Antonius Cornelius Drymans (1832 -1866)
Antonius Cornelius Drymans werd geboren in Leefdaal, op 18 april 1805, als zoon van Antonius Drymans en Anna Catharina Vandenbergen. Wanneer hij precies begonnen is als onderwijzer in Breendonk, is niet zo duidelijk. Bij het overlijden van zijn voorganger Jan Baptiste Steenackers in 1832 was hij alleszins al in dienst als ‘ondermeester’. Hij wordt door de Puurse gemeenteraad prompt aangesteld als diens opvolger, ‘overwegende dat (hij) als ondermeester bij genoemden Steenackers het onderwijs heeft waergenomen en tot de uitoefening van dien post de vereijschte bekwaemheden bezit’.
In 1835 woont Drymans in bij de weduwe van zijn voorganger, Maria Josepha Speekaert (° 1799), in het ‘kostershuis’ in het Dorp, tegenover de Buisseretstraat. In 1838 trouwt hij ook met haar. Ze krijgen een (jonggestorven) zoon en een dochter. M.J. Speekaert overlijdt op haar beurt vrij jong (in 1841 op 42 jarige leeftijd). Meester Drymans zou niet meer hertrouwen, maar werd wel de eerste ‘grote’ schoolmeester van Breendonk. Hij blijft in functie na de afscheiding van Puurs en gaat pas in 1866 met pensioen, na 34 jaar trouwe dienst.
Net als zijn voorganger en zoals dat vroeger zo vaak het geval was combineert meester Drymans het beroep van onderwijzer met dat van koster. En hij deed nog tal van andere jobs: landmeter, schatter, secretaris van het Armenbestuur of Weldadigheidsbureau (voorloper OCMW) en landbouwer.
Meester Drymans zat er dan ook warmpjes in. Volgens de kadastrale atlas van Popp bezat hij in 1863 vijf huizen en vijf hectaren grond, samen goed voor een totaal belastbaar kadastraal inkomen van 430 frank. Daarmee was hij een van de meer welstellende ‘gewone’ mensen in Breendonk, samen met onder meer herbergier en winkelier Jan-Baptiste De Raeymaecker, die in het huis woonde waar nu fietshandel VRG Bikes gevestigd is en 690 frank ‘waard was’; Molenaar Franckx was goed voor 450 frank en brouwer Van Asch voor 265 frank. Daarnaast waren er ook nog enkele ‘rijke’ boeren met een belastbaar onroerend inkomen van een paar honderd frank.
De echte zwaargewichten waren overigens meestal renteniers, grootgrondbezitters en industriëlen van buiten de gemeente. Zij hadden hier vaak tientallen hectaren grond. En dé uitschieter was natuurlijk de familie de Buisseret, goed voor 48 hectaren grond en een totaal belastbaar kadastraal inkomen van 4300 frank, waarvan 1000 frank voor kasteel Ter Meire alleen al. Aan het andere eind van het spectrum stonden de vele kleine keuterboeren, dagloners en wevers die ofwel helemaal geen eigendommen hadden ofwel een doeninkje ter waarde van enkel tientallen frank belastbaar inkomen.
Maar in meester Drymans schuilde dus een kleine ondernemer en dat blijkt ook uit zijn pensioenaanvraag op 25 januari 1866, waarbij hij toch nog even duidelijk maakt op welke achterstallen hij zoal recht heeft:
In 1835 woont Drymans in bij de weduwe van zijn voorganger, Maria Josepha Speekaert (° 1799), in het ‘kostershuis’ in het Dorp, tegenover de Buisseretstraat. In 1838 trouwt hij ook met haar. Ze krijgen een (jonggestorven) zoon en een dochter. M.J. Speekaert overlijdt op haar beurt vrij jong (in 1841 op 42 jarige leeftijd). Meester Drymans zou niet meer hertrouwen, maar werd wel de eerste ‘grote’ schoolmeester van Breendonk. Hij blijft in functie na de afscheiding van Puurs en gaat pas in 1866 met pensioen, na 34 jaar trouwe dienst.
Net als zijn voorganger en zoals dat vroeger zo vaak het geval was combineert meester Drymans het beroep van onderwijzer met dat van koster. En hij deed nog tal van andere jobs: landmeter, schatter, secretaris van het Armenbestuur of Weldadigheidsbureau (voorloper OCMW) en landbouwer.
