de plaats waar in 1779 de kapel zou worden gebouwd (1) in 1739 helemaal in de periferie van de Moorheide ligt. De grond is klaarblijkelijk ook (nog) niet in bezit van de Abdij. Er staan in de buurt nauwelijks huizen, al is dat niet helemaal zeker omdat de kaart mogelijk alleen de bezittingen van de Abdij weergeeft.
(1) Erfbrief voor Rombout Verhoeven en Peternella Daems, Schepenregisters Puurs, 6.3.1724, RAA, OGA Puurs, inv. 5,
f° 360r (Bewerking C. Verstrepen, Schepenbrieven Puurs, Jaarboek van de Vereniging van Heemkunde in Klein-Brabant, 2011, nr . 821)
(2) Erfbrief voor Geeraert De Wachter en Lucia De Bruyn, Schepenregisters Puurs, 13.3.1682, RAA OGA Puurs, inv. 2,
f° 282r (Bewerking C. Verstrepen, Schepenbrieven Puurs, Jaarboek van de Vereniging van Heemkunde in Klein-Brabant, 2011, nr . 128)
(3) Erfbrief voor Jan Van Camp en Joanna Vervranghen, Schepenregisters Puurs, 5.4.1688, RAA, OGA Puurs, inv. 2, f° 78r (idem, nr. 207)
(4) Erfdeling nalatenschap wijlen Willem De Bruyne en Elisabeth Van Camp, 10.2.1666, Schepenregisters Willebroek, RAA, OGA Willebroek, inv. 3A (Bewerking C. Apers, 2006, nr. II, 545)
(5) Erfbrief voor Jan Van Camp en Joanna Vervranghen, Schepenregisters Puurs, 5.4.1688 bis, RAA, OGA Puurs, inv. 2, f° 74v (idem, nr. 206)
(6) Erfbrief voor François Van Camp en Cornelia Sleebus, Schepenregisters Puurs, 18.4.1707, RAA, OGA Puurs, inv. 4,
f° 231r
(7) Erfbrief voor Willem Van Winstenhove en Elisabeth Van Camp, Schepenregisters Puurs, 23.6.1755, RAA, OGA, inv. 92, f° 37r.
[8]Apers, Chris: Volkstellingen te Puurs en Oppuurs, 1702 – 1747 - 1765, bewerking 2003.
Van Moorheyde over Nieuwkapel tot Hameau de Breendonck
Zo’n 30 jaar na het opstellen van het Landboek (1749) werd de kapel van Breendonk gebouwd. Ook rond die tijd (1779) was het gehucht nog nauwelijks bewoond, maar de volgende jaren stroomden de inwijkelingen toe en kwamen ook heel wat mensen uit de buurt zich dichter bij de kerk vestigen. Het waren vaak ambachtslui en neringdoeners die wellicht hoopten een graantje mee te pikken van de verwachte ontwikkeling van de dorpskern. In officiële documenten uit die tijd (onder meer in de Volkstelling van 1796) werd de buurt rond de kerk toepasselijk ‘Nieuwkapel’ genoemd.
Vele van de toenmalige inwoners of inwijkelingen zijn later tussen de plooien van de geschiedenis verdwenen; anderen zorgden voor een rijk nageslacht en hun nazaten vinden we ook nu nog in Breendonk terug; een enkeling woont vandaag zelfs nog parmantig op dezelfde plaats als zijn/haar voorouders, 200 jaar geleden.
Ondanks het gebrek aan betrouwbare kadastergegevens voor deze periode, is het mogelijk om die evolutie min of meer te reconstrueren aan de hand van onder meer de communicantentelling van 1787, de volkstelling van het jaar 4 van de Franse Republiek (1796), de volkstelling van 1814, het primitieve kadasterrepertorium van Puurs in 1810 en allerhande notariële bronnen en schepenbrieven, in combinatie met de beschikbare kaarten uit die tijd: de Ferraris-kaart (1776), de kaart van Everaert (1787) en de kaart van Gigault (1804). Een belangrijke hulpbron is ook het bewerkte bevolkingsrepertorium voor Breendonk (1789-1950) van Gust Van Auwenis, uitgegeven door de Genealogische en Heemkundige Kring Vaertlinck in 2007.
Hieronder volgt een hypothetische reconstructie van de dorpskernontwikkeling in die periode van de Moorheide over Nieuwkapel tot Breendonk-Dorp. Het is meteen ook een aanzet tot een ‘huizengeschiedenis’ van ‘Breendonk Centrum.’ Voorbehoud en voorzichtigheid zijn daarbij geboden, onder meer omdat er in de tellingen doorgaans meer gezinnen worden vermeld dan er ‘beschikbare huizen’ zijn aangeduid op de kaarten, wat er wellicht op wijst dat meerdere gezinnen onder één dak woonden.
We geven eerst de drie kaarten (Ferraris, Everaert en Gigault) met een toelichting van een aantal specifieke aanduidingen op elke kaart (letters); daarna volgt de beschrijving van de diverse huizen en hofsteden die op de respectieve kaarten zijn aangeduid (cijfers).
Zo’n 30 jaar na het opstellen van het Landboek (1749) werd de kapel van Breendonk gebouwd. Ook rond die tijd (1779) was het gehucht nog nauwelijks bewoond, maar de volgende jaren stroomden de inwijkelingen toe en kwamen ook heel wat mensen uit de buurt zich dichter bij de kerk vestigen. Het waren vaak ambachtslui en neringdoeners die wellicht hoopten een graantje mee te pikken van de verwachte ontwikkeling van de dorpskern. In officiële documenten uit die tijd (onder meer in de Volkstelling van 1796) werd de buurt rond de kerk toepasselijk ‘Nieuwkapel’ genoemd.
Vele van de toenmalige inwoners of inwijkelingen zijn later tussen de plooien van de geschiedenis verdwenen; anderen zorgden voor een rijk nageslacht en hun nazaten vinden we ook nu nog in Breendonk terug; een enkeling woont vandaag zelfs nog parmantig op dezelfde plaats als zijn/haar voorouders, 200 jaar geleden.
Ondanks het gebrek aan betrouwbare kadastergegevens voor deze periode, is het mogelijk om die evolutie min of meer te reconstrueren aan de hand van onder meer de communicantentelling van 1787, de volkstelling van het jaar 4 van de Franse Republiek (1796), de volkstelling van 1814, het primitieve kadasterrepertorium van Puurs in 1810 en allerhande notariële bronnen en schepenbrieven, in combinatie met de beschikbare kaarten uit die tijd: de Ferraris-kaart (1776), de kaart van Everaert (1787) en de kaart van Gigault (1804). Een belangrijke hulpbron is ook het bewerkte bevolkingsrepertorium voor Breendonk (1789-1950) van Gust Van Auwenis, uitgegeven door de Genealogische en Heemkundige Kring Vaertlinck in 2007.
Hieronder volgt een hypothetische reconstructie van de dorpskernontwikkeling in die periode van de Moorheide over Nieuwkapel tot Breendonk-Dorp. Het is meteen ook een aanzet tot een ‘huizengeschiedenis’ van ‘Breendonk Centrum.’ Voorbehoud en voorzichtigheid zijn daarbij geboden, onder meer omdat er in de tellingen doorgaans meer gezinnen worden vermeld dan er ‘beschikbare huizen’ zijn aangeduid op de kaarten, wat er wellicht op wijst dat meerdere gezinnen onder één dak woonden.
We geven eerst de drie kaarten (Ferraris, Everaert en Gigault) met een toelichting van een aantal specifieke aanduidingen op elke kaart (letters); daarna volgt de beschrijving van de diverse huizen en hofsteden die op de respectieve kaarten zijn aangeduid (cijfers).
De Moorheide in 1776 (Ferraris)
Rond 1776 was een ploeg van militaire landmeters neergestreken in Puurs. Ze hadden zorgvuldig elk straatje en elk paadje, elk huis, elke hof en zelfs elke haag in kaart gebracht. Het waren artilleristen van de ‘Ecole des mathématiques du corps d’artillerie des Pays-Bas autrichiens de Malines’ en ze werkten mee aan de ‘Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden’: de allereerste ‘nationale’ stafkaart van België, al heette dat dan nog niet zo. De kaart wordt ook wel de Ferraris-kaart genoemd, naar Graaf Joseph de Ferraris (1726-1814), die het project (1771-1778) coördineerde in opdracht van landvoogd Karel van Lotharingen. Het is dankzij de Ferraris-kaart dat we weten hoe de Moorheide eruitzag in de periode net voor de bouw van de kapel begon.
a) Schaafstraat (nu: Breendonk-Dorp)
b) Paepenstraat (nu: Beenhouwerstraat)
c) Veldweg (nu: Jan Hammeneckerstraat)
d) Veldweg, ‘Kapellenweg’ (nu: De Buisseretlaan)
e) ‘Paepenheibos’
De rode nummers op de kaart verwijzen naar de parochie waar de eigenaar van het perceel toe behoorde: 24 is Puurs, 25 Ruisbroek en 26 Willebroek. De blauwe nummers zijn door mij aangebracht ter identificatie van de huizen en hun eigenaars/bewoners (zie verder).
