Joannes Amandus Van Droogenbroek (1855-1857)
In 1855 besefte het Breendonkse gemeentebestuur blijkbaar dat 200 leerlingen net iets te veel is voor één onderwijzer en daarom werd op 27 oktober 1855 een ondermeester benoemd om hoofdonderwijzer Drymans te assisteren.
De keuze viel op Joannes Amandus Van Droogenbroeck, ‘geboren te St. Amands op 17 januari 1835 en hebbende zijn diploma van bekwaamheid als leerling aan 's lands Normale School te Lierre van 31 maart 1854 ontvangen’. Meester Van Droogenbroeck kreeg een vaste jaarwedde van 200 frank toegewezen. Deze som werd, volgens de begroting van 1856 en dit voor zijn aandeel in het onderwijs van de arme kinderen, met honderdvijftig frank vermeerderd. Hij kreeg bovendien gratis logement en kost bij ‘den actuele onderwijzer, mits deze als koster en orgelist in zijne kerkelijke bedieningen te ondersteunen’.[1]
[1] Staf Vivijs, Brede Dunc, 1981.
De keuze viel op Joannes Amandus Van Droogenbroeck, ‘geboren te St. Amands op 17 januari 1835 en hebbende zijn diploma van bekwaamheid als leerling aan 's lands Normale School te Lierre van 31 maart 1854 ontvangen’. Meester Van Droogenbroeck kreeg een vaste jaarwedde van 200 frank toegewezen. Deze som werd, volgens de begroting van 1856 en dit voor zijn aandeel in het onderwijs van de arme kinderen, met honderdvijftig frank vermeerderd. Hij kreeg bovendien gratis logement en kost bij ‘den actuele onderwijzer, mits deze als koster en orgelist in zijne kerkelijke bedieningen te ondersteunen’.[1]
[1] Staf Vivijs, Brede Dunc, 1981.
Jan Van Droogenbroeck
Jan Van Droogenbroeck was de zoon van Josephus Donatus en van Adelaïda Heymans. Hij studeerde aan de Normaalschool te Lier. Daar kreeg hij les van onder andere dichter Jan Van Beers. Vooraleer hij naar Breendonk kwam, had hij ook al als hulponderwijzer les gegeven in Leest en Schoten. Over de activiteiten van ondermeester Van Droogenbroeck in Breendonk is weinig bekend. Hij verbleef hier trouwens maar een jaar. Uit het feit dat hij in Breendonk hoofdonderwijzer en koster Drymans moest helpen als orgelist blijkt zijn muzikaal talent. Later gaf hij trouwens lange tijd notenleer aan de muziekschool van Sint-Joost-ten Noode in Schaarbeek.
Na zijn vertrek uit Breendonk werd hij trouwens onderwijzer in Sint-Joost. In 1877 werd hij klerk aan het Ministerie van Binnenlandse zaken (Afdeling Schone Kunsten, Letteren en Wetenschappen) en zegde hij het onderwijs vaarwel. In 1886 werd hij bevorderd tot bureelhoofd en in 1894 benoemd tot directeur. Hij overleed op 27 mei 1902.
Jan Van Droogenbroeck was een gewaardeerd letterkundige. Hij schreef en bewerkte poëzie, muziekteksten, verhandelingen, cantates, woordenboeken, schoolboeken, enz. Hij nam de schuilnaam Jan Ferguut aan, toen hem door een leraar verboden werd de ridderroman Ferguut te lezen. Onder dat pseudoniem schreef hij in 1866 Makamen en Ghazelen, Nederlandse poëzie in Arabisch-Perzische dichtvormen. De bundel Spreuken en Sproken (1891) bevat oosterse wijsheden en beeldrijke verhalen. Hij publiceerde ook enkele zangstukken: Torquato Tasso's dood (1873), Camõens (1879) en De morgen (1887). Daarnaast schreef hij over dichters en de dichtkunst: Friedrich Rückert, eene letterkundige levensschets (1882), Over de toepassing van het Grieksch en Latijnsch metrum op de Nederlandsche poëzij (1886) en het Algemeen Nederlandsch rijmwoordenboek (1883). Van Droogenbroeck werkte ook mee aan tijdschriften zoals De Toekomst, Noord en Zuid, Het Nederlandsch Tijdschrift. Hij was lid van de Koninklijke Academie voor Nederlands Taal- en letterkunde en werd bekroond met de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Nederlandse literatuur.
