Breendonk likt zijn wonden
Na de val van Antwerpen keerde
de rust geleidelijk weer in onze regio.
Albert Moortgat schreef in zijn dagboek dat zijn broer Victor op 10 oktober, de dag van de overgave van Antwerpen en de Forten, vanuit zijn woonplaats in Laken op verkenning ging in de omgeving van Brussel. Alles was rustig en daarop vertrok hij samen met Frans Van Assche uit Londerzeel, richting Klein-Brabant en Breendonk. Ook in Breendonk was alles rustig. Op straat, of wat daarvan was overgebleven, was er geen mens te bespeuren. Tal van huizen waren tot een ruïne herschapen, de kerk was een puinhoop. De brouwerij lag er verlaten bij, maar stond er nog. Victor zag er alleen Sus Bret en een buurman rondlopen met een grote zak. Het was oorlog en een mens kon van alles gebruiken. Ook het woonhuis bleek het oorlogsgeweld getrotseerd te hebben. In de keuken trof Victor Duitse soldaten aan die net spek en eieren aan het bakken waren.[1]
Gemeentesecretaris Egied Vercauteren: “Eindelijk op 8 October (sic) is de stad Antwerpen gevallen en dan is de toestand voor het verwoest Breendonk wat verbeterd. De inwoners begonnen stilaan weder te keren en de min of meer beschadigde woningen werden, zooals de eigenaars wederkeerden, hersteld. Langzamerhand kwam er meer beweging in de gemeente, maar wat wij niet konden gewoon worden was de verdwijning van de kerk en de kerktoren. Het goede uurwerk van de kerktoren bewees ons goede en nuttige diensten. Ook spijtig voor de oude gotische kerk, waarlijk een prachtig gebouw. De pastorij was ook gansch verbrijzelt en uitgebrand met haren inboedel.”
[1] Jan Veestraeten, Albert Moortgat. Doe nooit onbezonnen zaken, Lannoo, Tielt, 2006, p. 64-65
Albert Moortgat schreef in zijn dagboek dat zijn broer Victor op 10 oktober, de dag van de overgave van Antwerpen en de Forten, vanuit zijn woonplaats in Laken op verkenning ging in de omgeving van Brussel. Alles was rustig en daarop vertrok hij samen met Frans Van Assche uit Londerzeel, richting Klein-Brabant en Breendonk. Ook in Breendonk was alles rustig. Op straat, of wat daarvan was overgebleven, was er geen mens te bespeuren. Tal van huizen waren tot een ruïne herschapen, de kerk was een puinhoop. De brouwerij lag er verlaten bij, maar stond er nog. Victor zag er alleen Sus Bret en een buurman rondlopen met een grote zak. Het was oorlog en een mens kon van alles gebruiken. Ook het woonhuis bleek het oorlogsgeweld getrotseerd te hebben. In de keuken trof Victor Duitse soldaten aan die net spek en eieren aan het bakken waren.[1]
Gemeentesecretaris Egied Vercauteren: “Eindelijk op 8 October (sic) is de stad Antwerpen gevallen en dan is de toestand voor het verwoest Breendonk wat verbeterd. De inwoners begonnen stilaan weder te keren en de min of meer beschadigde woningen werden, zooals de eigenaars wederkeerden, hersteld. Langzamerhand kwam er meer beweging in de gemeente, maar wat wij niet konden gewoon worden was de verdwijning van de kerk en de kerktoren. Het goede uurwerk van de kerktoren bewees ons goede en nuttige diensten. Ook spijtig voor de oude gotische kerk, waarlijk een prachtig gebouw. De pastorij was ook gansch verbrijzelt en uitgebrand met haren inboedel.”