De ‘toewijzing’ van bewoners en gezinnen aan de huizen en hofsteden op de Ferraris-kaart van 1776 is ietwat speculatief, en retroactief gebaseerd op de volgorde van de gezinshoofden in de volkstelling van 1787. Ze moet dan ook met de nodige omzichtigheid beschouwd worden.
i) in 1776 wellicht Jan-Baptiste Rongé, wegens in 1787 ‘weduwe Jan-Baptiste Rongé’ (Joanna-Maria Cools); J.B Rongé had het goed verworven via zijn vader Cornelius Rongé (x Joanna Siebens), die het zelf in 1749 had verkregen via zijn schoonouders (Joos Siebens x Maria Buelens). Joos Siebens woonde er al minstens vanaf 1702 (als 'Judocus Sybens').
j) Frans Verhoeven en vanaf 1785 zijn zoon Rombout Verhoeven (latere 'Hoeve van Feles, zie hoger)
k) Vermoedelijk Guilliam Verhoeven in 1747; in 1776 vermoedelijk Frans Van der Wilt, idem 1787 en 1796: 52 jaar, cossaert, x Susanna De Smedt.
l) onbekend in 1776, maar vermoedelijk Hendrik Van der Wilt (x Joanna Guns), idem 1787; in 1796 : Clara Van der Wilt (dochter) x Jacobus Stevens
m) onbekend in 1776, vanaf 1786 wellicht Jan De Wachter, idem in 1796: 30 jaar, handwerker, x Joanna Van Meulder.
n) onbekend in 1776, wellicht Jan Verbruggen in 1787
o) onbekend in 1776, wellicht Paulus Verbruggen in 1787, idem in 1796: 43 jaar, handwerker
p) waterplas of vijver. Mogelijk is dit de 'wasput' waarvan sprake in de opeenvolgende verkoopakten van de hoeve van Van Camp (zie hierboven). De put werd pas gedempt in het midden van de 20ste eeuw.
(De toelichting bij de cijfers volgt verder)
b) Paepenstraat (nu: Beenhouwerstraat)
c) Veldweg (nu: Jan Hammeneckerstraat)
d) Veldweg, ‘Kapellenweg’ (nu: De Buisseretlaan)
e) ‘Paepenheibos’
De rode nummers op de kaart verwijzen naar de parochie waar de eigenaar van het perceel toe behoorde: 24 is Puurs, 25 Ruisbroek en 26 Willebroek. De blauwe nummers zijn door mij aangebracht ter identificatie van de huizen en hun eigenaars/bewoners (zie verder).
De ‘toewijzing’ van bewoners en gezinnen aan de huizen en hofsteden op de Ferraris-kaart van 1776 is ietwat speculatief, en retroactief gebaseerd op de volgorde van de gezinshoofden in de volkstelling van 1787. Ze moet dan ook met de nodige omzichtigheid beschouwd worden.
i) in 1776 wellicht Jan-Baptiste Rongé, wegens in 1787 ‘weduwe Jan-Baptiste Rongé’ (Joanna-Maria Cools); J.B Rongé had het goed verworven via zijn vader Cornelius Rongé (x Joanna Siebens), die het zelf in 1749 had verkregen via zijn schoonouders (Joos Siebens x Maria Buelens). Joos Siebens woonde er al minstens vanaf 1702 (als 'Judocus Sybens').
j) Frans Verhoeven en vanaf 1785 zijn zoon Rombout Verhoeven (latere 'Hoeve van Feles, zie hoger)
k) Vermoedelijk Guilliam Verhoeven in 1747; in 1776 vermoedelijk Frans Van der Wilt, idem 1787 en 1796: 52 jaar, cossaert, x Susanna De Smedt.
l) onbekend in 1776, maar vermoedelijk Hendrik Van der Wilt (x Joanna Guns), idem 1787; in 1796 : Clara Van der Wilt (dochter) x Jacobus Stevens
m) onbekend in 1776, vanaf 1786 wellicht Jan De Wachter, idem in 1796: 30 jaar, handwerker, x Joanna Van Meulder.
n) onbekend in 1776, wellicht Jan Verbruggen in 1787
o) onbekend in 1776, wellicht Paulus Verbruggen in 1787, idem in 1796: 43 jaar, handwerker
p) waterplas of vijver. Mogelijk is dit de 'wasput' waarvan sprake in de opeenvolgende verkoopakten van de hoeve van Van Camp (zie hierboven). De put werd pas gedempt in het midden van de 20ste eeuw.
(De toelichting bij de cijfers volgt verder)
Nieuwkapel in 1787 (Everaert)
Tijdens het bewind van Keizer Jozef II (de ‘keizer-koster’, 1765-1790) werd het ‘windrecht’ minder streng zodat gemakkelijker toestemming werd verleend om nieuwe molens te bouwen. Daardoor kwamen er in het begin van de jaren 1780 in de heerlijkheid Puurs vier molens bij. De Sint Bernardsabdij, die vroeger het ‘monopolie’ had over de wind, protesteerde daartegen en begon een proces tegen een aantal molenaars. Naar aanleiding daarvan lieten zij de befaamde Brusselse landmeter Carolus Josephus Everaert in 1787 een figuratieve kaart maken van Puurs, met alle molens erop. In de zuidoostelijke hoek daarvan staat ook de ‘Capelle van breë endonck’ en de omliggende buurt afgebeeld. Zo weten we hoe het gehucht er enkele jaren na de bouw van de kapel uitzag.
Het uitzicht van de Moorheide in 1787 verschilde vooral van dat in 1776 door de komst van twee opvallende nieuwe gebouwen: de kapel (meteen ook de aanleiding voor de nieuwe en toepasselijke – zij het tijdelijke - naam van het gehucht: ‘Nieuwkapel’) en de molen. Verder zijn er een paar huizen bijgekomen, maar de echt grote 'rush' naar het nieuwe dorpscentrum moet toch nog beginnen.
Het uitzicht van de Moorheide in 1787 verschilde vooral van dat in 1776 door de komst van twee opvallende nieuwe gebouwen: de kapel (meteen ook de aanleiding voor de nieuwe en toepasselijke – zij het tijdelijke - naam van het gehucht: ‘Nieuwkapel’) en de molen. Verder zijn er een paar huizen bijgekomen, maar de echt grote 'rush' naar het nieuwe dorpscentrum moet toch nog beginnen.
a) Schaafstraat of ‘Nieuwkapel’ (nu: Breendonk-Dorp)
b) Paepenstraat (nu: Beenhouwerstraat)
c) Veldweg (nu: Jan Hammeneckerstraat)
d) Veldweg (nu: Pastoor Somerslaan)
e) 'Kapelleweg' vanuit Rijweg (nu: doorsteekpadje vanuit Breendonk-Dorp naar Dahlialaan)
Moorheyde – Hameau de Breendonck in 1804 (Gigault)
We maken opnieuw een sprongetje in de tijd. In het jaar 12-13 van de Franse tijdrekening (1804-1805) werden in het Département des Deux-Nèthes (grosso modo de huidige provincie Antwerpen) in een aantal ‘communes’ voor het eerst echte kadasterplannen opgesteld, ingevolge het besluit van de Prefect van het departement van 5 Ventose van het jaar 11 van de Franse Republiek (1803). Dat gebeurde onder leiding van ‘Sign. Gigault, ingénieur-vérificateur du cadastre’. Ook voor Puurs werden zo’n plannen met bijhorende ‘leggers’ (inventaris van kadastrale gegevens) gemaakt. Op de ‘Atlas de la commune de Puers’ zelf staat dat het werk is afgerond op 16 mei 1807, maar op de bijhorende ‘legger’ wordt vermeld dat de ‘arpentage’ (de eigenlijke opmeting) is gebeurd in het jaar 12 en 13 van de Franse Republiek, met andere woorden in 1804-1805. Dat is dan ook de periode waarnaar de vermelde gegevens refereren.[1]
De Gigault-kaart is cruciaal voor het lokaliseren van hofsteden, percelen en gezinnen in het begin van de 19de eeuw en met terugwerkende kracht ook tot een eind in de 18de eeuw. Het grote voordeel ervan is dat elk perceel een nummer krijgt en dat bij dat nummer ook een eigenaar wordt vermeld. En dat is meteen ook het kleine nadeel: een eigenaar is niet noodzakelijk de bewoner van het goed. Maar in vele gevallen kunnen we nu eindelijk met absolute zekerheid huizen en gezinnen precies lokaliseren. Op de kaart zien we dat Moorheide nog altijd het gangbare toponiem is voor het centrum van het dorp, maar dat het toch ook al omschreven wordt als ‘Hameau de Breendonck’ (gehucht Breendonk). De door mij gehanteerde nummering (in blauw) is dezelfde als op de kaarten van Ferraris en Everaert hierboven. Nieuw gebouwde huizen krijgen een hoger nummer.
