De verwoesting van kerk en pastorij in 1914
Eind augustus 1914 woedt de Eerste Wereldoorlog in volle hevigheid.[1] Het Fort van Breendonk is in staat van paraatheid. In het dorp zelf worden alle nog beschikbare mannen opgevorderd om loopgraven te maken. Op de kerktoren wordt een observatiepost ingericht met een telefoonverbinding naar het Fort. De Rijweg en een groot deel van de Schaafstraat en de Breendonkstraat worden door genietroepen ‘vrijgemaakt’: alle huizen worden platgebrand omdat ze in het schootsveld van het Fort staan.
Tijdens zijn opmars naar Frankrijk heeft het Duitse leger Antwerpen en zijn fortengordel (waaronder Fort Breendonk) tot dan toe links laten liggen, maar eind augustus wordt het menens. Om de druk op het Franse leger te verminderen, doen de Belgische troepen op 24, 25 en 26 augustus een uitval vanuit de fortengordel.
Veel haalt het niet uit, maar een gevolg is wel dat de Duitsers meer aandacht krijgen voor het Nationaal Reduit Antwerpen en hun troepenmacht rond de fortengordel versterken. Op 4 september gaan zij voor het eerst in de aanval. Via Londerzeel Sint-Jozef en de Veurt rukken ze op naar Breendonk-Dorp en langs de Moorstraat verder naar het Fort. Ze steken een aantal huizen in brand en er vallen ook enkele burgerslachtoffers. Later die dag worden de Duitsers teruggedreven. Bij de aanval werd ook de kerk voor het eerst beschoten, maar de omvang van de schade is niet duidelijk.
Kerk onder vuur
De volgende weken is het relatief rustig in de streek al zijn er nog geregeld schermutselingen. Maar op 28 september beginnen de Duitsers een grootschalige aanval op de Vesting Antwerpen. Omdat Fort Breendonk met zijn beschietingen de Duitse opmars hindert, willen de Duitsers het uitschakelen. Op 1 oktober wordt het Fort met een zwaar 30.5 cm kanon beschoten; die dag in totaal 117 granaten. Maar de meeste missen doel. Ook het Duitse veldleger heeft opnieuw de aanval ingezet op onze regio. Rond half vier worden Duitsers gesignaleerd in Breendonk-Dorp, dat de voorbije weken door Belgische soldaten was bezet, en op de Moorheide (Molenheide). Vanuit het Fort wordt Breendonk-Dorp onder vuur genomen en de kerktoren, die dit keer door de Duitsers als observatiepost werd gebruikt, krijgt verscheidene voltreffers te verwerken.
De volgende dag – 2 oktober - botst een Belgische patrouille van het 1ste Jagers te Voet op Duitsers die verscholen zitten in de huizen van Breendonk-Dorp. Twee Belgen sneuvelen. De overigen trekken zich terug en kort daarna beschiet Fort Breendonk opnieuw het dorp. De volgende dagen blijven de beschietingen voortduren.
Op 6 oktober beschiet de Belgische veldartillerie met twaalf kanonnen Breendonk-Dorp, waar zich opnieuw Duitsers hebben verschanst. De Duitsers vluchten weg tussen de brandende huizen. Maar de toestand van Fort Breendonk is hopeloos. Op 8 oktober krijgt het een voltreffer te verwerken waarbij kapitein-commandant François Weyns dodelijk wordt getroffen. Nog diezelfde dag capituleert het Fort en enkele dagen later vallen ook de nog resterende forten van Liezele en Bornem.
Wanneer de kerk precies werd verwoest, is niet helemaal duidelijk. Volgens de notulen van de gemeenteraad van 13 december werd ze gebombardeerd op 4 september, 29 september en de volgende dagen. Alleen het koor, de sacristie en enkele kunstwerken bleven min of meer gevrijwaard. De kerk zou eerst door Duits geschut zijn geraakt, maar vooral door de Belgische beschietingen vanuit het Fort (eind september en begin oktober) werd ze zo zwaar beschadigd dat het gemeentebestuur op 25 oktober besliste om de ruïnes helemaal af te breken. De opdracht werd toevertrouwd aan Hendrik ‘Heinke Waar’ Peeters, timmerman en cafébaas in het Dorp. De pastorij werd bij de tweede aanval, eind september, in brand gestoken. “De doopregisters en archieven der kerk, die in de kelder verborgen waren, hebben zij nog eens afzonderlijk verbrand”, meldt pastoor Bosschaerts in zijn oorlogsverslag.