[1] Jan Veestraeten, Albert Moortgat. Doe nooit onbezonnen zaken, Lannoo, Tielt, 2006, p. 64-65
Wanneer de kerk precies werd verwoest, is niet helemaal duidelijk. Volgens de notulen van de gemeenteraad van 13 december werd ze gebombardeerd op 4 september, 29 september en de volgende dagen. Alleen het koor, de sacristie en enkele kunstwerken bleven min of meer gevrijwaard. De kerk zou eerst door Duits geschut zijn geraakt, maar vooral door de Belgische beschietingen vanuit het Fort (eind september en begin oktober) werd ze zo zwaar beschadigd dat het gemeentebestuur op 25 oktober besliste om de ruïnes helemaal af te breken. De opdracht werd toevertrouwd aan Hendrik ‘Heinke Waar’ Peeters, timmerman en cafébaas in het Dorp. De pastorij werd bij de tweede aanval, eind september, in brand gestoken. “De doopregisters en archieven der kerk, die in de kelder verborgen waren, hebben zij nog eens afzonderlijk verbrand”, meldt pastoor Bosschaerts in zijn oorlogsverslag.
De eerste maanden na de verwoesting van de kerk werd de mis gelezen in een klas van de jongensschool. Maar omdat die ruimte veel te klein was, werd op 13 december beslist 'zo haast mogelijk een gebouw in hout op te richten op de speelplaats der jongensschool'. De resten van de kerk werden als bouwmateriaal verkocht en met de opbrengst daarvan werd de noodkerk gebouwd. De kosten bedroegen 1600 frank. Elf jaar lang zouden de Breendonkenaars op dat tijdelijke godshuis aangewezen zijn, tot de inwijding van de nieuwe kerk in 1925.
Pastoor Bosschaerts: “Daar de kerk onbruikbaar was, en dreigde in te vallen, heeft de geestelijkheid te samen met het gemeentebestuur eene voorlopige kerk ingericht in een klas der gemeenteschool. Doch daar die klas te klein was, hebben zij daaraan eene verlenging gebouwd op de speelplaats der gemeenteschool. De overgeblevene muren der kerk werden dan maar afgebroken om alle ongevallen te vermijden. De sacristij was erg beschadigd, maar gelukiglijk de ornamenten waren nog in goede staat, zoodat de goddelijke diensten weldra konden hernomen worden.”
Schade en wederopbouw
Over het precieze aantal beschadigde woningen in Breendonk lopen de cijfers uiteen. Volgens het verslag van pastoor Bosschaerts werden “ter ontlasting van de versterking honderd vijf en veertig huizen vernietigd waaronder het kasteel met zijn schoon parc, van den graaf de Buisseret de Blarenghien”. Bij de krijgsverrichtingen zouden er volgens hetzelfde verslag nogmaals 23 volledig vernield zijn en 22 zwaar beschadigd, “waaronder het huis der Eerwaarde Zusters”. Een door schepen Remaclus Verdickt op 6 januari 1919 ondertekend document (bewaard in het Provinciaal Archief) geeft aan dat er 170 vernielde en 200 beschadigde huizen zijn in Breendonk. Andere bronnen spreken van 168 vernielde en 255 beschadigde huizen (Marc Van Riet, o.c., p. 157) of 198 vernielde en beschadigde huizen (Bart Legroux, o.c., p 187). Op een totaal van 440 huizen eind 1913 wil dat zeggen dat ongeveer de helft tot drie kwart van alle woningen in Breendonk vernield op beschadigd werden, waarvan veruit de meeste door de Belgen zelf letterlijk ‘uit de weg geruimd’ werden.
Uit de cijfers van het aantal vernielde woningen per gemeente in de regio, blijkt dat Breendonk (zeker proportioneel) tot de zwaarst getroffen dorpen hoorde. Alleen in de veel grotere gemeenten Willebroek en Bornem én in het totaal vernielde Liezele was er meer schade.
Vooral in het noorden van Breendonk, in de buurt van het Fort, was de ravage groot: de Rijweg en de Eigenaarstraat, de Schaafstraat en de Breendonkstraat tot aan de Baeckelmansstraat werden bijna helemaal van de kaart geveegd. In de Moorstraat werden de meeste hoeves vernield of beschadigd bij de aanval van 4 september. Onderstaande kaart geeft een overzicht van de vernielde (rood) en de beschadigde huizen (geel).