De Gigault-kaart is cruciaal voor het lokaliseren van hofsteden, percelen en gezinnen in het begin van de 19de eeuw en met terugwerkende kracht ook tot een eind in de 18de eeuw. Het grote voordeel ervan is dat elk perceel een nummer krijgt en dat bij dat nummer ook een eigenaar wordt vermeld. En dat is meteen ook het kleine nadeel: een eigenaar is niet noodzakelijk de bewoner van het goed. Maar in vele gevallen kunnen we nu eindelijk met absolute zekerheid huizen en gezinnen precies lokaliseren. Op de kaart zien we dat Moorheide nog altijd het gangbare toponiem is voor het centrum van het dorp, maar dat het toch ook al omschreven wordt als ‘Hameau de Breendonck’ (gehucht Breendonk). De door mij gehanteerde nummering (in blauw) is dezelfde als op de kaarten van Ferraris en Everaert hierboven. Nieuw gebouwde huizen krijgen een hoger nummer.
a) Schaafstraat. Ondanks de toponiemen Moorheide, Nieuwkapel (VT 1796) en Rue de l’Eglise (Bevolkingsregister 1814) bleef de hoofdstraat voorlopig haar oude naam Schaafstraat bewaren. Pas in de tweede helft van de 19 de eeuw kwam de naam Dorpstraat in gebruik.
b) Paepenstraat, nu Beenhouwerstraat
c) veldweg, nu Jan Hammeneckerstraat
d) veldweg (niet afgebeeld), nu Pastoor Somerslaan
e) veldweg: 'kapellenweg' vanuit Breendonkstraat, tot in het midden van de 20ste eeuw ook effectief zo genoemd: 'De Kapellenweg', nu Buisseretlaan
f) Kapellenweg vanuit richting Rijweg, nu verbindingspad naar Dahlialaan
g) ‘Rue dit Vert’ (Groenstraat)
h) veldweg: Steenbosweg genoemd, nu Zwaluwlaan
i) veldweg, in de volksmond ‘De Marollen’, naar de noodbarakken die er na WO I werden opgetrokken
j) Moorstraat
k) veldweg (soms 'Paepenweg' genoemd), oorspronkelijke Moorheide
[1] De kadasternummers komen niet overeen met huidige nummering, die pas geleidelijk werd ingevoerd na de uitvaardiging van de betreffende Napoleontische wet van 1807 en opmetingen in de Nederlandse tijd en het begin van het Belgische Koninkrijk. Voor Puurs en Breendonk zijn ze voor het eerst te zien op de kaart die in 1818 werd gemaakt onder het bewind van de Nederlandse minister van financiën Six d’Oterleek (en het plaatselijke bestuur van de Puurse burgemeester Erix).
b) Paepenstraat, nu Beenhouwerstraat
c) veldweg, nu Jan Hammeneckerstraat
d) veldweg (niet afgebeeld), nu Pastoor Somerslaan
e) veldweg: 'kapellenweg' vanuit Breendonkstraat, tot in het midden van de 20ste eeuw ook effectief zo genoemd: 'De Kapellenweg', nu Buisseretlaan
f) Kapellenweg vanuit richting Rijweg, nu verbindingspad naar Dahlialaan
g) ‘Rue dit Vert’ (Groenstraat)
h) veldweg: Steenbosweg genoemd, nu Zwaluwlaan
i) veldweg, in de volksmond ‘De Marollen’, naar de noodbarakken die er na WO I werden opgetrokken
j) Moorstraat
k) veldweg (soms 'Paepenweg' genoemd), oorspronkelijke Moorheide
[1] De kadasternummers komen niet overeen met huidige nummering, die pas geleidelijk werd ingevoerd na de uitvaardiging van de betreffende Napoleontische wet van 1807 en opmetingen in de Nederlandse tijd en het begin van het Belgische Koninkrijk. Voor Puurs en Breendonk zijn ze voor het eerst te zien op de kaart die in 1818 werd gemaakt onder het bewind van de Nederlandse minister van financiën Six d’Oterleek (en het plaatselijke bestuur van de Puurse burgemeester Erix).
Toelichting bij de gebouwen op de kaarten van Ferraris, Everaert en Gigault
1) plaats waar later de kapel zou komen (Ferraris, 1776); de kapel (Everaert, 1787, en Gigault, 1804)
1 bis) (alleen Ferraris) : een voorlopig niet te identificeren gebouw dat blijkbaar op of vlakbij het perceel stond waar de kerk zou komen en dat vermoedelijk voor de bouw van de kerk is afgebroken, want op latere kaarten is het gebouw verdwenen. Het stond wellicht op grond van Sint Bernards of van de Ruisbroekse familie Huygelen, die de volgende jaren in de buurt diverse percelen zal verkopen of in erfpacht geven.
1b) (Everaert en Gigault) : de pastorij van ‘den heere Cools’ (Franciscus Cools) derde onderpastoor van Puurs. In de telling van 1787 wordt aangegeven dat er twee mensen op de pastorij wonen. De tweede bewoner zal dan wellicht ‘sijn meyssen’ Maria Catharina Buelens zijn, zoals later in de VT van 1796 wordt gepreciseerd. Op dat moment (1796) is ze 42 jaar en er wordt ook gemeld dat ze sinds 1780 in de gemeente verblijft. Even lang als haar werkgever dus, die in 1780 aan de slag ging in Breendonk. Mogelijk was ze ook al zijn meid in Boortmeerbeek en is ze samen met hem naar Breendonk verhuisd. Elders is ook sprake van een zekere Catharina Berlemont als meid van pastoor Cools (zie Kerk te koop). Van onderpastoor Cools wordt in 1796 gezegd dat hij 69 jaar is, wat inderdaad klopt (° 15.9.1727).
1 bis) (alleen Ferraris) : een voorlopig niet te identificeren gebouw dat blijkbaar op of vlakbij het perceel stond waar de kerk zou komen en dat vermoedelijk voor de bouw van de kerk is afgebroken, want op latere kaarten is het gebouw verdwenen. Het stond wellicht op grond van Sint Bernards of van de Ruisbroekse familie Huygelen, die de volgende jaren in de buurt diverse percelen zal verkopen of in erfpacht geven.
1b) (Everaert en Gigault) : de pastorij van ‘den heere Cools’ (Franciscus Cools) derde onderpastoor van Puurs. In de telling van 1787 wordt aangegeven dat er twee mensen op de pastorij wonen. De tweede bewoner zal dan wellicht ‘sijn meyssen’ Maria Catharina Buelens zijn, zoals later in de VT van 1796 wordt gepreciseerd. Op dat moment (1796) is ze 42 jaar en er wordt ook gemeld dat ze sinds 1780 in de gemeente verblijft. Even lang als haar werkgever dus, die in 1780 aan de slag ging in Breendonk. Mogelijk was ze ook al zijn meid in Boortmeerbeek en is ze samen met hem naar Breendonk verhuisd. Elders is ook sprake van een zekere Catharina Berlemont als meid van pastoor Cools (zie Kerk te koop). Van onderpastoor Cools wordt in 1796 gezegd dat hij 69 jaar is, wat inderdaad klopt (° 15.9.1727).
2) een hofstede, op de Ferrariskaart mooi omhaagd en met moestuin. Het is in 1776 het enige huis aan de westzijde van de straat tussen de Veurt (vijfhoek) en een hofstede ter hoogte van de huidige hoeve van Maria Hermans (weduwe Jan Maes, zie nr. 15). Wie er in 1776 (Ferraris) woonde, is niet bekend, maar volgens de VT 1796 kwam Jan Baptiste Van de Sypen (ex Londerzeel, x Anna Catharina Siebens, ex Puurs) er in 1780 wonen. Hij was landbouwer, brouwer en herbergier. In 1796 was hij 39 jaar en zijn vrouw 46. De familie Van der Sypen – Siebens baatte de hoeve-brouwerij uit tot 1803. Daarna werd ze overgenomen door Henricus Van Asch, afkomstig uit Leest. Hij was de zoon van Jacobus Van Asch en Cornelia Siebens (ex Puurs). Mogelijk was zijn moeder verwant met de echtgenote van Jan Baptiste Van der Sypen (Anna Catharina Siebens). Henry Van Asch kwam uit een aloude familie van boeren en brouwers die oorspronkelijk uit Londerzeel afkomstig was (te traceren tot de 15de eeuw). Als ‘brasseur’ in Breendonk werd hij in 1811 opgevolgd door zijn jongere broer Joannes Franciscus Van Asch (x Maria Theresia Van Ingelgem). Joannes Franciscus (1773 -1860) en later zijn zoon Joannes Van Asch (1804-1885) bouwden brouwerij De Kroon tegenover de kerk verder uit tot een bloeiend bedrijf. De herberg van ‘baas van Asch’ was een begrip. Menig feest en openbare verkoop vond plaats in De Kroon, onder meer die van de molen op de Moorheide in 1815. Op 3 oktober 1822 vond er ook een volksvergaderig plaats waarbij de Breendonkenaars op hun expliciete vraag werden aanhoord door de heer De Wael, ‘lidmaet van de gedeputeerde staeten’, in verband met hun verzoek tot afscheiding van Puurs; voorlopig vergeefs. Franciscus was ook gemeenteraadslid in Breendonk en zijn zoon Joannes schopte het tot schepen. De familie Van Asch behoorde tot de meest welstellende van Breendonk: in 1845 was Joannes Van Asch de vijfde grootste belastingbetaler in het dorp, met … 29 frank.[1] De zaken gingen goed tot ver in de tweede helft van de 19de eeuw, maar toen begon brouwerij De Kroon achteruit te boeren. Hoofdonderwijzer Jan Frans De Wachter (1857-1929) meldt in zijn historische schets van de gemeente in 1903 dat de brouwerij ‘in 1872 te niet ging’. Zou de komst van ene Jan Leonard Moortgat in 1871 daar iets mee te maken hebben? Na de dood van Joannes Van Asch (1885) bleef zijn dochter Coleta (x Louis Napoleon Lemmens) er nog enkele jaren wonen (minstens tot 1890). Daarna werd het huis bewoond door Frans Tersago (1866-1897), koopman en herbergier. Hij was eerst getrouwd met Maria Justina Goossens (1870-1891) en daarna met Anna Catharina Van Roy (1865-1913). Na de dood van haar man Frans Tersago in 1897 hertrouwde Anna Catharina in 1899 met Edward ‘Benoë’s Waar’ Verlinden, die in het huis een veehandel annex café uitbaatte. Edwards zoon Fons en kleinzoon François Verlinden hielden op diezelfde plaats de slagerij open die nu bekendstaat als slagerij Van Riet. Ook vandaag wonen nog vele nazaten van de brouwers Van Asch in Breendonk.