Ongeveer een jaar later, op 4 augustus 1915, brachten Fernand Donnet en Joseph Schobbens van het 'Provinciaal Comiteit van Monumenten in de provincie Antwerpen' een inspectiebezoek aan de kerk van Breendonk. Of liever: aan de plaats waar de kerk tot een jaar eerder had gestaan. Ze zullen wel geweten hebben wat ze mochten verwachten en hun verslag laat dan ook niets aan duidelijkheid te wensen over. Toch blijft het ruim een eeuw later nog altijd behoorlijk confronterend: “Het dorp Breendonk had gedurende verscheidene dagen het kruisvuur der vijandige legers te verduren. Menig huis werd vernield. De kerk, menigwerf door bommen getroffen, schoot in brand. Er bleven nog slechts eenige muren over; het koor echter werd min of meer gevrijwaard. Sindsdien werden de muren afgebroken en de bouwstoffen verkocht. De plaats waar eens de kerk stond vormt thans eene effene plaats die men schikt te gebruiken als dorschvloer, ten behoeve der dorpelingen. De kerkelijke diensten geschieden gedeeltelijk in eene zaal der school en gedeeltelijk in een ander lokaal, aan het andere einde van het dorp.”[2]
[1] De informatie op deze pagina is gebaseerd op Marc Van Riet, Klein-Brabant in oorlog (2004), op een rapport dat pastoor Bosschaerts na de oorlog schreef over de gebeurtenissen in zijn parochie (AAM) en op een rapport van gemeentesecretaris Egied Vercauteren (PAA)
[2] Provincie Antwerpen, Verslagen der bezoeken in het begin der bezetting gedaan door de heeren Fernard Donnet en Joseph Schobbens ten einde de door den oorlog toegebrachte schade aan de openbare monumenten der provincie Antwerpen te bestatigen, Antwerpen, 1922, p. 1370.
Tijdens zijn opmars naar Frankrijk heeft het Duitse leger Antwerpen en zijn fortengordel (waaronder Fort Breendonk) tot dan toe links laten liggen, maar eind augustus wordt het menens. Om de druk op het Franse leger te verminderen, doen de Belgische troepen op 24, 25 en 26 augustus een uitval vanuit de fortengordel.
Veel haalt het niet uit, maar een gevolg is wel dat de Duitsers meer aandacht krijgen voor het Nationaal Reduit Antwerpen en hun troepenmacht rond de fortengordel versterken. Op 4 september gaan zij voor het eerst in de aanval. Via Londerzeel Sint-Jozef en de Veurt rukken ze op naar Breendonk-Dorp en langs de Moorstraat verder naar het Fort. Ze steken een aantal huizen in brand en er vallen ook enkele burgerslachtoffers. Later die dag worden de Duitsers teruggedreven. Bij de aanval werd ook de kerk voor het eerst beschoten, maar de omvang van de schade is niet duidelijk.
Kerk onder vuur
De volgende weken is het relatief rustig in de streek al zijn er nog geregeld schermutselingen. Maar op 28 september beginnen de Duitsers een grootschalige aanval op de Vesting Antwerpen. Omdat Fort Breendonk met zijn beschietingen de Duitse opmars hindert, willen de Duitsers het uitschakelen. Op 1 oktober wordt het Fort met een zwaar 30.5 cm kanon beschoten; die dag in totaal 117 granaten. Maar de meeste missen doel. Ook het Duitse veldleger heeft opnieuw de aanval ingezet op onze regio. Rond half vier worden Duitsers gesignaleerd in Breendonk-Dorp, dat de voorbije weken door Belgische soldaten was bezet, en op de Moorheide (Molenheide). Vanuit het Fort wordt Breendonk-Dorp onder vuur genomen en de kerktoren, die dit keer door de Duitsers als observatiepost werd gebruikt, krijgt verscheidene voltreffers te verwerken.
