De vergroting van de kerk 1855-1859
In de eerste decennia van de 19de eeuw had het Breendonkse kerkbestuur nauwelijks eigen middelen voor het onderhoud van de kapel. Het duurde trouwens tot in 1826 vooraleer het bestuur de kapel opnieuw volledig in eigen bezit kreeg. Pas dan waren de laatste schulden en rentes afbetaald aan de parochianen die het kerkgebouw in 1799 hadden gekocht bij de openbare verkoop als ‘nationaal domein’ (zie: Kerk te koop). Moedergemeente Puurs stak ondertussen af en toe wat geld toe voor dringende onderhouds- en herstellingswerken. Maar pas rond 1830 kwam er een eerste substantiële aanpassing: het koor werd vernieuwd, naar een ontwerp van de Brusselse bouwmeester François Drossaert (1793-1863). De werken werden bekostigd door giften van een aantal welstellende parochianen.
In 1836 maakte Breendonk zich los van Puurs en werd het een zelfstandige gemeente. Maar ook dan bleven de financiële middelen beperkt. Toch drong een grondige verbouwing van de kapel zich op want het gebouw was veel te klein geworden voor de in de loop der jaren flink toegenomen bevolking. Op 7 januari 1855 neemt de kerkfabriek (Pastoor Ceuppens, onderpastoor Fabri, F. Tersago, H. Selleslagh en secretaris J.B. De Raeymaecker) het initiatief om een aanvraag in te dienen bij gemeente en hogere overheid om de kerk te vergroten, Het verslag van de vergadering[1] schetst de geschiedenis van de kerk en de gemeente en benadrukt dat de kapel in 1779 werd gebouwd voor ‘zes à acht honderd zielen’, terwijl ‘Breendonck bij voortgang zoodanig is aangegroeid, dat het thans een gemeente van meer dan zeventien honderd inwoonders uitmaekt’, zodanig dat de parochianen op zon- en feestdagen ‘verpligt zijn zich buiten de kerk in de open lucht op ’s straet zelfs te plaatsen uit oorzaek harer onvoldoende ruimte’. De kerkfabriek is bereid een deel van de verbouwingskosten op zich te nemen en verzoekt de gemeenteraad om samen met de provinciale overheid de verdeling van de kosten te bepalen en een beroep te doen op de provinciale bouwmeester (Joseph Schadde, 1818-1894) om de nodige plannen op te maken. De gemeenteraad geeft zijn akkoord op 12 februari.
[1] PAA, inv. 1507, dossier Vergrotingswerken kerk Breendonk, 1854-1859.
In 1836 maakte Breendonk zich los van Puurs en werd het een zelfstandige gemeente. Maar ook dan bleven de financiële middelen beperkt. Toch drong een grondige verbouwing van de kapel zich op want het gebouw was veel te klein geworden voor de in de loop der jaren flink toegenomen bevolking. Op 7 januari 1855 neemt de kerkfabriek (Pastoor Ceuppens, onderpastoor Fabri, F. Tersago, H. Selleslagh en secretaris J.B. De Raeymaecker) het initiatief om een aanvraag in te dienen bij gemeente en hogere overheid om de kerk te vergroten, Het verslag van de vergadering[1] schetst de geschiedenis van de kerk en de gemeente en benadrukt dat de kapel in 1779 werd gebouwd voor ‘zes à acht honderd zielen’, terwijl ‘Breendonck bij voortgang zoodanig is aangegroeid, dat het thans een gemeente van meer dan zeventien honderd inwoonders uitmaekt’, zodanig dat de parochianen op zon- en feestdagen ‘verpligt zijn zich buiten de kerk in de open lucht op ’s straet zelfs te plaatsen uit oorzaek harer onvoldoende ruimte’. De kerkfabriek is bereid een deel van de verbouwingskosten op zich te nemen en verzoekt de gemeenteraad om samen met de provinciale overheid de verdeling van de kosten te bepalen en een beroep te doen op de provinciale bouwmeester (Joseph Schadde, 1818-1894) om de nodige plannen op te maken. De gemeenteraad geeft zijn akkoord op 12 februari.
[1] PAA, inv. 1507, dossier Vergrotingswerken kerk Breendonk, 1854-1859.