[1] Vivijs Staf, Brede Dunc. Een bijdrage tot de geschiedenis van Breendonk, 1981, p. 84
[1] Vivijs Staf, Brede Dunc. Een bijdrage tot de geschiedenis van Breendonk, 1981, p. 84
3) Dit perceel was tot 1797 eigendom van Sint Bernards en werd in 1668 verpacht aan de weduwe Joos Meeus (Landboeck folio 185, nr.4). Minstens vanaf 1739 stond er een huis op (Landboeck, folio 233). Het werd wellicht gebouwd door de pachtersfamilie Meeus. In 1753 werd het bewoond door Guilliam Meeus (Pachtboek Sint Bernards, 1753, RAA, folio 170 e.v.). Vanaf 1779 was zijn zoon Peter Jan Meeus de pachter, samen met zijn vrouw Cornelia Coeck. Na de dood van Peter Jan Meeuw hertrouwde zijn weduwe in 1782 met Peter Van Winsenhove. Peter was de zoon van Guilielmus Van Winstenhoven en Elisabeth Van Camp (zie 'De hoeve Van Camp' bovenaan deze pagina). ‘Karreboer’ Peter Van Winstenhoven moet rond 1796 overleden zijn. In 1797 wordt de grond van Sint Bernards door de Franse overheid in beslag genomen en samen met de andere bezittingen van de abdij als 'zwart goed' verkocht. Op dat moment wordt de weduwe Cornelia Coeck vermeld als pachteres en eigenares van het huis op het perceel. De hoeve wordt in de verkoopakte 'Hoefcappelle' genoemd. De koper is de Mechelse speculant Van den Nieuwenhuyze. Rond 1800 hertrouwt de weduwe Cornelia Coeck, met Jan Baptiste Reyniers. Die is volgens de Gigault-atlas in 1804 de eigenaar van de hofstede. Lang heeft hij het ook niet uitgezongen, want in 1814 was Cornelia Coeck voor de derde keer weduwe (van achtereenvolgens Petrus Joannes Meeus, Petrus Van Winstenhoven, Jan Baptiste Reyniers). Zelf overleed zij in 1837 (op 80-jarige leeftijd). In 1814 woonde Cornelia’s zoon Cornelius Van Winstenhoven (° 1788) bij haar in, samen met zijn echtgenote Maria Cornelia Sanders. Zij namen de boerderij over en gaven ze op hun beurt door aan hun dochter Marie-Josepha Van Winstenhoven (1825-1891) en schoonzoon Henricus Maes (1824-1900). Die laatsten zijn volgens de Popp-kadasterkaart in 1863 eigenaars van de hofstede. Ze kregen negen kinderen, waarvan er maar drie in leven bleven. Geen van hen is getrouwd. Na de dood van vader Henricus Maes in 1900 bleven zijn ongehuwde kinderen er wonen tot in de jaren ’20, toen de oude hoeve onteigend werd voor de aanleg van het kerkplein.
4) Dit huis stond op de hoek van de huidige Dorpsstraat en de huidige weg naar het kerkhof. De bewoners in 1776 (Ferraris) zijn onbekend, maar in 1787 mogelijk Jacobus Geerts. Hij was getrouwd met Lucia Moeyersoms, één van de diverse ‘Moeyersomsen’ in de buurt (mogelijk verwant met Jan Moeyersoms in 1739, zie hoger). In 1788 is Joannes Nenair hier komen wonen, kleermaker uit Tisselt en vermoedelijk de jongere broer van Jan Baptiste Nenair (zie nr 13). Bij de VT van 1796 was Joannes 34 jaar (° 1762 - 1820) . Hij was getrouwd met Joanna Peeters uit Puurs (± 1763 – 1830). In 1804 (Gigault) was hij eigenaar van de woning. In 1814 woonde hij er nog steeds, maar in 1835 (en wellicht al vanaf 1830) was het huis overgegaan naar zijn zoon Franciscus Nener, eveneens kleermaker (x Catharina Van Ingelgem, naaister). Catharina overleed in 1842 en Franciscus hertrouwde in 1844 met Joanna Catharina Van Kerkhoven. Zijn dochter Maria Catharina Nener trouwde in 1851 met veldwachter Felix Clymans. Die woonden eerst in (4), maar verhuisden in 1868 naar het naburig huis (19). In (4) kwam toen Petrus De Maeyer (x Joanna Catharina Verspecht) wonen.
5) Dit was het oudste huis in de huidige Buisseretlaan. De bewoners zijn onbekend in 1776 (Ferraris). In 1787 (Everaert) wordt het wellicht bewoond door Jan Raes (x Anna Catharina Moeyersoms). Jan Raes moet rond 1789 overleden zijn, want in 1790 hertrouwt AC Moeyersoms met Jan Frans Gillis (‘kuiper’ volgens VT 1796). In 1791 krijgen ze een dochter (Anna Maria Gillis). In 1796 woont het gezin Gillis-Moeyersoms in het huis: Jan Frans Gilis is dan 50 en AC Moeyersoms 40. In 1804 (Gigault) is JF Gillis de eigenaar van het pand. In 1814 wordt AC Moeyseroms weduwe van JF Gillis genoemd. Ze woont in het huis met haar dochters Anna Catharina Raes (28, uit haar eerste huwelijk) en Petronella Gillis (12, uit haar tweede huwelijk). Dochter Anna Maria Gillis wordt hier niet vermeld, maar rond 1823 is ze getrouwd met Jan Frans Vertongen (schipper). Die overlijdt in 1830 in Sin-Maartensdijk bij Zierikzee (verdronken?). Hun zoon Peter Jan Vertonghen (metser) neemt het huis over. Hij overlijdt in 1860 en zijn weduwe Maria Theresia Cauwenbergh hertrouwt met Josephus Cap, kleermaker (1836-1870). Hun dohter Maria Louis Cap (1865-1907) trouwt met Joannes Baeyens en blijft ter plekke wonen.
6) Dit huis stond op de noordelijke hoek van de huidige Dorpsstraat en Buisseretlaan. De bewoners zijn onbekend in 1776 (Ferraris), mogelijk Frans D’Hoye in 1787 (Everaert), idem in 1796 (43 jaar, ‘wever’, x Anna Maria Potums). In 1804 (Gigault) wordt evenwel de weduwe Frans Peeters (Maria De Bruyn) als eigenaar opgegeven. Toen haar echtgenoot nog leefde, woonde zij wellicht aan de overkant van de straat, naast brouwer Jan Baptiste Van der Sypen (2). In 1814 woont haar dochter Claire Peeters (1768-1842) hier op nummer (6), samen met haar man Frans Moerenhout (1766-1835). In 1863 (Popp) is het huis in twee gesplitst. De ene helft (A 503-504) behoorde toe aan Egidius Moerenhout (1801-1871, zoon van Frans) en zijn echtgenote Maria Francisca Peeters (1806-1872). De andere helft (A 505-506) was op dat moment eigendom van de gebroeders Plaskie, winkeliers uit Londerzeel (achtereenvolgens bewoond door bakker Joannes Franciscus Delforge x Joanna Maria Peeters, tot 1857; Petrus Joannes Van Ingelgem x Anna Rosalia Kennis en Franciscus Van de Ven x Joanna Rosiers)
7) Dit was één van de oudste huizen in de huidige Beenhouwerstraat. In 1776 (Ferraris) woonde hier wellicht Frans Verbruggen, zeker in 1787 (Everaert) en in 1796: 64 jaar, ‘cossaert’ (keuterboer), getrouwd met Joanna De Cock (56 in 1796). Hij is één van de diverse Verbruggens die eind 18de, begin 19de eeuw in deze buurt woonden (mogelijk verwant met ‘het begijntje Verbruggen’ dat daar volgens het Landt-boek in 1739 grond had). In 1796 wonen zoon Frans Verbruggen (±24) en schoondochter Maria Van Kerkhoven (± 1771 – 1841) bij hen in. In 1804 (Gigault) is Frans Verbruggen eigenaar. In 1814 is Maria Van Kerkhoven hertrouwd met Henry Walschap (cultivateur, 34, ex Londerzeel, ±1777 – 1855). Ze hebben een dochter van twee maand: Joanna Maria Walschap (1814-1886). Die trouwt later met Petrus Joannes Verbruggen (1804-1862). In 1863 (Popp) heeft de weduwe Verbruggen-Walschap het huis in erfpacht. Eigenaar is op dat moment de welstellende winkelier Jan Baptiste De Raeymaecker (zie nr 20).