De eerste maanden na de verwoesting van de kerk werd de mis gelezen in een klas van de jongensschool. Maar omdat die ruimte veel te klein was, werd op 13 december beslist 'zo haast mogelijk een gebouw in hout op te richten op de speelplaats der jongensschool'. De resten van de kerk werden als bouwmateriaal verkocht en met de opbrengst daarvan werd de noodkerk gebouwd. De kosten bedroegen 1600 frank. Elf jaar lang zouden de Breendonkenaars op dat tijdelijke godshuis aangewezen zijn, tot de inwijding van de nieuwe kerk in 1925.
Pastoor Bosschaerts: “Daar de kerk onbruikbaar was, en dreigde in te vallen, heeft de geestelijkheid te samen met het gemeentebestuur eene voorlopige kerk ingericht in een klas der gemeenteschool. Doch daar die klas te klein was, hebben zij daaraan eene verlenging gebouwd op de speelplaats der gemeenteschool. De overgeblevene muren der kerk werden dan maar afgebroken om alle ongevallen te vermijden. De sacristij was erg beschadigd, maar gelukiglijk de ornamenten waren nog in goede staat, zoodat de goddelijke diensten weldra konden hernomen worden.”
Schade en wederopbouw
Over het precieze aantal beschadigde woningen in Breendonk lopen de cijfers uiteen. Volgens het verslag van pastoor Bosschaerts werden “ter ontlasting van de versterking honderd vijf en veertig huizen vernietigd waaronder het kasteel met zijn schoon parc, van den graaf de Buisseret de Blarenghien”. Bij de krijgsverrichtingen zouden er volgens hetzelfde verslag nogmaals 23 volledig vernield zijn en 22 zwaar beschadigd, “waaronder het huis der Eerwaarde Zusters”. Een door schepen Remaclus Verdickt op 6 januari 1919 ondertekend document (bewaard in het Provinciaal Archief) geeft aan dat er 170 vernielde en 200 beschadigde huizen zijn in Breendonk. Andere bronnen spreken van 168 vernielde en 255 beschadigde huizen (Marc Van Riet, o.c., p. 157) of 198 vernielde en beschadigde huizen (Bart Legroux, o.c., p 187). Op een totaal van 440 huizen eind 1913 wil dat zeggen dat ongeveer de helft tot drie kwart van alle woningen in Breendonk vernield op beschadigd werden, waarvan veruit de meeste door de Belgen zelf letterlijk ‘uit de weg geruimd’ werden.
Uit de cijfers van het aantal vernielde woningen per gemeente in de regio, blijkt dat Breendonk (zeker proportioneel) tot de zwaarst getroffen dorpen hoorde. Alleen in de veel grotere gemeenten Willebroek en Bornem én in het totaal vernielde Liezele was er meer schade.
Vooral in het noorden van Breendonk, in de buurt van het Fort, was de ravage groot: de Rijweg en de Eigenaarstraat, de Schaafstraat en de Breendonkstraat tot aan de Baeckelmansstraat werden bijna helemaal van de kaart geveegd. In de Moorstraat werden de meeste hoeves vernield of beschadigd bij de aanval van 4 september. Onderstaande kaart geeft een overzicht van de vernielde (rood) en de beschadigde huizen (geel).
In zijn oorlogsverslag (niet gedateerd, maar wellicht in 1919) schrijft pastoor Bosschaerts: “Langzamerhand zijn de gevangene en uitwijkelingen teruggekeerd. Nochtans zijn al de uitwijkelingen nog niet weder, daar in de gemeente Breendonck een groot getal huizen vernield zijn geweest, en zoo is er in deze gemeente een groot gebrek aan woningen.”