De volgende dag – 2 oktober - botst een Belgische patrouille van het 1ste Jagers te Voet op Duitsers die verscholen zitten in de huizen van Breendonk-Dorp. Twee Belgen sneuvelen. De overigen trekken zich terug en kort daarna beschiet Fort Breendonk opnieuw het dorp. De volgende dagen blijven de beschietingen voortduren.
Op 6 oktober beschiet de Belgische veldartillerie met twaalf kanonnen Breendonk-Dorp, waar zich opnieuw Duitsers hebben verschanst. De Duitsers vluchten weg tussen de brandende huizen. Maar de toestand van Fort Breendonk is hopeloos. Op 8 oktober krijgt het een voltreffer te verwerken waarbij kapitein-commandant François Weyns dodelijk wordt getroffen. Nog diezelfde dag capituleert het Fort en enkele dagen later vallen ook de nog resterende forten van Liezele en Bornem.
Wanneer de kerk precies werd verwoest, is niet helemaal duidelijk. Volgens de notulen van de gemeenteraad van 13 december werd ze gebombardeerd op 4 september, 29 september en de volgende dagen. Alleen het koor, de sacristie en enkele kunstwerken bleven min of meer gevrijwaard. De kerk zou eerst door Duits geschut zijn geraakt, maar vooral door de Belgische beschietingen vanuit het Fort (eind september en begin oktober) werd ze zo zwaar beschadigd dat het gemeentebestuur op 25 oktober besliste om de ruïnes helemaal af te breken. De opdracht werd toevertrouwd aan Hendrik ‘Heinke Waar’ Peeters, timmerman en cafébaas in het Dorp. De pastorij werd bij de tweede aanval, eind september, in brand gestoken. “De doopregisters en archieven der kerk, die in de kelder verborgen waren, hebben zij nog eens afzonderlijk verbrand”, meldt pastoor Bosschaerts in zijn oorlogsverslag.
Ongeveer een jaar later, op 4 augustus 1915, brachten Fernand Donnet en Joseph Schobbens van het 'Provinciaal Comiteit van Monumenten in de provincie Antwerpen' een inspectiebezoek aan de kerk van Breendonk. Of liever: aan de plaats waar de kerk tot een jaar eerder had gestaan. Ze zullen wel geweten hebben wat ze mochten verwachten en hun verslag laat dan ook niets aan duidelijkheid te wensen over. Toch blijft het ruim een eeuw later nog altijd behoorlijk confronterend: “Het dorp Breendonk had gedurende verscheidene dagen het kruisvuur der vijandige legers te verduren. Menig huis werd vernield. De kerk, menigwerf door bommen getroffen, schoot in brand. Er bleven nog slechts eenige muren over; het koor echter werd min of meer gevrijwaard. Sindsdien werden de muren afgebroken en de bouwstoffen verkocht. De plaats waar eens de kerk stond vormt thans eene effene plaats die men schikt te gebruiken als dorschvloer, ten behoeve der dorpelingen. De kerkelijke diensten geschieden gedeeltelijk in eene zaal der school en gedeeltelijk in een ander lokaal, aan het andere einde van het dorp.”[2]
[1] De informatie op deze pagina is gebaseerd op Marc Van Riet, Klein-Brabant in oorlog (2004), op een rapport dat pastoor Bosschaerts na de oorlog schreef over de gebeurtenissen in zijn parochie (AAM) en op een rapport van gemeentesecretaris Egied Vercauteren (PAA)
[2] Provincie Antwerpen, Verslagen der bezoeken in het begin der bezetting gedaan door de heeren Fernard Donnet en Joseph Schobbens ten einde de door den oorlog toegebrachte schade aan de openbare monumenten der provincie Antwerpen te bestatigen, Antwerpen, 1922, p. 1370.