8) Samen met (7) het oudste huis in de huidige Beenhouwerstraat. In 1776 (Ferraris) woont hier wellicht Jan Verlinden, zeker in 1787 (Everaert) en in 1796: 50 jaar, schoenmaker, getrouwd met Joanna Maria Verlinden. Via zijn zoon Peter Jan (die schoenmaker en slachter was en gehuwd met Joanna Maria Hulsbosch) is Jan Verlinden de stamvader van een hele clan van veehandelaars, slachters en beenhouwers in Breendonk en omstreken. Verschillende beenhouwersgeneraties Verlinden woonden in deze straat, die destijds Paepenstraat werd genoemd (cfr dienstencentrum Paepenheide), naar de grootste grondbezitters in de buurt: de paters (paepen) van Sint Bernards. Maar de ‘paepen’ werden door de ‘beenhouwers’ overvleugeld en in de tweede helft van de 19de eeuw werd de Paepenstraat omgedoopt tot Beenhouwersstraat. Josephus Benedictus Verlinden bijvoorbeeld (achterkleinzoon van de vermelde Jan Verlinden x Joanna Maria Verlinden) baatte in die periode de beenhouwerij-herberg ‘In den Vleeschblok’ uit, tegenover de school (nu: dienstencentrum Paepenheide). Zijn zoon Edward Verlinden (‘Benoë’s Waar’) was rond de eeuwwisseling slachter, veekoopman en herbergier in een pand tegenover de kerk (zie nr. 2). Stamvader Jan Verlinden woonde in 1814 nog altijd in (8). Het huis werd daarna overgenomen door zijn zoon Peter Jan (±1775-1839) en diens echtgenote Joanna Maria Hulsbosch (±1788-1849). In 1863 (Popp) had hun zoon Joannes Josephus (1824-1876) x Maria Theresia De Buyser (1821-1902) nog slechts erfpacht op het huis, dat toen eigendom was van Judocus Vanderwilt – Van Linthout.
9) Dit huis in de huidige Molenheide, tegenover de huidige Zwaluwlaan was in 1776 (Ferraris) het enige in de huidige driehoek Beenhouwerstraat, Molenheide, Breendonk-Dorp. Het werd in 1726 gebouwd door de Sint-Bernardsabdij voor 'den officier' (veldwachter). Minstens vanaf 1751 werd het bewoond door Hendrik Mertens (Pachtboek Sint-Bernards, folio 27). Die woonde er ook nog in 1787 (Everaert) en 1796: toen was hij 80 jaar, ‘cossaert’, getrouwd met Maria Scheers (72 jaar in 1796). In 1804 (Gigault) is ‘la veuve Henry Mertens’ eigenaar van het huis. Waarschijnlijk is het huis via hun dochter Anna Cornelia Mertens en haar man Jan Baptist Broothaers (timmerman in VT 1796) terechtgekomen bij hun zoon Henricus Broothaers (1783-1857; timmerman en schrijnwerker, x Isabella De Moor). Diens zoon Guillielmus Broothaers (1829-1908), ook een timmerman, trouwde met ene Elisabeth Van Boomen. Zij waren in 1863 (Popp) eigenaars van het huis. Merkwaardig is dat op de plaats waar deze ‘timmermansclan’ generaties lang woonde, ook nu nog een schrijnwerkerij gevestigd is (familie Kerremans – De Buyser). Of er eventueel een familieverband bestaat met de Broothaersen van hierboven, is niet duidelijk.
10) Op deze plaats staat het huis van 'Dis van Kobe Teckes', Désiré Verheyden (+). Meer dan 250 jaar geleden woonden zijn voorouders hier ook al. Het huis zelf - of liever: een voorganger ervan - stond er nog langer (zie de kaart uit het Landt-boek van Puurs uit 1739 hierboven.) In 1751 werd het gepacht door Guilliam Kerremans (Pachtboek Sint Bernards, folio 87). In 1771 werd de pacht overgenomen door zijn zoon Frans Kerremans. Die was getrouwd met zijn nicht Susanna Kerremans (± 1750 - <1814). Hun dochter Maria Josepha Kerremans (±1780 - 1857) trouwde rond 1803 met Joannes Franciscus Teck (±1780 – 1861). Joannes Franciscus en Maria Josepha kregen één zoon: Jacobus Teck (1816-1906). Hij was landbouwer en schepen in Breendonk en heette in de volksmond ‘Kobe Teckes’: een bijnaam die ook al zijn nakomelingen kregen, onder wie Dis ‘van Kobe Teckes’ Verheyden, de huidige bewoner van (10). Hij is de achterkleinzoon van Kobe Teckes en de kleinzoon van diens dochter Louisa Catharina Teck, die in 1894 trouwde met Desiderius Verheyden.
11) Dit huis werd gebouwd na 1776, want het staat niet op de Ferrariskaart. Het stond ter hoogte van het huidige 'monument voor de gesneuvelden', aan de zuidkant van de ‘Kapellenweg’ (die niet wordt niet afgebeeld bij Everaert), zoals de veldweg (later Buisseretlaan) wellicht werd genoemd sinds de bouw van de nieuwe kapel in de Moorheyde: het was de snelste verbinding vanuit het gehucht Breendonck(straat) naar de kapel. Het huis in kwestie werd vermoedelijk bewoond door Frans Caluwé (VT 1787) (x Joanna Moeyersoms), de vader van Maria Caluwé (x Jacob Mertens), die vanaf 1792 in dit huis woonden. Dat blijkt alvast uit de VT 1796, waarbij gezegd wordt dat Maria Caluwé (op dat moment 25 jaar) ‘alhier geboren’ is (in Puurs dus) en haar man Jacob Mertens (30 jaar) in 1792 is ingeweken vanuit Londerzeel. In 1804 (Gigault) is Jacob Mertens eigenaar van het huis. In 1814 wonen ze er nog steeds. Jacobus Mertens (nu plots ‘51 jaar’ genoemd) is cultivateur en zijn vrouw is er 45. Ze hebben vijf kinderen. Jacobus woonde wellicht tot aan zijn dood in 1837 in het huis. Daarna werd het bewoond door zijn zoon Franciscus (1801-1871, x Joanna Catharina De Smedt). In 1863 (Popp) was het huis opgesplitst en enerzijds eigendom van de familie Ickx – Van Ingelgem (secretaris Lippelo) voor nr A 510a (nog altijd in huur door Franciscus Mertens en vanaf 1871 door JB Vercauteren x Elisabeth Polspoel), en anderzijds van Ceulemans – De Keersmaecker (brouwer, Londerzeel) voor A 510a bis. (bewoond door herbergier en winkelier Josephus Van de Wijngaert, x Maria Paulina Caluwé).
12) Dit huis, ter hoogte van het huidige café 'Onder den toren' werd gebouwd na 1776 (niet op Ferrariskaart). In 1787 werd het wellicht bewoond door Frans Peeters, volgens VT 1796: 56 jaar, schoenmaker en getrouwd met Maria De Bruyn, 50 jaar. Vermoedelijk is zijn echtgenote, de weduwe De Bruyn, na zijn dood verhuisd naar het nummer 6 (zie daar). In 1804 (Gigault) wordt Joseph De Ridder als eigenaar vermeld. Joseph Gaspard De Ridder was hoefsmid, is geboren rond 1765 in Puurs en trouwde in 1796 met Anna Catharina Van Camp. Vermoedelijk is hij kort daarna in dit huis komen wonen. Hij is één van de Breendonkenaars die de kerk hebben (terug)gekocht voor de gemeenschap toen die tijdens de Franse tijd in 1797 openbaar werd verkocht (zie Kerk te koop). In 1814 woont het gezin De Ridder (met zeven kinderen) nog altijd op dit adres. Joseph Gaspard overleed in 1857. Zijn zoon Joseph (° 1811) was eveneens hoefsmid, maar overleed nog voor zijn vader (in 1852 op 41-jarige leeftijd). Hij was getrouwd met Joanna Maria Meeus (1814-1859), maar het koppel had geen kinderen. Na de dood van haar eerste man hertrouwde Joanna Maria in 1854 met Joannes Franciscus De Vriendt (1821-1864), hoefsmid uit Heffen. Hun dochter Judoca Ludovica De Vriendt (° 1855) blijft jong achter zonder ouders of grootouders, maar wordt in 1863 (Popp) wel vermeld al eigenaar van het pand. Zij trouwt in 1877 met Jacobus De Wachter (landbouwer). In 1879 verhuist het gezin naar Laken. Tussen 1879 en 1886 woont Fernand Somers (kleermaker, x Clotilde Breckpot) in (12). In 1898 komt Hendrik ‘Heinke Waar’ Peeters (schrijnwerker) in het huis wonen. Hij is getrouwd met Maria Catharina Verbruggen, winkelierster en herbergierster. Vanaf dan is (12) een café.
13) Dit huis, ter hoogte van de huidige lagere school werd gebouwd na 1776 (staat niet op Ferrariskaart). In 1787 (Everaert) woont hier Jan Baptiste Nener. Volgens VT 1796 was hij op dat moment 45 jaar, kleermaker en echtgenoot van Anna Maria Van Acoleyen (45 jaar). Hij was wellicht afkomstig uit Willebroek (Tisselt) en woonde sinds 1780 in de gemeente. In 1781 huurde het koppel grond op jaarschaar (erfpacht) van Jan Huygelen uit Ruisbroek, deel van een groter geheel, ‘De Swinge’ genoemd. Op die grond, vlak naast de kapel, bouwden ze het huis.[1] In 1804 (Gigault) is Philippus Leboton eigenaar van het huis. Uit de VT 1814 weten we dat hij op dat moment 43 jaar oud was, uit Evergem afkomstig en ‘cabaretier’ (cafébaas) van beroep. Hij was wellicht in 1803 getrouwd met Maria Francisca Van Ingelgem uit Liezele (44 jaar, + 1833) en in 1814 hadden ze drie kinderen. Later wordt Philippe Leboton ook kleermaker genoemd. Zijn dochter, Anna Catharina (° 1808), naaister, trouwde in 1847 op 38-jarige leeftijd met Petrus Franciscus Wouters, winkelier. Ze verhuisden naar Sint-Amands en de bejaarde vader Leboton ging met hen mee. Zoon Johannes Henricus (° 1812) bleef nog een jaar langer in Breendonk wonen en verhuisde daarna naar Jette. In 1849 kwam het gezin Rottiers-Schellemans in (13) wonen. Ze kwamen uit Puurs. Franciscus Rottiers (° 14.1.1813, Puus) was winkelier en Maria Josepha Schellemans (° 15.4.1808, Londerzeel) winkelierster. Ze hadden zeven kinderen. In 1863 vestigden de Zusters van OLV van Zeven Weeën hun eerste klaslokaal in deze woning. Dat blijkt uit het bevolkingsregister 1857-1867[2]. In een brochure n.a.v. 100 jaar meisjesschool in 1963 werd het omschreven als “een bekrompen huisje zonder verdiep, vroeger door een ‘verver’ bewoond. Het was zeer reumatisch, gedurig liep het water van de muren”.[3]De verwijzing naar de ‘verver’ lijkt niet te kloppen en bovendien beschouwt de vermelde brochure dit huis als de woning van de zusters en niet als het schoollokaal. Het schoollokaal zou het nummer (22) zijn geweest. Dat stemt niet overeen met de gegevens in het bevolkingsregister. Zie nr. (22).