Meester Drymans zat er dan ook warmpjes in. Volgens de kadastrale atlas van Popp bezat hij in 1863 vijf huizen en vijf hectaren grond, samen goed voor een totaal belastbaar kadastraal inkomen van 430 frank. Daarmee was hij een van de meer welstellende ‘gewone’ mensen in Breendonk, samen met onder meer herbergier en winkelier Jan-Baptiste De Raeymaecker, die in het huis woonde waar nu fietshandel VRG Bikes gevestigd is en 690 frank ‘waard was’; Molenaar Franckx was goed voor 450 frank en brouwer Van Asch voor 265 frank. Daarnaast waren er ook nog enkele ‘rijke’ boeren met een belastbaar onroerend inkomen van een paar honderd frank.
De echte zwaargewichten waren overigens meestal renteniers, grootgrondbezitters en industriëlen van buiten de gemeente. Zij hadden hier vaak tientallen hectaren grond. En dé uitschieter was natuurlijk de familie de Buisseret, goed voor 48 hectaren grond en een totaal belastbaar kadastraal inkomen van 4300 frank, waarvan 1000 frank voor kasteel Ter Meire alleen al. Aan het andere eind van het spectrum stonden de vele kleine keuterboeren, dagloners en wevers die ofwel helemaal geen eigendommen hadden ofwel een doeninkje ter waarde van enkel tientallen frank belastbaar inkomen.
Maar in meester Drymans schuilde dus een kleine ondernemer en dat blijkt ook uit zijn pensioenaanvraag op 25 januari 1866, waarbij hij toch nog even duidelijk maakt op welke achterstallen hij zoal recht heeft:
Staf Vivijs schrijft over meester Drymans in Brede Dunc, een bijdrage tot de geschiedenis van Breendonk (1981) :
Deze merkwaardige man had zich reeds vier jaar onledig gehouden met de morele en intellectuele vorming van de meisjes en jongens van het gehucht, wanneer dit in 1836 eindelijk zijn zelfstandigheid verwierf. De toenmalige dorpelingen moeten in hem, zoals later duidelijker zal blijken, geen. slecht opvoeder en evenmin ‘een aan Puurs verknochte’ hebben gezien, want bij de ‘machtsovername’ werd hij prompt in zijn ambt bevestigd. Het zou uiteraard slechts een voorlopige aanstelling zijn in de kersverse gemeente. Hij moest inderdaad ambtshalve tot een stage worden verplicht. Bij gunstig verloop hiervan zouden de nieuwe bestuurders tot zijn vaste benoeming kunnen besluiten.
Tijdens de jaren onder het Puurse bewind en ook nog enkele jaren nadien zou Antonius Cornelius Drymans zich tevreden moeten stellen met een jaarwedde van honderd frank. Schamele verdienste, zelfs al had een frank van toen goudwaarde. Wij zijn inderdaad de mening toegedaan, dat 's meesters zeer omvangrijke en niet altijd dankbare taak maar matig werd gehonoreerd. Hij verstrekte immers niet enkel op de werkdagen onderwijs aan ruim tweehonderd leerlingen van beide geslachten, maar moest er zich tevens toe verbinden kosteloos zondagsschool te houden. De gemeentevaderen, na korte tijd van de bekwaamheid van onderwijzer Drymans overtuigd, vonden - waarschijnlijk na herhaalde zinspelingen hierop van de belanghebbende zelf - dat deze luttele honderd frank als jaarwedde niet volstonden en dat het billijk was deze som tot driehonderd frank op te trekken, op voorwaarde dat de hogere overheid bereid was de bijkomende tweehonderd frank voor haar rekening te nemen. Dit gebeurde bij de budgetbespreking in de gemeenteraadszitting van 1 april 1837. De raad motiveerde deze weddeaanpassing als volgt: “Aenziende dat de gemeynte tevreden is van den ijver, de bekwaemheden, en het goed gedrag van den heer Drymans Cornelius, die dien post bekleedt in deze gemeynte sedert meer als vijf jaeren; aenziende dat dien onderwijzer sedert meer als twee jaeren geregeld en kosteloos eene zondagsschool houdt, die bijgewoond wordt door meer als 60 jongemans”.