Noodkerk
De eerste maanden na de verwoesting van de kerk werd de mis gelezen in een klas van de jongensschool. Maar omdat die ruimte veel te klein was, werd op 13 december beslist 'zo haast mogelijk een gebouw in hout op te richten op de speelplaats der jongensschool'. De resten van de kerk werden als bouwmateriaal verkocht en met de opbrengst daarvan werd de noodkerk gebouwd.
Op de speelplaats werd tegen een van de klaslokalen een overdekte ruimte opgericht die als ‘schip’ van de noodkerk fungeerde (zie afbeelding 8 en 9). In de gevel van het klasgebouw werd een opening gemaakt met een houten communiebank als overgang naar de klas, die werd ingericht als koor met het altaar. Naast de communiebank bevond zich de preekstoel.
De kruisweg kon worden gered uit de oude kerk en kreeg eveneens een plaats in de noodkerk (zie afbeelding 10). Nadat de nieuwe kerk voltooid was in 1925, werd hij aan de kerk van Orgeo (nabij Bertrix) geschonken. Ook de klokken konden tijdig uit de kerktoren worden gehaald. Ze werden op de speelplaats naast de noodkerk gehangen en kregen later een plaats in de nieuwe kerktoren. De kosten voor het bouwen van de noodkerk bedroegen 1600 frank. Elf jaar lang zouden de Breendonkenaars op dat tijdelijke godshuis aangewezen zijn, tot de inwijding van de nieuwe kerk in 1925.
Pastoor Bosschaerts: “Daar de kerk onbruikbaar was, en dreigde in te vallen, heeft de geestelijkheid te samen met het gemeentebestuur eene voorlopige kerk ingericht in een klas der gemeenteschool. Doch daar die klas te klein was, hebben zij daaraan eene verlenging gebouwd op de speelplaats der gemeenteschool. De overgeblevene muren der kerk werden dan maar afgebroken om alle ongevallen te vermijden. De sacristij was erg beschadigd, maar gelukiglijk de ornamenten waren nog in goede staat, zoodat de goddelijke diensten weldra konden hernomen worden."
De eerste maanden na de verwoesting van de kerk werd de mis gelezen in een klas van de jongensschool. Maar omdat die ruimte veel te klein was, werd op 13 december beslist 'zo haast mogelijk een gebouw in hout op te richten op de speelplaats der jongensschool'. De resten van de kerk werden als bouwmateriaal verkocht en met de opbrengst daarvan werd de noodkerk gebouwd.
Op de speelplaats werd tegen een van de klaslokalen een overdekte ruimte opgericht die als ‘schip’ van de noodkerk fungeerde (zie afbeelding 8 en 9). In de gevel van het klasgebouw werd een opening gemaakt met een houten communiebank als overgang naar de klas, die werd ingericht als koor met het altaar. Naast de communiebank bevond zich de preekstoel.
De kruisweg kon worden gered uit de oude kerk en kreeg eveneens een plaats in de noodkerk (zie afbeelding 10). Nadat de nieuwe kerk voltooid was in 1925, werd hij aan de kerk van Orgeo (nabij Bertrix) geschonken. Ook de klokken konden tijdig uit de kerktoren worden gehaald. Ze werden op de speelplaats naast de noodkerk gehangen en kregen later een plaats in de nieuwe kerktoren. De kosten voor het bouwen van de noodkerk bedroegen 1600 frank. Elf jaar lang zouden de Breendonkenaars op dat tijdelijke godshuis aangewezen zijn, tot de inwijding van de nieuwe kerk in 1925.
Pastoor Bosschaerts: “Daar de kerk onbruikbaar was, en dreigde in te vallen, heeft de geestelijkheid te samen met het gemeentebestuur eene voorlopige kerk ingericht in een klas der gemeenteschool. Doch daar die klas te klein was, hebben zij daaraan eene verlenging gebouwd op de speelplaats der gemeenteschool. De overgeblevene muren der kerk werden dan maar afgebroken om alle ongevallen te vermijden. De sacristij was erg beschadigd, maar gelukiglijk de ornamenten waren nog in goede staat, zoodat de goddelijke diensten weldra konden hernomen worden."