[1] Schepenbank Puurs, dd 8.1.1781
[2] RA Antwerpen, HGA Breendonk
[3] Geciteerd door Staf Vivijs, o.c., p. 180.
[1] Schepenbank Puurs, dd 8.1.1781
[2] RA Antwerpen, HGA Breendonk
[3] Geciteerd door Staf Vivijs, o.c., p. 180.
14) Dit huis, ter hoogte van de huidige woning van Dr. Moerenhout, werd gebouwd na 1776 (niet op Ferrariskaart), mogelijk rond 1778. In 1787 werd het bewoond door de weduwe Jan Baptiste Peeters (Maria Anna De Maeyer) en twee andere ‘communicanten‘(+12 jaar) en één niet-communicant (-12). Het gezin (voorouders van de auteur) was afkomstig uit Puurs, Jan Baptiste Peeters zelf vermoedelijk uit het gehucht Breendonck(straat). Ze woonden een tijdje in Londerzeel en keerden rond 1778 terug naar Puurs. In dat jaar zijn op enkele maanden blijkbaar diverse kinderen in het gezin gestorven, waarbij Moorheide als locatie werd vermeld. Mogelijk hebben ze rond die tijd een stuk grond van Jan Huygelen in erfpacht gehuurd[1] (cfr. nr. 13) en er een huis op gebouwd. JB Peeters is vermoedelijk in 1782 overleden. In VT 1796 woonde 'de weduwe van Jan Baptiste Peeters' (Maria Anna De Maeyer, 55 jaar) er samen met ene Jan Baptiste Aerts (handwerker, 35 jaar) en Theresia Peeters (‘sijn mijssen’, 29 jaar). Wie die Jan Baptiste Aerts precies was, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk was Theresia Peeters niet gewoon zijn 'mijssen', maar zijn echtgenote. Er bestaat in die periode in Breendonk alleszins een Joannes Aerts die gehuwd was met een Maria Theresia Peeters. Misschien is Joannes Aerts wel gaan inwonen in het ouderlijke huis van zijn vrouw en schoonmoeder. In 1804 (Gigault) wordt François Peeters (1774-1845) vermeld als eigenaar. In VT 1814 vernemen we dat hij in 1799 vanuit Londerzeel naar Breendonk is verhuisd Hij is één van de kinderen van JB Peeters en AM De Maeyer die in Londerzeel zijn geboren en is na zijn huwelijk met Anna Maria Moeyersoms in 1799 naar zijn ouderlijk huis teruggekeerd. In 1814 heeft het koppel vijf kinderen. De jongste, Colette (1814-1885), is 6 maanden. In 1849 zal zij met Petrus Bemis (1809-1891) uit Londerzeel trouwen. De familie Bemis bleef nog drie generaties langer in het huis (of op het perceel) wonen: Hendrik Bemis (1858-1930), Emiel Bemis (1899-1969) en Godelieve Bemis (° 1945), tot 1975. Toen werd het huis verkocht aan dokter Alexander Moerenhout. In de onmiddellijke buurt wonen ook vandaag nog diverse afstammelingen van de familie Bemis-Peeters.
Tussen JB Nener (13) en weduwe Peeters (14) wordt in de VT 1787 ook nog Peter Moeyersoms vermeld met twee volwassenen en twee -12jarigen. Vermoedelijk woonden zij dus in bij een van de twee andere gezinnen (als huurders).
[1] Dat ze het perceel in ‘jaarschaer’ of ‘erfpacht’ hadden blijkt uit een akte ivm het aanpalende perceel van de familie Willockx dd. 27.10.1794 (notaris Alex. De Mol, Tisselt) (RAA)
Tussen JB Nener (13) en weduwe Peeters (14) wordt in de VT 1787 ook nog Peter Moeyersoms vermeld met twee volwassenen en twee -12jarigen. Vermoedelijk woonden zij dus in bij een van de twee andere gezinnen (als huurders).
[1] Dat ze het perceel in ‘jaarschaer’ of ‘erfpacht’ hadden blijkt uit een akte ivm het aanpalende perceel van de familie Willockx dd. 27.10.1794 (notaris Alex. De Mol, Tisselt) (RAA)
15) Wat verder naar het noorden, net voorbij de haakse bocht in de Schaafstraat richting Rijweg, stond nog een huis, dat in 1787 werd bewoond door Jan Lauwers (samen met twee andere ‘communicantes’ (+12). In VT 1796 wordt gemeld dat Jan Lauwers 52 jaar oud is (° ± 1744) en wever van beroep. Hij is getrouwd met Anna Maria Lemmens (50 jaar). Hun hofstede bevond zich ter hoogte van de huidige hoeve van Maria Hermans (weduwe melkboer Jan Maes). Het huis stond er ook al in 1776 (Ferraris) en toen woonde het gezin er vermoedelijk ook al. In 1814 woont Jan Baptiste Van der Wilt (jr.) in het huis. Hij is dan 30 jaar, ‘cultivateur’ en getrouwd met Anna Monica Moeyersoms (21 jaar). JB jr. (1782-1849) is de zoon van JB Van der Wilt sr.(° 1742) en Maria Anna Lauwers (° 1749), de zuster van Jan Lauwers. Vermoedelijk heeft JB jr. dus de hoeve van zijn oom Jan Lauwers overgenomen. Zijn dochter Catharina Van der Wilt (1813-1894) nam de hoeve op haar beurt over, samen met haar echtgenoot Antonius Peeters (1808-1889). In 1863 (Popp) heeft het (kinderloze) echtpaar Peeters – Van der Wilt de hoeve in erfpacht. Eigenaar is de Brusselse douarière Van de Werve.
16) De ‘windmolen van Bree-endonck’ werd in 1781 gebouwd door Guilliam Servaes uit Willebroek, telg uit een oud molenaarsgeslacht. Hij profiteerde van de liberale politiek van keizer Jozef II die het oude ‘windmonopolie’ van de heersende klasse wou doorbreken. Servaes had eerder al een molen gebouwd in Kalfort en was misschien wel meer ‘molenmakelaar’ dan ‘molenaar’, want ook de molen in Breendonk, die hij liet optrekken ter hoogte van het huidige Molenplein, deed hij al snel van de hand: in 1784 werd hij overgenomen door Guilielmus De Bruyn. Die trouwde datzelfde jaar met Maria Theresia Rochtus. Zij baatten bij de communicantentelling van 1787 de molen uit. Guilielmus overleed op jonge leeftijd en zijn weduwe hertrouwde in 1794 met Jan (Baptiste) De Block uit de Breendonkstraat. Zij worden bij de VT 1796 vermeld als uitbaters. De molen bleef enkele decennia en generaties in het bezit van de familie De Block (in gedeelde eigendom met Petrus Peeters) en in 1852 kwam hun deel in handen van de familie Franckx, die de molen overigens al sinds 1815 uitbaatte. Petrus Franckx was afkomstig uit Aspelare bij Ninove. Hij was eerst daar molenaar, maar na zijn huwelijk met Anna-Maria Reyniers uit Puurs kwam het gezin zich in in 1815 in Breendonk vestigen. Diezelfde familie verwierf later ook de molen op de Rijweg. Die bleef in bedrijf tot 1912 en werd dan ontmanteld. De molen in het dorp maalde tot 1908 met de wind en werd daarna vervangen door een mechanische molen die door de familie Franckx werd uitgebaat tot 1976. [1]
[1] Callaert, Louis, e.a., Klein-Brabants Molenboek, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 151
[1] Callaert, Louis, e.a., Klein-Brabants Molenboek, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2009, p. 151
17) Het molenhuis, bewoond door de hoger vermelde maalders. In 1787 dus Guilielmus De Bruyn en Maria Theresia Rochtus, samen met twee +12 jarigen (kinderen of personeel) en twee -12 jarigen (kinderen). Na de dood van haar man hertrouwde MT Rochus in 1794 met Jan Baptiste De Block. In VT 1814 woonde Jan Baptiste De Block (46 jaar) in het molenhuis, samen met Maria Theresia Rochtus (62 jaar) en zijn schoonzoon Domenicus Franciscus De Bruyn (29 jaar). Het jaar daarop kwam de familie Franckx in het molenhuis wonen.