De wederopbouw gebeurde geleidelijk en in de meeste gevallen door (en op kosten van) de eigenaars zelf. Na de oorlog kwam er weliswaar steun van de Dienst der Verwoeste Gewesten en het Koning Albertfonds, maar de voorwaarden om financiële hulp te krijgen, waren bijzonder streng. Volgens Bart Legroux waren er in Breendonk maar drie huiseigenaars die voor de wederopbouw van hun woning subsidies kregen van de DVG. Daarnaast kreeg de gemeente 15.450 frank voor het herstel van de pastorij en de kerkfabriek ontving 108.153 frank voor de heropbouw van de kerk. Wel werden in Breendonk met de hulp van het Koning Albertfonds een aantal noodwoningen (‘barakken’) gebouwd: 16 vóór 1921 en nog eens 22 tegen 1923. Op 4 december 1916 had de gemeenteraad al besloten ‘vage’ grond aan te kopen van H. Tierens voor de oprichting van een aantal van die barakken. Het waren kleine houten huisjes, doorgaans 6 op 6 meter. Een aantal daarvan werd opgetrokken langs het veldwegje tussen de Jan Hammeneckerstraat en de Beenhouwerstraat (kadaster A 213). Het wegje dankt er zijn wat neerbuigende (volks)naam ‘De Marollen’ aan.
Daarnaast waren tegen 1921 ook 44 woningen hersteld zonder financiële steun van de overheid en tegen maart 1923 nog eens 122. Volgens een andere telling waren in juli 1923 in totaal 135 huizen helemaal hersteld en 7 gedeeltelijk, en lagen er op dat moment nog 56 in puin.[1] Op 15 april 1927 besliste de gemeenteraad dat de ‘noodbarakken’ niet meer mochten verhuurd worden. Zij moesten ofwel ter beschikking gesteld worden van het Koning Albertfonds ofwel aan de bewoners of aan andere Breendonkenaars. De verkoopsom werd op 1 juni 1929 vastgesteld op 75 frank voor de grote en 50 frank voor de kleine noodwoningen, af te betalen op vijf jaar.
[1] Bart Legroux, Fort Breendonk. Bouw en militair concept, 1904-1914, Fort Liezele VZW, 2006, p 189-190.
De wederopbouw gebeurde geleidelijk en in de meeste gevallen door (en op kosten van) de eigenaars zelf. Na de oorlog kwam er weliswaar steun van de Dienst der Verwoeste Gewesten en het Koning Albertfonds, maar de voorwaarden om financiële hulp te krijgen, waren bijzonder streng. Volgens Bart Legroux waren er in Breendonk maar drie huiseigenaars die voor de wederopbouw van hun woning subsidies kregen van de DVG. Daarnaast kreeg de gemeente 15.450 frank voor het herstel van de pastorij en de kerkfabriek ontving 108.153 frank voor de heropbouw van de kerk. Wel werden in Breendonk met de hulp van het Koning Albertfonds een aantal noodwoningen (‘barakken’) gebouwd: 16 vóór 1921 en nog eens 22 tegen 1923. Op 4 december 1916 had de gemeenteraad al besloten ‘vage’ grond aan te kopen van H. Tierens voor de oprichting van een aantal van die barakken. Het waren kleine houten huisjes, doorgaans 6 op 6 meter. Een aantal daarvan werd opgetrokken langs het veldwegje tussen de Jan Hammeneckerstraat en de Beenhouwerstraat (kadaster A 213). Het wegje dankt er zijn wat neerbuigende (volks)naam ‘De Marollen’ aan.
Daarnaast waren tegen 1921 ook 44 woningen hersteld zonder financiële steun van de overheid en tegen maart 1923 nog eens 122. Volgens een andere telling waren in juli 1923 in totaal 135 huizen helemaal hersteld en 7 gedeeltelijk, en lagen er op dat moment nog 56 in puin.[1] Op 15 april 1927 besliste de gemeenteraad dat de ‘noodbarakken’ niet meer mochten verhuurd worden. Zij moesten ofwel ter beschikking gesteld worden van het Koning Albertfonds ofwel aan de bewoners of aan andere Breendonkenaars. De verkoopsom werd op 1 juni 1929 vastgesteld op 75 frank voor de grote en 50 frank voor de kleine noodwoningen, af te betalen op vijf jaar.