Jan Van Droogenbroeck was dus een bijzonder veelzijdige auteur, maar toch wordt hij vooral herinnerd als auteur van kinderpoëzie. Zijn bundel Dit zijn zonnestralen uit 1873 was lange tijd bijzonder populair in het lager onderwijs. Staf Vivijs maakt zich in Brede Dunc sterk dat enkele van de bekendste gedichten uit die bundel in Breendonk zouden zijn ontstaan: “Jan Van Droogenbroeck, die als letterkundige naam zou maken, heeft volgens de overlevering ook te Breendonk als poweet gepresteerd. De ‘zoetgevooisde dichter’ zou, gezeten op de trappen van de windmolen van de familie Franckx (Dorp-Molenheide), volgend gedicht hebben geschreven”:
Jan Van Droogenbroeck was een gewaardeerd letterkundige. Hij schreef en bewerkte poëzie, muziekteksten, verhandelingen, cantates, woordenboeken, schoolboeken, enz. Hij nam de schuilnaam Jan Ferguut aan, toen hem door een leraar verboden werd de ridderroman Ferguut te lezen. Onder dat pseudoniem schreef hij in 1866 Makamen en Ghazelen, Nederlandse poëzie in Arabisch-Perzische dichtvormen. De bundel Spreuken en Sproken (1891) bevat oosterse wijsheden en beeldrijke verhalen. Hij publiceerde ook enkele zangstukken: Torquato Tasso's dood (1873), Camõens (1879) en De morgen (1887). Daarnaast schreef hij over dichters en de dichtkunst: Friedrich Rückert, eene letterkundige levensschets (1882), Over de toepassing van het Grieksch en Latijnsch metrum op de Nederlandsche poëzij (1886) en het Algemeen Nederlandsch rijmwoordenboek (1883). Van Droogenbroeck werkte ook mee aan tijdschriften zoals De Toekomst, Noord en Zuid, Het Nederlandsch Tijdschrift. Hij was lid van de Koninklijke Academie voor Nederlands Taal- en letterkunde en werd bekroond met de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Nederlandse literatuur.
Jan Van Droogenbroeck was dus een bijzonder veelzijdige auteur, maar toch wordt hij vooral herinnerd als auteur van kinderpoëzie. Zijn bundel Dit zijn zonnestralen uit 1873 was lange tijd bijzonder populair in het lager onderwijs. Staf Vivijs maakt zich in Brede Dunc sterk dat enkele van de bekendste gedichten uit die bundel in Breendonk zouden zijn ontstaan: “Jan Van Droogenbroeck, die als letterkundige naam zou maken, heeft volgens de overlevering ook te Breendonk als poweet gepresteerd. De ‘zoetgevooisde dichter’ zou, gezeten op de trappen van de windmolen van de familie Franckx (Dorp-Molenheide), volgend gedicht hebben geschreven”:
DE MOLEN
Daar staat hij, met zijn grijze kap, Zijnen langen staart, Zijnen steile trap, En vier roode wieken, Hoog in de lucht, Die zwieren en zwaaien in volle vlucht. Aan eene koorde hangt een zak, Die langzaam gaat naar boven, En de molenaar, wit bestoven, Fluit een deuntje, blij van zin En trekt den zak het venster in. Drie wieken zwaaien en zwieren; De wielen draaien en gieren; De steenen knarsen en ronken Waartusschen het graan is gezonken. Van boven was dit graan geheel; Van onder is het stuivend meel. Zoo God het niet meer waaien liet, Dan had de molenaar veel verdriet: De man zou niet weten wat beginnen; Hij moet met den wind zijn broodje winnen. |
Het enige 'manuscript' van Jan Van Droogenbroeck dat in de Breendonkse archieven is bewaard gebleven, is heel wat prozaïscher: een zakelijk briefje uit 1879 in verband met zijn pensioenrechten:
Na het vertrek van Jan Van Droogenbroeck uit Breendonk werd geen nieuwe ondermeester aangeworven. De reden daarvoor is niet bekend. Mogelijk heeft het te maken met de gemeentefinanciën: het gemeentebestuur stond de volgende jaren voor grote uitgaven met de vergroting van de kerk en de pastorij en de verbouwing van de school en het gemeentehuis.
Meester Drymans moest het dus opnieuw alleen zien te rooien en dat deed hij nog zo'n tien jaar. Dan vond hij het welletjes en gaf hij de fakkel door aan een nieuwe hoofdonderwijzer: Henricus Feytens.
Ga verder.