Dit mooie voorstel werd helaas niet ingewilligd. En daar het eigen bestuur slechts over bescheiden inkomsten beschikte en daarbij veel ellende in ons toenmaals arme dorpje te bekampen had, kon het zich niet de luxe van een extra uitgave veroorloven. Het moest integendeel deze honderd frank tot vijfenzeventig verminderen. De verantwoording hiervan lezen wij in het budgetverslag van 1839: “Den raed heeft deze somme met vijfentwintig moeten verminderen, omdat de inkomsten der gemeente niets meer toelaten.”.
Hierbij maken wij toch de bedenking, dat deze schoolvos ofwel een uitzonderlijk idealist en met zeer weinig tevreden was, ofwel - wat wij eerder aannemen - zijn karige verdienste genoegzaam wist aan te vullen met de opbrengst van vele nevenaktiviteiten als koster, klokluider, opwinder van het torenuurwerk, organist, secretaris van het Weldadigheidsbureau, landmeter en landbouwer.
In materieel opzicht had hij het in ieder geval niet slecht, want in het verslag van de gemeenteraadszitting van 3 september 1852 lezen wij, dat zijn verzoek tot belastingontheffing werd afgewezen omwille van zijn belangrijke inkomsten en het feit dat hij eigenaar was.
In Antonius Cornelius Drymans - die gemeenlijk Den hoed werd genoemd, omdat je die man nooit zonder zijn chapeau buse kon ontmoeten - moet wel een zakenman hebben geschuild. Hij was voorzeker iemand, die uit alles munt wist te slaan. Zien wij hem niet in 1836 in zijn woning aan het spiksplinternieuwe gemeentebestuur een plaats ter beschikking stellen voor raadszittingen en opberging van archiefstukken, dit tegen een jaarhuurgeld van twintig frank! (Verslag van de zitting van de gemeenteraad van 5 december 1836).
Doch, hernemen wij de kronologische draad van het verhaal. In 1842 heeft meester Drymans de vroede Breendonkse gemeentebestuurders eindelijk voldoende van zijn bekwaamheid overtuigd, waardoor hij recht had op een definitieve aanstelling. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 9 november 1842 lezen wij hieromtrent: “Overwegende dat sieur Antonius, Cornelius Drymans, actuele onderwijzer dezer gemeente sedert verscheydene jaeren den onderwijzerspost met allergrootsten ijver, vlijt en lof heeft bekleed; dat hij een goed, zedig en onberispelijk gedrag heeft en de vereyschte bekwaemheden bezit. Overwegende dat hij reeds door de provinciale commissie van het onderwijs van de provincie Antwerpen den 2 Mey 1829 is gediplomeerd. Heeft eenparig besloten hem te benoemen.”
Om zijn kinderen, d.w.z. al de jongens en meisjes van de gemeente beneden twaalf jaar, een minimum aan onderwijs te verschaffen, beschikte meester Drymans over één lokaal dat, naar het oordeel van de toenmalige bestuurders, volledig aan zijn opdracht voldeed, zoals blijkt uit het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 14 december 1852: ‘Het schoolgebouw door het Hollands gouvernement gebouwd in 1828 laat in niets te wensen over.’.
Wij durven deze uitspraak nochtans betwijfelen, al houden wij er rekening mee, dat er voor die tijden andere maatstaven moeten worden aangelegd. Het lijkt ons inderdaad onmogelijk een zo groot aantal leerlingen (200 en meer) in behoorlijke voorwaarden onder te brengen in een lokaal van eerder bescheiden afmetingen.
Hierbij aansluitend, kan alleszins worden aangenomen, dat deze schoolmeester over stalen zenuwen moet beschikt hebben. Het lijdt immers geen twijfel, dat zo'n bende op mekaar hokkende kinderen, van verschillende leeftijd en geslacht, het vaak zeer bont heeft gemaakt en de onderwijzer voor onoplosbare problemen heeft gesteld.