[1] Bart Legroux, Fort Breendonk. Bouw en militair concept, 1904-1914, Fort Liezele VZW, 2006, p 189-190.
Na de oorlog werden al snel plannen gesmeed voor de wederopbouw. Het was drummen geblazen bij de bevoegde instanties, voor plannen, bouwaanvragen en de nodige toelatingen. Aan enthousiasme, dromen en ambities was er nochtans geen gebrek in die hoopvolle jaren na de oorlog. Ook in Breendonk zagen ze het groot. Dat blijkt uit onderstaand opmerkelijk ‘urbanisatieplan’ voor de wederopbouw van het zwaar geteisterde dorpscentrum na de oorlog. Het is een vooruitstrevend plan met allerlei nieuwe straten in het centrum, een geheel andere inplanting van de kerk (op de plaats van de huidige nieuwe wijk Tashorik) en het gemeentehuis (in de ‘oude Schaafstraat’), de aanleg van een ‘marktplaats’, een ‘speelplein’, diverse ‘werkliedenwijken’ aan weerszijden van de A12 (die ook nog moest worden aangelegd), en zelfs de bouw van een vakschool en een rusthuis. Het ambitieuze plan werd evenwel nooit gerealiseerd, allicht door een gebrek aan middelen en wegens bezwaren van de ‘Dienst der verwoeste gewesten’, die de wederopbouw na de oorlog coördineerde en financierde. Maar het blijft een merkwaardig document.
Urbanisatieplan Breendonk 1919. De opsteller ervan is onbekend. Het plan was vermoedelijk een initiatief van burgemeester Moortgat en de gemeenteraad. (Archief L. Callaert, ook gepubliceerd in Jos Winckelmans, Vergeten oorlogsgebied. Leven en overleven in Klein-Brabant tijdens de Eerste Wereldoorlog, Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2018)
Menselijk leed
Maar naast de stoffelijke schade was er natuurlijk ook het menselijke leed. Tijdens de strijd om Breendonk zijn er naast de vermelde burgerslachtoffers ook heel wat soldaten gesneuveld, zowel Belgische als Duitse. Die kregen meestal ter plekke een geïmproviseerd en voorlopig graf. In de maanden na de val van Antwerpen en tijdens de bezetting werden hun stoffelijke resten weer opgegraven en overgebracht naar een officieel graf op het kerkhof. Een belangrijke rol bij de herbegraving van de soldaten werd gespeeld door juffrouw Jeanne Orianne uit Londerzeel.
Jeanne Orianne werd in 1869 geboren als dochter van een Brusselse rijkswachtofficier. Later kwam het gezin in Londerzeel terecht. Na de dood van haar ouders bleef de ongehuwde ‘juffrouw’ Orianne alleen in Londerzeel wonen, in Villa Cara in de Statiestraat (later Kasteelstraat). Zoals de meeste burgers ging zij in september 1914 op de vlucht voor het oorlogsgeweld. Bij haar terugkeer uit Antwerpen passeerde zij het slagveld van het Londerzeelse Neeravert. Daar werd zij getroffen door de vele geïmproviseerde graven van gesneuvelden. Ze wilde die anonieme doden een naam en een waardig soldatengraf geven.
Met de toestemming van de Duitse bezetter en met de hulp van een aantal assistenten en medestanders begon zij op 1 november 1914 in Neeravert doden te ontgraven, wassen, zo mogelijk te identificeren en herbegraven op het kerkhof van Londerzeel. Na Neeravert volgden andere anonieme soldatengraven in de hele regio. In januari 1915 hadden al 384 gesneuvelden een nieuw graf en meestal ook een naam gekregen. In Breendonk, Willebroek, Tisselt, Kapelle-op-den-Bos, Zemst, Zemst-Laar, Eppegem, enz. Op 18 maanden tijd werden door de ploeg van Orianne bijna 3000 Belgische soldaten herbegraven; meer dan de helft ervan werd ook geïdentificeerd. Ze liet ook diverse monumenten en gedenktekens oprichten, onder meer dat van Blauwenhoek in Londerzeel.[1]
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, De Grote Oorlog in de Regio Londerzeel, 1999.