18) (E 421 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787. In 1804 (Gigault) eigendom van François De Saeger. In 1814 wordt het huis wellicht bewoond door André De Laet (wever, 26 jaar) en Anna Maria Caluwé (25 jaar). Het koppel was blijkbaar vrij welstellend, want ondanks hun jonge leeftijd hadden ze al een ‘domestique’ en twee weliswaar erg jonge ‘servantes’ (10 en 12 jaar). André De Laet was mogelijk afkomstig van de Rijweg (als zoon van Joannes en Elisabeth Deckers). Anna Maria Caluwé was misschien verwant met Frans en Maria Caluwé (zie 10b). Bij VT 1829 woont Jan Karel Joos in dit huis. Hij is 42 jaar, afkomstig uit Willebroek en schoenmaker. Hij is getrouwd met Anna Maria Nener, dochter van Joannes Nener (zie 19). Het gezin heeft vijf kinderen. In 1835 is het gezin verhuisd en vervangen door Carolus Ludovicus Laureys (arbeider uit Puurs, 23 jaar) en zijn vrouw Isabella Bettens. In 1857 woont weduwnaar Jan Frans Van Praet (kleermaker, ° 1790) in het huis, samen met zijn ongehuwde kinderen. In 1863 (Popp) was het huis in het bezit van de weduwe Emmanuel Wouters - Van Praet.
19) (E 422 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787. In 1804 (Gigault) in het bezit van Jean Nener, net als E 423. Volgens de volgorde van de telling van 1814 woonde de familie Nener – Peeters zelf wellicht in dit (nieuwe) huis. Joannes Nener woonde er tot aan zijn overlijden In 1861. Rond die tijd woonde ook oud-burgemeester Joseph Van Ingelghem (x Maria Verschueren) in dit huis. In 1868 kwam de familie Clymans vanuit het naburige huis (4) hier wonen.
20) (E 338 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1796. In 1804 (Gigault) in het bezit van Jean-François Van den Rhijn. In VT 1814 wordt die ‘cabaretier’ genoemd (herbergier), 38 jaar oud, afkomstig uit Willebroek en sinds 1803 in de gemeente wonend. Mogelijk is het huis dan gebouwd. JB was getrouwd met Catharina Moeremans. Van 1814 tot 1816 woonden ook Philippus Van Reeth en zijn echtgenote Petronella Hermans in bij het gezin Van den Rhijn. Philippus was volgens VT 1814 ‘maître d’école’. In 1816 verhuisde hij naar Londerzeel. Datzelfde jaar keerde ook het gezin Van den Rhijn terug naar Willebroek. De zaak werd overgenomen door Jan Baptiste De Raeymaecker, eveneens afkomstig uit Willebroek (1787-1863). Hij was getrouwd met Cecilia De Buyser (1791-1855). Haar moeder heette Joanna Maria Van den Rijn en was mogelijk verwant met de vorige eigenaar. JB De Raeymaecker was een van de meest welstellende mensen van Breendonk. Dat blijkt onder meer uit een belastingtaxatie uit 1842[1] en uit zijn patrimonium (huizen en grond) volgens de Popp-atlas (1863). Hij was bakker, winkelier, herbergier en landbouwer. Zijn dochter Joanna Virginia (1822-1885) trouwde in 1870 met Carolus Michaël Resseler, de uit Herentals afkomstige Breendonkse schoolmeester. In 1877 (Bevolkingsregister) woonde het gezin Franciscus Emmanuel De Proft (x Maria Theresia Spittael), bakker, handelaar en herbergier, in bij de familie Resseler – De Raeymaecker. Joannes Benedictus De Raeymaecker (1829-1901), de ongehuwde zoon van Jan Baptiste, was bakker, winkelier, handelaar en gemeenteontvanger. Hij woonde in hetzelfde huis, of in een annex. Vader en zoon waren beiden ook gemeenteraadslid (niet samen uiteraard). Na de dood van Jan Benedicte (1901) werd het huis overgenomen door Frans De Proft. Die baatte er een herberg uit: 'De Heilige Geest'. De volgende eigenaar was Josephus Julianus Goossens (1882-1959), schrijnwerker, die getrouwd was met Joanna Nathalia ‘Natte’ Van Doorslaer (1883-1968), herbergierster en winkelierster (ijzerwaren en gereedschap). Hun zoon, Theo ‘van Natte’ Goossens nam de zaak over. Nog later kwam op de plaats van de winkel een agentschap van de Generale Bank en momenteel is er een fietshandel gevestigd (VRG Bikes). Bij het vroegere café hoorde ook een feestzaal (‘Roxy’), waar momenteel biljartzaal Q gevestigd is.
[1] Staf Vivijs, o.c. , p. 84.
[1] Staf Vivijs, o.c. , p. 84.
21)(E 336 en E 335 bij Gigault) Het huis op de zuidelijke hoek van het huidige Breendonk-Dorp en de huidige Jan Hammeneckerstraat werd in zijn oorspronkelijke vorm gebouwd na 1796, wellicht in 1800. In 1804 (Gigault) was het eigendom van Jacobus Emmanuel Vereycken. In VT 1814 wordt hij ‘clerc de Breendonck’ genoemd, koster dus. Hij is de zoon van Joannes Christianus Vereycken, de koster van Puurs. Jacobus Emmanuel is geboren 1767. Volgens VT 1814 is hij getrouwd met Maria Catharina Huysmans uit Meerhout, wellicht in 1791. Het gezin woonde de eerste jaren in Meerhout en keerde pas in 1799 terug naar Puurs, vermoedelijk meteen naar Breendonk, al werd dat pas in 1803 een zelfstandige parochie. In 1800 woonde JE Vereycken alleszins al in Breendonk. Hij bekleedde de functie van koster wellicht tot ± 1817. Of koster Vereycken ook onderwijzer was - zoals destijds gebruikelijk - is niet bekend; in 1818 wordt Jean-Baptiste Steenackers vermeld als onderwijzer en koster. VT 1828 vermeldt bakker Joseph Van Ingelgem (Puurs, 1793), de latere burgemeester (1839-1854), als bewoner van (21). Van 1850 tot 1857 woonde Guillielmus Moens (x Rosalia Rochtus) in dit huis. Hij was wever, zij spinster. Daarna werd het gekocht door Adrianus Franciscus Delforge (± 1820, Sint-Amands), bakker van beroep. Delforge was getrouwd met Joanna Maria Peeters, winkelierster. Ze woonden sinds 1850 in Breendonk, eerst in (6) en daarna in (21). Wellicht is het huis van dan af tot enkele jaren geleden een dorpswinkel geweest. Delforge was ook gemeenteontvanger, van 1853 tot 1875. Blijkbaar woonde hij in 1874 (of mogelijk al vroeger) niet meer in Breendonk, maar in Brussel. Omdat hij zijn opdracht als gemeenteontvanger verwaarloosde, werd hij ontslagen en vervangen door Benedictus De Raeymaecker (zie nr. 20)[1]. Vanaf 1874 (Bevolkingsregister Breendonk, 1867 - 1877) woont Petrus Franciscus De Block (x Joanna Catharina De Caluwé) in het hoekhuis. Hij was de schoonbroer van Jan Leonard Moortgat (stichter van de brouwerij). Petrus Franciscus staat ingeschreven als landbouwer, herbergier en winkelier. Zijn herberg heette ‘Het hof van Brabant’. De winkel annex herberg werd in 1906 overgenomen door zijn nicht Isabella De Block (1880-1971). Isa De Block trouwde begin 20ste eeuw met Franciscus De Wit. Hun zoon Frans Alfons De Wit (° 16.8.1912 x Maria Joanna Van Camp) en later diens zoon Frans Edward De Wit (° 8.1.1944 x Maria De Bondt) zetten de zaak voort. Vandaar dat de winkel tot de sluiting in 2007 “De Wi(e)ter” werd genoemd.
[1] Staf Vivijs, o.c., p. 66
[1] Staf Vivijs, o.c., p. 66
22) (E 427 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787 (niet op de kaart van Everaert), mogelijk in 1788. In 1804 (Gigault) wordt Jean Hermans vermeld als eigenaar, maar wellicht gaat het om (Joannes?) Antonius Hermans. In VT 1796 wordt hij blokmaker genoemd, 35 jaar oud en sinds acht jaar in de gemeente wonend. Dat komt overeen met zijn huwelijksjaar: hij trouwde op 12 april 1788 met Joanna Lauwers (afkomstig uit Liezele). Wellicht is het huis rond die tijd gebouwd. In 1793 wordt ernaar verwezen in een akte van hun buren, de familie Nener (zie nr 13). In 1814 woont het koppel er nog altijd. Ze hebben ondertussen een dochter, Anna Monica Hermans (° 1797). Die trouwt later met de veel jongere Jan Baptiste Moortgat, wagenmaker, afkomstig uit Willebroek (° 1811). Het echtpaar Moortgat-Hermans blijft kinderloos en woont in (22) tot in 1863. Op 20 januari van dat jaar arriveren namelijk de eerste vier zusters van de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën uit Sint-Genesius-Rode om in Breendonk een meisjesschool en een klooster op te richten. Ze nemen hun intrek in dit huis. Volgens het bevolkingsregister 1857-1867 gaat het meer bepaald om Barbara Ivonna De Becker (° 12.6.1825 in Sint-Genesius-Rode), Ludovica De Beef (° 25.11.1840 in Brussel), Ivonna Luyten (° 3.3.1844, Zoutleeuw) en Maria Nijs (° 24.6.1844, Brussel). Vermoedelijk is Barbara De Becker de ‘Eerwaarde Stichteres Moeder Maria Felicitas’ waarvan sprake in een brochure n.a.v. 100 jaar meisjesschool in 1963.[1] In die brochure wordt inderdaad het huis van een wagenmaker vermeld, maar dan niet als verblijfplaats van de zusters, maar als eerste klaslokaal: “zeer laag van verdiep, weinig verlucht en verlicht, slechts twee vensterkens aan elke klas”. Nog volgens de brochure zouden de zusters zelf een onderkomen hebben gevonden in het huis van een ‘verver’ (cfr. nr 13). Het bevolkingsregister 1857-1867 is nochtans formeel: de zusters verbleven in het vroegere woning van de familie Moortgat-Hermans (22) en de ‘école des filles’ was gevestigd in het vroegere huis van de familie Rottiers – Schellemans; cfr. nr (13)
[1] Geciteerd door Staf Vivijs, o.c., p. 182.