Het ligt voor de hand, dat meester Drymans niet eeuwig in schooldienst is gebleven. Na vierendertigjarige dienststaat besloot hij zijn ontslag in te dienen en met pensioen te gaan. Zijn verzoek werd in de raadszitting van 9 februari 1866 aanvaard. Hij heeft nog lang van een welverdiende rust kunnen genieten, wanneer men onder ‘rust’ althans niet een volledig nietsdoen verstaat, want oudonderwijzer Drymans bleef nog op vele terreinen aktief. Op 14 december 1872 heeft hij dan toch zijn aardse bezigheden moeten stopzetten en is hij op stap gegaan naar het duistere hiernamaals. Met hem verdween er een reus uit het ‘heldentijdperk’ van onze gemeente.
Tot zover Staf Vivijs in Brede Dunc.
Meester Drymans werd op 9 februari 1866 opgevolgd door Henricus Feytens uit Kalfort. Maar we mogen niet voorbijgaan aan een man die kortstondig, in 1856-1857, fungeerde als zijn 'ondermeester' en die zonder twijfel de beroemdste aller Breendonkse onderwijzers is: Jan Van Droogenbroeck.
Ga verder.
Deze merkwaardige man had zich reeds vier jaar onledig gehouden met de morele en intellectuele vorming van de meisjes en jongens van het gehucht, wanneer dit in 1836 eindelijk zijn zelfstandigheid verwierf. De toenmalige dorpelingen moeten in hem, zoals later duidelijker zal blijken, geen. slecht opvoeder en evenmin ‘een aan Puurs verknochte’ hebben gezien, want bij de ‘machtsovername’ werd hij prompt in zijn ambt bevestigd. Het zou uiteraard slechts een voorlopige aanstelling zijn in de kersverse gemeente. Hij moest inderdaad ambtshalve tot een stage worden verplicht. Bij gunstig verloop hiervan zouden de nieuwe bestuurders tot zijn vaste benoeming kunnen besluiten.
Tijdens de jaren onder het Puurse bewind en ook nog enkele jaren nadien zou Antonius Cornelius Drymans zich tevreden moeten stellen met een jaarwedde van honderd frank. Schamele verdienste, zelfs al had een frank van toen goudwaarde. Wij zijn inderdaad de mening toegedaan, dat 's meesters zeer omvangrijke en niet altijd dankbare taak maar matig werd gehonoreerd. Hij verstrekte immers niet enkel op de werkdagen onderwijs aan ruim tweehonderd leerlingen van beide geslachten, maar moest er zich tevens toe verbinden kosteloos zondagsschool te houden. De gemeentevaderen, na korte tijd van de bekwaamheid van onderwijzer Drymans overtuigd, vonden - waarschijnlijk na herhaalde zinspelingen hierop van de belanghebbende zelf - dat deze luttele honderd frank als jaarwedde niet volstonden en dat het billijk was deze som tot driehonderd frank op te trekken, op voorwaarde dat de hogere overheid bereid was de bijkomende tweehonderd frank voor haar rekening te nemen. Dit gebeurde bij de budgetbespreking in de gemeenteraadszitting van 1 april 1837. De raad motiveerde deze weddeaanpassing als volgt: “Aenziende dat de gemeynte tevreden is van den ijver, de bekwaemheden, en het goed gedrag van den heer Drymans Cornelius, die dien post bekleedt in deze gemeynte sedert meer als vijf jaeren; aenziende dat dien onderwijzer sedert meer als twee jaeren geregeld en kosteloos eene zondagsschool houdt, die bijgewoond wordt door meer als 60 jongemans”.
Dit mooie voorstel werd helaas niet ingewilligd. En daar het eigen bestuur slechts over bescheiden inkomsten beschikte en daarbij veel ellende in ons toenmaals arme dorpje te bekampen had, kon het zich niet de luxe van een extra uitgave veroorloven. Het moest integendeel deze honderd frank tot vijfenzeventig verminderen. De verantwoording hiervan lezen wij in het budgetverslag van 1839: “Den raed heeft deze somme met vijfentwintig moeten verminderen, omdat de inkomsten der gemeente niets meer toelaten.”.
Hierbij maken wij toch de bedenking, dat deze schoolvos ofwel een uitzonderlijk idealist en met zeer weinig tevreden was, ofwel - wat wij eerder aannemen - zijn karige verdienste genoegzaam wist aan te vullen met de opbrengst van vele nevenaktiviteiten als koster, klokluider, opwinder van het torenuurwerk, organist, secretaris van het Weldadigheidsbureau, landmeter en landbouwer.