Maar naast de stoffelijke schade was er natuurlijk ook het menselijke leed. Tijdens de strijd om Breendonk zijn er naast de vermelde burgerslachtoffers ook heel wat soldaten gesneuveld, zowel Belgische als Duitse. Die kregen meestal ter plekke een geïmproviseerd en voorlopig graf. In de maanden na de val van Antwerpen en tijdens de bezetting werden hun stoffelijke resten weer opgegraven en overgebracht naar een officieel graf op het kerkhof. Een belangrijke rol bij de herbegraving van de soldaten werd gespeeld door juffrouw Jeanne Orianne uit Londerzeel.
Jeanne Orianne werd in 1869 geboren als dochter van een Brusselse rijkswachtofficier. Later kwam het gezin in Londerzeel terecht. Na de dood van haar ouders bleef de ongehuwde ‘juffrouw’ Orianne alleen in Londerzeel wonen, in Villa Cara in de Statiestraat (later Kasteelstraat). Zoals de meeste burgers ging zij in september 1914 op de vlucht voor het oorlogsgeweld. Bij haar terugkeer uit Antwerpen passeerde zij het slagveld van het Londerzeelse Neeravert. Daar werd zij getroffen door de vele geïmproviseerde graven van gesneuvelden. Ze wilde die anonieme doden een naam en een waardig soldatengraf geven.
Met de toestemming van de Duitse bezetter en met de hulp van een aantal assistenten en medestanders begon zij op 1 november 1914 in Neeravert doden te ontgraven, wassen, zo mogelijk te identificeren en herbegraven op het kerkhof van Londerzeel. Na Neeravert volgden andere anonieme soldatengraven in de hele regio. In januari 1915 hadden al 384 gesneuvelden een nieuw graf en meestal ook een naam gekregen. In Breendonk, Willebroek, Tisselt, Kapelle-op-den-Bos, Zemst, Zemst-Laar, Eppegem, enz. Op 18 maanden tijd werden door de ploeg van Orianne bijna 3000 Belgische soldaten herbegraven; meer dan de helft ervan werd ook geïdentificeerd. Ze liet ook diverse monumenten en gedenktekens oprichten, onder meer dat van Blauwenhoek in Londerzeel.[1]
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, De Grote Oorlog in de Regio Londerzeel, 1999.
Ook in Breendonk
werden door toedoen van juffrouw Orianne soldaten herbegraven. Op het kerkhof
kregen 26 gesneuvelden een officieel graf. Later konden de familieleden van de
geïdentificeerde Belgische soldaten de stoffelijke resten van hun geliefden
laten overbrengen naar hun eigen gemeente. De overige lichamen werden op 14
augustus 1922 overgebracht naar het militaire erepark op het kerkhof van Willebroek.
Gemeentesecretaris Egied Vercauteren schreef in 1919: “Einde oktober[1] (1914) zijn wij met de ontgraving van de gesneuvelde begonnen. Zes en twintig gevallenen op het veld van eer, liggen begraven op het kerkhof van Breendonck, waarbij negen die onbekend zijn, met een gansch ontkleedden erbij. Het schijnt en het moet heel zeker zijn, dat er van onze soldaten verschillende verbrand zijn in de Moorstraat, in de hoeven in brand gestoken door de Duitschers.”[2]
De ‘gansch ontkleedden’ soldaat is een verbloemde verwijzing naar lijkenplundering. Dat was geen uitzondering. Volgens De Bondt en Hallemans werden bij de ontgravingen in Breendonk zelfs 4 van de 26 lichamen volledig ontkleed aangetroffen.[3] Ook de lichamen van Duitse gesneuvelden werden soms beroofd. Albert Moortgat vertelde ooit in een interview dat zijn vader Jan Leonard, stichter van de brouwerij en eerste schepen van Breendonk, zwaar onder druk werd gezet in de zaak van de dood van een Duitse soldaat: “Bijna dagelijks kreeg vader Duitsers over de vloer. Die onderzochten de moord op een Duitse soldaat die in Breendonk was doodgeschoten en van al zijn kleren was beroofd. Dat onderzoek sleepte maanden aan en werd vader te veel”. Vader Moortgat nam in december 1915 ontslag als eerste schepen en werd opgevolgd door Leo Tersago.[4]
Ook een aantal Duitse gesneuvelden kreeg overigens een voorlopige rustplaats op het Breendonkse kerkhof. Op 14 mei 1915 besliste de gemeenteraad – mogelijk onder druk van de bezetter – 230 frank vrij te maken voor opgraving van op Breendonks grondgebied her en der gesneuvelde Duitsers om ze nadien op een voorbehouden plaats van het kerkhof terug ter aarde te bestellen. De genoemde som moest dienen voor de daglonen van de opgravers, het maken van de doodskisten en het vervoer van de stoffelijke resten naar het kerkhof.[5] Ook deze Duitse doden werden later geherlokaliseerd naar hun ‘thuisfront’.