[1] Geciteerd door Staf Vivijs, o.c., p. 182.
23) (E 428 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787. In 1805 (Gigault) is het eigendom van Joannes Meys. Vermoedelijk gaat het om een Mey(er)s: ofwel Petrus Jacobus Meyers, die het huis ook al in VT 1796 bewoont, samen met zijn vrouw Elisaeth De Maeyer; ofwel om zijn broer, Joannes Franciscus Meyers/Meys. Van Petrus Jacobus wordt in VT 1796 gezegd dat hij 34 jaar oud is, van Steenhuffel afkomstig en bakker van beroep. Hij woont sinds 1794 in Breendonk. Hij is getrouwd met Elisabeth De Maeyer, 30 jaar en ‘alhier geboren’ (Puurs). Ze hebben een meid (Joanna Rochtus), maar geen kind(eren). In VT 1814 wordt Pierre Antoine Delplanque vermeldt als bewoner van (22). Hij is ‘tisserant’ (wever) en woont sinds 1802 in de gemeente. Wellicht is hij in dat jaar in het huis komen wonen en is Petrus Jacobus Meyers/Meys dan verhuisd. Maar het huis bleef (voorlopig?) dus wel eigendom van de familie Meyers/Meys (Joannes volgens Gigault 1805). Pierre Delplanque werd volgens VT 1814 geboren in Tourcoing rond 1774. Hij was getrouwd met Anna Catharina Verhoeven uit Puurs (32 jaar in 1814) en ze hadden vijf kinderen. Ook zijn moeder, Alexandra Lefef(re), woonde bij hen in. Zijn zoon Franciscus (x Joanna Catharina Weymans uit Oppuurs) bleef tot aan de dood van zijn moeder (1855) in het huis wonen en verhuisda dan naar Mechelen. Tot vandaag leven diverse nazaten van Pierre Antoine Delplanque in Breendonk. In 1855 nam het gezin Franciscus De Moor (Puurs, 23.10.1816) – Ivonne Maria Van Saelen (Londerzeel, 21.10.1817) zijn intrek in het huis, ook als winkeliers. Tegen het einde van de 19de eeuw zou (23) eveneens deel gaan uitmaken van de schoolgebouwen. Wat Petrus Jacobus Meyers/Meys betreft: hij was de broer van Joannes Franciscus, wiens nazaten ‘van Bakkers Kat’ werden genoemd. Joannes Franciscus woonde in de Breendonkstraat. Hij was getrouwd met Joanna Catharina Schaerlaeken uit Boom. Mogelijk is zij de ‘Kat’ van de bijnaam, al kan het ook haar kleindochter Joanna Catharina Meyers zijn. Wie de ‘bakker’ is, blijft eveneens speculatie. Was Joannes Franciscus Meyers/Meys net als zijn broer Petrus Jacobus bakker?
24) (E 429 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787. In 1805 (Gigault) is de hoeve eigendom van Judocus Willockx. Die woonde er ook al in 1796. In VT 1796 wordt gezegd dat hij al vier jaar in de gemeente verblijft. In 1792 kwam hij vanuit Steenhuffel afgezakt naar Breendonk. Judocus Willockx werd op 1 september 1758 geboren in Steenhuffel als zoon van Egidius (‘Gillis’) Willockx en Barbara Moortgat. Egidius was rademaker van beroep; zijn zoon Judocus wagenmaker. In Breendonk trouwde Judocus met de 37-jarige Cornelia De Moor (dv Adrianus De Moor en Anna De Wachter). Hij verkreeg op ‘jaarschaar’ (erfpacht) een stuk land van de Ruisbroekse familie Huygelen, deel van een groter geheel genaamd ‘De Swinge’. Op de grond stond blijkbaar een huis, dat Judocus bij koop verkreeg. In 1794 kocht hij ook de grond. Het huwelijk bleef kinderloos en Cornelia De Moor overleed op 10 december 1799. Omstreeks 1800 hertrouwde Judocus met Maria Anna Verlinden. Zij kregen vier kinderen, waarvan er een ‘Augustinus’ Willockx (1801-1868) heette. Vandaar de roepnaam ‘van Stinusses’ die 200 jaar later nog altijd gebruikt wordt. Augustinus’ achterkleindochter Josefine Willockx (° 1919), beter bekend als ‘Fien van Stinusses’, is de enige in Breendonk(-centrum) die zich er kan op beroepen dat zij in 2011, na meer dan twee eeuwen nog altijd op dezelfde plaats woont als haar voorouders-naamdragers Willockx.
25) (E 343 bij Gigault) Nieuw gebouwd na 1787. In 1805 (Gigault) is Jean Verbruggen de eigenaar. Jean trouwde wellicht in 1800 met Isabella Verlinden, dochter van de familie Verlinden in (8). Vermoedelijk is het huis rond die tijd gebouwd. Hun jongste dochter Amelia Verbruggen (1819-1904) bleef in het huis wonen als landbouwster en herbergierster, en trouwde in 1841 met Josephus Vercauteren (1810-1867), landbouwer en schaapherder uit Temse. Op de Popp-kaart van 1863 is het huis bezit van de welstellende winkelier Jan-Baptist De Raeymaecker (cfr nr 20), maar Josephus Vercauteren-Verbruggen had er erfpacht. Via hun zoon Jacobus Benedictus Van Cauteren (1847-1927) werd (25) eigendom van Josephus Van Cauteren (1878-1954), die nog steeds ‘de scheper’ werd genoemd, naar zijn grootvader. Het café dat hij er uitbaatte, heette trouwens ‘Den herder’. Hij trouwde in 1904 met Sidonia ‘Sidde’ Catharina De Wachter (1879-1969). Hun dochter Celestine (1904-1991) en schoonzoon, koster Juul Meeus, woonden na hun huwelijk (1925) bij hen in. Later was het omgekeerd: Juul en Celestine trokken (rond 1933) naar het Dorp (naar de kosterswoning tegenover de 'Kapellenweg', nu Buisseretlaan) en Jef en Sidde gingen dan bij hen inwonen. Het huis in de Beenhouwerstraat werd daarna bewoond door Alfons Van Asch en Maria Paulina Van de Ven, die er een café uitbaatten, en nog later door Sidonia ‘Siddeke’ De Smedt, de dochter van Sidonia’s zuster Adeline Teck.
26) (E 352 bij Gigault) In 1805 (Gigault) eigendom van C.J. Van den Nieuwhuyzen uit Mechelen.
27) (E 374 bij Gigault). Nieuw gebouwd na 1796. In 1804 (Gigault) is Jan De Moor eigenaar. Hij werd rond 1778 geboren en trouwde eerst met Anna Catharina Gevels en later (1811?) met Maria Anna Marievoet uit Ruisbroek. Volgens VT 1814 woonde hij samen met die laatste in (27). Hij was dan 37 jaar en zijn echtgenote 29. Ze hadden (nog) geen kinderen
28) ‘De hoeve van Feles’ (zie hoger). In 1785 neemt Rombout Verhoeven de hofstede van zijn vader Franciscus Verhoeven over. In de betreffende akte (3.8.1785, Schepenbank Puurs) wordt gespecificeerd dat de gebouwen op grond van de Sint- Bernardsabdij staan en dat ze door Frans Verhoeven waren verkregen tijdens zijn (eerste) huwelijk met Cornelia Kerremans (1744-1750) van Govaert Gabriëls en Joanna Kerremans. De hoeve was in 1690 gebouwd door haar grootvader Peter Kerremans op grond van Sint-Bernards. Frans Verhoeven was de eerste kerkmeester van de nieuwe kapel van Breendonk en één van de mannen die als ‘geconstitueerde’ (gevolmachtigde) werd afgevaardigd door de inwoners van de gehuchten bij de rechtszaak van 1778 ('De kerk in het midden'). Hij kwam uit een familie die wellicht bij de pioniers van de ontginning van de Moorheide behoorde. Zijn vader Rombout wordt als een van de enige pachters met naam genoemd in de beschrijving bij de kaart van Judocus De Deken uit 1739. Het huis van Franciscus Verhoeven bleef (al dan niet in dezelfde vorm) bestaan tot in 1982. Toen werd het afgebroken. Tot ongeveer 1822 was de hoeve in het bezit van de familie Verhoeven (laatst van Rumoldus Verhoeven en zijn vrouw Anna Catharina Huygelen). Daarna werd ze overgenomen door een notaris De Cock uit Mechelen. Vanaf ongeveer 1822 werd de hoeve gepacht door de familie Adriaenssens, tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Daarna werd ze gekocht door Franciscus Ludovicus De Velder: ‘Sus van Feles’ (naar zijn schoonvader Felicius Delplanque). Daarom werd de boerderij in de 20ste eeuw ‘de hoeve van Feles’ genoemd.