De eerste school: achtergrond en bouwplannen
In de jaren 1820, in de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), kwam er een verbetering in de organisatie van het onderwijssysteem in ons land. Eigenlijk was dat een laat gevolg van de grote maatschappelijke hervormingen van de Franse tijd. Daardoor en mede onder invloed van de nieuwe pedagogische inzichten van de Verlichting werd in Nederland ten tijde van de Bataafse Republiek de onderwijswet van 1806 van kracht. Die zorgde voor een officialisering en een professionalisering van het onderwijs. Eén van de belangrijkste maatregelen was dat onderwijzers voortaan goed opgeleid moesten zijn om les te geven. Dat gebeurde in ‘Rijkskweekscholen’, later Normaalscholen genoemd.
Toen de voormalige Oostenrijkse Nederlanden (België) in 1815 bij Nederland werden gevoegd, werd het onderwijs ook hier hervormd. Koning Willem I voerde terzake een dynamische politiek. Hij was een voorstander van een staatsmonopolie op het onderwijs. Om ook bij ons bekwame onderwijzers op te leiden werd in 1817 de Rijkskweekschool van Lier opgericht. Andere schoolmeesters mochten in principe niet meer voor de klas staan, tenzij ze geregulariseerd werden. Willem liet overal te lande nieuwe scholen bouwen: in totaal zo'n 4000 gemeentelijke lagere scholen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.
Zo kwam er een nieuwe school in Willebroek in 1819, in Puurs in 1825 en uiteindelijk ook in Breendonk in 1828. De gemeente (moedergemeente Puurs) werd daartoe aangemaand door de provinciale schoolopziener (inspecteur) J. Douglas op 17 januari 1827 en door de districtscommissaris van Mechelen op 15 februari. Het gemeenteraadsbesluit om een school te bouwen werd genomen op 21 maart. Het schoollokaal zou worden gebouwd op een terrein van 10 are dat werd gekocht van Joseph Verberckt, rijksontvanger te Puurs.[1]
[1] De aankoopakte werd verleden voor notaris Jacobus Moens te Puurs op 10 juli 1827.
Toen de voormalige Oostenrijkse Nederlanden (België) in 1815 bij Nederland werden gevoegd, werd het onderwijs ook hier hervormd. Koning Willem I voerde terzake een dynamische politiek. Hij was een voorstander van een staatsmonopolie op het onderwijs. Om ook bij ons bekwame onderwijzers op te leiden werd in 1817 de Rijkskweekschool van Lier opgericht. Andere schoolmeesters mochten in principe niet meer voor de klas staan, tenzij ze geregulariseerd werden. Willem liet overal te lande nieuwe scholen bouwen: in totaal zo'n 4000 gemeentelijke lagere scholen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.
Zo kwam er een nieuwe school in Willebroek in 1819, in Puurs in 1825 en uiteindelijk ook in Breendonk in 1828. De gemeente (moedergemeente Puurs) werd daartoe aangemaand door de provinciale schoolopziener (inspecteur) J. Douglas op 17 januari 1827 en door de districtscommissaris van Mechelen op 15 februari. Het gemeenteraadsbesluit om een school te bouwen werd genomen op 21 maart. Het schoollokaal zou worden gebouwd op een terrein van 10 are dat werd gekocht van Joseph Verberckt, rijksontvanger te Puurs.[1]
[1] De aankoopakte werd verleden voor notaris Jacobus Moens te Puurs op 10 juli 1827.
Het eerste schoolgebouw was de voorloper van het latere gemeentehuis, op de hoek van de Dorpstraat en de toenmalige Papenstraat (nu Beenhouwerstraat). Het was – na de kerk - het tweede openbare gebouw in Breendonk en daar zou het vele decennia lang bij blijven. Het schoolgebouw bestond slechts uit één lokaal, met een portaal ervoor en een zolder onder het dak. Het bestek, de kostenraming en aanbesteding zijn bewaard gebleven en ogen vrij modern. Ze werden in opdracht van het gemeentebestuur van Puurs (met Franciscus Erix als burgemeester) in oktober 1827 opgesteld door Petrus Joannes Meeus, bouwmeester te Puurs, die eerder zelf de school van Willebroek had gebouwd en de plannen voor de school en het (eerste) gemeentehuis van Puurs had getekend. Het plan zelf is helaas niet bewaard. [1]
[1] RAA, HGA Puurs, Inv. 515. Daar bevinden zich ook de andere hier aangehaalde stukken, tenzij anders vermeld.