Op initiatief van juffrouw Orianne werd in 1916 in Breendonk een gedenkteken opgericht voor de gesneuvelde Belgische soldaten. Het werd gemaakt door de Londerzeelse steenkapper Praille. In de raadszitting van 18 januari 1916 nam het gemeentebestuur kennis van “een ontwerp betrekkelijk het oprichten van eenen gedenksteen ter herinnering aan de soldaten gesneuveld op het veld van eer te Breendonk den 4 september, den 29 september en volgende dagen”. De kosten werden geraamd op 230 frank. De helft zou betaald worden door de gemeente of door bijzondere giften, en de andere helft door Juffrouw Orianne. Het monument zou worden geplaatst midden op het plein aan Jan Baptist Van de Ven of “de samenloop der steenwegen van het Dorp, de Breendonkstraat, de Veurt en de Peeterstraat”. Op de Vijfhoek, met andere woorden. Daar bleef het staan tot de heraanleg van het kruispunt in 1968. Toen werd het verplaatst naar de huidige locatie, op de hoek van Breendonk-Dorp en de Buisseretstraat.
[1] De tijdsaanduiding verschilt enigszins met die van andere bronnen.
[2] Dit is een bevestiging van het verhaal van Albert Moortgat.
[3] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c.
[4] Jan Veestraeten, o.c., p. 69.
[5] Staf Vivijs, Brede Dunc, Zele, 1981, p 101-102
Gemeentesecretaris Egied Vercauteren schreef in 1919: “Einde oktober[1] (1914) zijn wij met de ontgraving van de gesneuvelde begonnen. Zes en twintig gevallenen op het veld van eer, liggen begraven op het kerkhof van Breendonck, waarbij negen die onbekend zijn, met een gansch ontkleedden erbij. Het schijnt en het moet heel zeker zijn, dat er van onze soldaten verschillende verbrand zijn in de Moorstraat, in de hoeven in brand gestoken door de Duitschers.”[2]
De ‘gansch ontkleedden’ soldaat is een verbloemde verwijzing naar lijkenplundering. Dat was geen uitzondering. Volgens De Bondt en Hallemans werden bij de ontgravingen in Breendonk zelfs 4 van de 26 lichamen volledig ontkleed aangetroffen.[3] Ook de lichamen van Duitse gesneuvelden werden soms beroofd. Albert Moortgat vertelde ooit in een interview dat zijn vader Jan Leonard, stichter van de brouwerij en eerste schepen van Breendonk, zwaar onder druk werd gezet in de zaak van de dood van een Duitse soldaat: “Bijna dagelijks kreeg vader Duitsers over de vloer. Die onderzochten de moord op een Duitse soldaat die in Breendonk was doodgeschoten en van al zijn kleren was beroofd. Dat onderzoek sleepte maanden aan en werd vader te veel”. Vader Moortgat nam in december 1915 ontslag als eerste schepen en werd opgevolgd door Leo Tersago.[4]
Ook een aantal Duitse gesneuvelden kreeg overigens een voorlopige rustplaats op het Breendonkse kerkhof. Op 14 mei 1915 besliste de gemeenteraad – mogelijk onder druk van de bezetter – 230 frank vrij te maken voor opgraving van op Breendonks grondgebied her en der gesneuvelde Duitsers om ze nadien op een voorbehouden plaats van het kerkhof terug ter aarde te bestellen. De genoemde som moest dienen voor de daglonen van de opgravers, het maken van de doodskisten en het vervoer van de stoffelijke resten naar het kerkhof.[5] Ook deze Duitse doden werden later geherlokaliseerd naar hun ‘thuisfront’.