In materieel opzicht had hij het in ieder geval niet slecht, want in het verslag van de gemeenteraadszitting van 3 september 1852 lezen wij, dat zijn verzoek tot belastingontheffing werd afgewezen omwille van zijn belangrijke inkomsten en het feit dat hij eigenaar was.
In Antonius Cornelius Drymans - die gemeenlijk Den hoed werd genoemd, omdat je die man nooit zonder zijn chapeau buse kon ontmoeten - moet wel een zakenman hebben geschuild. Hij was voorzeker iemand, die uit alles munt wist te slaan. Zien wij hem niet in 1836 in zijn woning aan het spiksplinternieuwe gemeentebestuur een plaats ter beschikking stellen voor raadszittingen en opberging van archiefstukken, dit tegen een jaarhuurgeld van twintig frank! (Verslag van de zitting van de gemeenteraad van 5 december 1836).
Doch, hernemen wij de kronologische draad van het verhaal. In 1842 heeft meester Drymans de vroede Breendonkse gemeentebestuurders eindelijk voldoende van zijn bekwaamheid overtuigd, waardoor hij recht had op een definitieve aanstelling. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 9 november 1842 lezen wij hieromtrent: “Overwegende dat sieur Antonius, Cornelius Drymans, actuele onderwijzer dezer gemeente sedert verscheydene jaeren den onderwijzerspost met allergrootsten ijver, vlijt en lof heeft bekleed; dat hij een goed, zedig en onberispelijk gedrag heeft en de vereyschte bekwaemheden bezit. Overwegende dat hij reeds door de provinciale commissie van het onderwijs van de provincie Antwerpen den 2 Mey 1829 is gediplomeerd. Heeft eenparig besloten hem te benoemen.”
Om zijn kinderen, d.w.z. al de jongens en meisjes van de gemeente beneden twaalf jaar, een minimum aan onderwijs te verschaffen, beschikte meester Drymans over één lokaal dat, naar het oordeel van de toenmalige bestuurders, volledig aan zijn opdracht voldeed, zoals blijkt uit het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 14 december 1852: ‘Het schoolgebouw door het Hollands gouvernement gebouwd in 1828 laat in niets te wensen over.’.
Wij durven deze uitspraak nochtans betwijfelen, al houden wij er rekening mee, dat er voor die tijden andere maatstaven moeten worden aangelegd. Het lijkt ons inderdaad onmogelijk een zo groot aantal leerlingen (200 en meer) in behoorlijke voorwaarden onder te brengen in een lokaal van eerder bescheiden afmetingen.
Hierbij aansluitend, kan alleszins worden aangenomen, dat deze schoolmeester over stalen zenuwen moet beschikt hebben. Het lijdt immers geen twijfel, dat zo'n bende op mekaar hokkende kinderen, van verschillende leeftijd en geslacht, het vaak zeer bont heeft gemaakt en de onderwijzer voor onoplosbare problemen heeft gesteld.
Het ligt voor de hand, dat meester Drymans niet eeuwig in schooldienst is gebleven. Na vierendertigjarige dienststaat besloot hij zijn ontslag in te dienen en met pensioen te gaan. Zijn verzoek werd in de raadszitting van 9 februari 1866 aanvaard. Hij heeft nog lang van een welverdiende rust kunnen genieten, wanneer men onder ‘rust’ althans niet een volledig nietsdoen verstaat, want oudonderwijzer Drymans bleef nog op vele terreinen aktief. Op 14 december 1872 heeft hij dan toch zijn aardse bezigheden moeten stopzetten en is hij op stap gegaan naar het duistere hiernamaals. Met hem verdween er een reus uit het ‘heldentijdperk’ van onze gemeente.
Tot zover Staf Vivijs in Brede Dunc.
Meester Drymans werd op 9 februari 1866 opgevolgd door Henricus Feytens uit Kalfort. Maar we mogen niet voorbijgaan aan een man die kortstondig, in 1856-1857, fungeerde als zijn 'ondermeester' en die zonder twijfel de beroemdste aller Breendonkse onderwijzers is: Jan Van Droogenbroeck.
Ga verder.