Het bestek is gedetailleerd en schrijft zorgvuldig voor welke materialen moeten worden gebruikt en hoe het gebouw moet worden opgetrokken. De funderingen ‘tot op de harden grond’ moeten in grote ‘Rupelmondschen steen’ of ‘klampsteen van Boom’ gemetseld worden, de eerste zes lagen twee stenen breed en daarna anderhalve steen. Daarvoor zijn 13.000 stenen nodig. De gevelmuren moeten worden gemaakt met Boomse steen met hout gebakken (dus niet in de zon gedroogd). Voor de mortel moet goede Doornikse kalk worden gebruikt, met twee vijfden zavel gemengd. De westelijke gevel moet anderhalve steen dik zijn, de andere één steen. De raming is 85.000 stenen. De vloer moet tot één voet boven de straatniveau worden opgehoogd en met ‘hertstenen’ plaveien bedekt. Voor de deur, de acht ramen en twee zoldervensters moeten blauwe arduinen dorpels worden gemaakt. Voor het timmerwerk mag alleen goed eikenhout worden gebruikt dat niet ‘spekachtig’ is. Er mag niets geverfd worden vooraleer de werken zijn goedgekeurd (en de kwaliteit van het hout dus geverifieerd). Het dak moet bedekt worden met ‘roode Boomsche pannen Hollandschen vorm’. Er moet een schouwpijp voorzien worden voor een ‘stoof’ en onder de trap naar de zolder moet een ruimte worden gemaakt, met een deur afgesloten, voor de ‘houille’ (steenkool). Enzovoort. De totale kosten worden geraamd op 1968 gulden. Ter vergelijking: de school in Puurs, die drie jaar eerder werd gebouwd, kostte 3600 gulden. De bouwplannen en het bestek worden in maart 1828 goedgekeurd door de ‘gedeputeerde staten der provincie’.
De openbare aanbesteding van de bouw ‘aan de minstbiedende’ gebeurt op 17 april 1828 ‘ten huize Smedts’ in het Brabandshof te Puurs. Er zijn twee gegadigden. Joannes Franciscus Caluwaerts, ‘metser woonende te Willebroek’, wil de werken uitvoeren voor 1930 gulden. Joannes Verbruggen, ‘meester metser woonende te Breendonk’[2], blijft met 1860 gulden ruim onder dat bedrag. Maar aannemer Caluwaerts brengt ter plekke nog een lager bod uit: 1800 gulden. Voor die prijs krijgt hij de opdracht toegewezen. Hij moet het gebouw opleveren tegen 1 september 1828. Als hij in gebreke blijft, moet hij 25 gulden boete betalen per week achterstand.
[2] Vermoedelijk gaat het om Jan Verbruggen (x Joanna Verlinden), die zelf in de Papenstraat woonde, op een boogscheut van de nieuw te bouwen school. Hij was de stamvader van een hele metsersdynastie Verbruggen in Breendonk.
(ga verder)
[1] RAA, HGA Puurs, Inv. 515. Daar bevinden zich ook de andere hier aangehaalde stukken, tenzij anders vermeld.
Het bestek is gedetailleerd en schrijft zorgvuldig voor welke materialen moeten worden gebruikt en hoe het gebouw moet worden opgetrokken. De funderingen ‘tot op de harden grond’ moeten in grote ‘Rupelmondschen steen’ of ‘klampsteen van Boom’ gemetseld worden, de eerste zes lagen twee stenen breed en daarna anderhalve steen. Daarvoor zijn 13.000 stenen nodig. De gevelmuren moeten worden gemaakt met Boomse steen met hout gebakken (dus niet in de zon gedroogd). Voor de mortel moet goede Doornikse kalk worden gebruikt, met twee vijfden zavel gemengd. De westelijke gevel moet anderhalve steen dik zijn, de andere één steen. De raming is 85.000 stenen. De vloer moet tot één voet boven de straatniveau worden opgehoogd en met ‘hertstenen’ plaveien bedekt. Voor de deur, de acht ramen en twee zoldervensters moeten blauwe arduinen dorpels worden gemaakt. Voor het timmerwerk mag alleen goed eikenhout worden gebruikt dat niet ‘spekachtig’ is. Er mag niets geverfd worden vooraleer de werken zijn goedgekeurd (en de kwaliteit van het hout dus geverifieerd). Het dak moet bedekt worden met ‘roode Boomsche pannen Hollandschen vorm’. Er moet een schouwpijp voorzien worden voor een ‘stoof’ en onder de trap naar de zolder moet een ruimte worden gemaakt, met een deur afgesloten, voor de ‘houille’ (steenkool). Enzovoort. De totale kosten worden geraamd op 1968 gulden. Ter vergelijking: de school in Puurs, die drie jaar eerder werd gebouwd, kostte 3600 gulden. De bouwplannen en het bestek worden in maart 1828 goedgekeurd door de ‘gedeputeerde staten der provincie’.
De openbare aanbesteding van de bouw ‘aan de minstbiedende’ gebeurt op 17 april 1828 ‘ten huize Smedts’ in het Brabandshof te Puurs. Er zijn twee gegadigden. Joannes Franciscus Caluwaerts, ‘metser woonende te Willebroek’, wil de werken uitvoeren voor 1930 gulden. Joannes Verbruggen, ‘meester metser woonende te Breendonk’[2], blijft met 1860 gulden ruim onder dat bedrag. Maar aannemer Caluwaerts brengt ter plekke nog een lager bod uit: 1800 gulden. Voor die prijs krijgt hij de opdracht toegewezen. Hij moet het gebouw opleveren tegen 1 september 1828. Als hij in gebreke blijft, moet hij 25 gulden boete betalen per week achterstand.
[2] Vermoedelijk gaat het om Jan Verbruggen (x Joanna Verlinden), die zelf in de Papenstraat woonde, op een boogscheut van de nieuw te bouwen school. Hij was de stamvader van een hele metsersdynastie Verbruggen in Breendonk.
(ga verder)