Op initiatief van juffrouw Orianne werd in 1916 in Breendonk een gedenkteken opgericht voor de gesneuvelde Belgische soldaten. Het werd gemaakt door de Londerzeelse steenkapper Praille. In de raadszitting van 18 januari 1916 nam het gemeentebestuur kennis van “een ontwerp betrekkelijk het oprichten van eenen gedenksteen ter herinnering aan de soldaten gesneuveld op het veld van eer te Breendonk den 4 september, den 29 september en volgende dagen”. De kosten werden geraamd op 230 frank. De helft zou betaald worden door de gemeente of door bijzondere giften, en de andere helft door Juffrouw Orianne. Het monument zou worden geplaatst midden op het plein aan Jan Baptist Van de Ven of “de samenloop der steenwegen van het Dorp, de Breendonkstraat, de Veurt en de Peeterstraat”. Op de Vijfhoek, met andere woorden. Daar bleef het staan tot de heraanleg van het kruispunt in 1968. Toen werd het verplaatst naar de huidige locatie, op de hoek van Breendonk-Dorp en de Buisseretstraat.
[1] De tijdsaanduiding verschilt enigszins met die van andere bronnen.
[2] Dit is een bevestiging van het verhaal van Albert Moortgat.
[3] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c.
[4] Jan Veestraeten, o.c., p. 69.
[5] Staf Vivijs, Brede Dunc, Zele, 1981, p 101-102
Opschrift:
(wellicht later aangebracht, net als de namen van de gesneuvelden; later werden trouwens ook de namen van de gesneuvelde soldaten en burgers uit de Tweede Wereldoorlog toegevoegd)
‘Aan onze gesneuvelde soldaten van den oorlog 1914 – 1918’
1914 - 1918
Soldaten
Bellon Petrus
Moeysersons Philemon
Schelfhout Franciscus
Tierens Franciscus
Tourne Victor
Van De Ven Alfons
Van Zaelen Louis
Verbeeck Franciscus
Verbruggen Alfons
1940-1945
Soldaten
Borghijs Joannes
De Wit Eduard
Burgers
Bemis Marcel
Aelbrecht Maria
Flies Albert
Moyson Lodewijjk
Van Roy Jozef
Verlinden Florent
Vissers Joanna
Ondertussen probeerden de overlevenden de draad van hun dagelijkse bestaan weer op te pikken, voortaan onder Duitse bezetting.
(Ga verder)
(wellicht later aangebracht, net als de namen van de gesneuvelden; later werden trouwens ook de namen van de gesneuvelde soldaten en burgers uit de Tweede Wereldoorlog toegevoegd)
‘Aan onze gesneuvelde soldaten van den oorlog 1914 – 1918’
1914 - 1918
Soldaten
Bellon Petrus
Moeysersons Philemon
Schelfhout Franciscus
Tierens Franciscus
Tourne Victor
Van De Ven Alfons
Van Zaelen Louis
Verbeeck Franciscus
Verbruggen Alfons
1940-1945
Soldaten
Borghijs Joannes
De Wit Eduard
Burgers
Bemis Marcel
Aelbrecht Maria
Flies Albert
Moyson Lodewijjk
Van Roy Jozef
Verlinden Florent
Vissers Joanna
Ondertussen probeerden de overlevenden de draad van hun dagelijkse bestaan weer op te pikken, voortaan onder Duitse bezetting.
(Ga verder)