Het eerste plan Schadde
En dan gaat het snel want al op 18 mei schijft pastoor Ceuppens in een brief aan de provinciegouverneur (Théodore Teichmann) dat de kerkfabriek en het gemeentebestuur het plan van Schadde hebben ontvangen ‘tot vergrooting hunner kerk en het opbouwen van eenen toren’. Het kwam erop neer dat de zijgevels van de kapel zouden worden uitgebroken en vervangen door twee rijen pilaren met aan weerszijden een extra zijbeuk. Daardoor zou de oppervlakte van de kerk (op dat moment 210 m²) bijna verdubbelen. Daarnaast werd het kleine torentje van de kapel vervangen door een groter exemplaar. Pastoor Ceuppens zegt enthousiast te zijn en het voorstel ‘in vele opzigten wonderwel en schoon (te) vinden’, maar er is wel een probleem: Schadde wil ook het koor afbreken en vernieuwen, terwijl de kerkfabriek en de gemeenteraad dat willen behouden omdat het pas ‘onlangs na den nieuwen stijl (is) opgemaakt.’ Door het koor te behouden zouden de verbouwingskosten gedrukt kunnen worden. Bovendien is het koor ‘door giften van bijzondere persoonen opgebouwt, welke door des selfs vernietiging zouden kunnen misnoegt of ontmoedigt worden, waerdoor zij dan hunnen onderstand voor het aanstaande werk zouden kunnen wijgeren, dien wij in het ander geval nogtans als verzekerd beschouwen’. Volgens pastoor Ceuppens heeft bouwmeester Schadde daar wel begrip voor, maar kan hij zich om artistiek-architecturale redenen niet verzoenen met die optie. Daarom heeft hij volgens de pastoor de kerkfabriek en gemeenteraad aangeraden om zich tot een andere architect te wenden. Ceuppens hoopt dat de provinciegouverneur daarmee akkoord kan gaan.
Uit een brief van bouwmeester Schadde aan de gouverneur op 29 mei blijkt waar voor hem het schoentje wringt. Hij zegt dat hij met de verbouwing van de kerk van Breendonk het gebouw niet alleen wil vergroten, maar ook ‘introduire l’harmonie dans le style de l’église, de lui donner des proportions & lui restituer son caractère réligieuse qui lui a été totalement enlevé dans sa partie essentielle, dans le choeur, par une ornamentation profane du plus mauvais goût’. In een lang epistel gaat hij daar verder op in. Schadde, die een eerder conservatieve en historische religieuze architectuur voorstond, vindt de ‘profane’ stijl van het koor ongepast. Volgens hem is de kapel daardoor haar hoogte- en diepteproporties kwijt. En daar kan nu eenmaal niets aan veranderd worden, want de lengte van het schip en het dwarsschip liggen vast en zijn begrensd door de straat vooraan, de sacristie en de pastorij achteraan, de weg naar het kerkhof links en de tuin van de pastorij rechts. Volgens zijn plan zou er een ‘dubbele rij pilaren’ komen, wellicht om het schip en het koor te versmallen en zo een beter hoogte- en diepte-effect te creëren.
Het plan Drossaert
De Breendonkenaars nemen hoe dan ook een andere bouwmeester onder de arm: François Drossaert, de man die 25 jaar eerder ook al het plan voor het koor had getekend en inmiddels stadsarchitect in Lier is geworden. Op 16 september 1855 verklaart de kerkfabriek zich akkoord met diens ontwerp en bestek voor vergroting van de kerk, omdat het ‘volstrekt met de koor die hij 25 jaar geleden gemaakt heeft, overeenkomt, en 50 meters groter is dan dit door de provinciale bouwheer voorgedragen, en de kerk ruim het dubbel zal vergroten, zijnde het bijzonderste einde dat wij betrachten’. Het bestek voorziet een kostprijs van 30.881 frank en de kerkfabriek maakt zich sterk dat ze haar aandeel daarvan (een derde) tegen begin 1856 zou ingezameld hebben, ‘met de hulp van mildadige handen’. Twee dagen later geeft ook de gemeenteraad zijn fiat aan het plan van Drossaert.
En dan gaat het snel want al op 18 mei schijft pastoor Ceuppens in een brief aan de provinciegouverneur (Théodore Teichmann) dat de kerkfabriek en het gemeentebestuur het plan van Schadde hebben ontvangen ‘tot vergrooting hunner kerk en het opbouwen van eenen toren’. Het kwam erop neer dat de zijgevels van de kapel zouden worden uitgebroken en vervangen door twee rijen pilaren met aan weerszijden een extra zijbeuk. Daardoor zou de oppervlakte van de kerk (op dat moment 210 m²) bijna verdubbelen. Daarnaast werd het kleine torentje van de kapel vervangen door een groter exemplaar. Pastoor Ceuppens zegt enthousiast te zijn en het voorstel ‘in vele opzigten wonderwel en schoon (te) vinden’, maar er is wel een probleem: Schadde wil ook het koor afbreken en vernieuwen, terwijl de kerkfabriek en de gemeenteraad dat willen behouden omdat het pas ‘onlangs na den nieuwen stijl (is) opgemaakt.’ Door het koor te behouden zouden de verbouwingskosten gedrukt kunnen worden. Bovendien is het koor ‘door giften van bijzondere persoonen opgebouwt, welke door des selfs vernietiging zouden kunnen misnoegt of ontmoedigt worden, waerdoor zij dan hunnen onderstand voor het aanstaande werk zouden kunnen wijgeren, dien wij in het ander geval nogtans als verzekerd beschouwen’. Volgens pastoor Ceuppens heeft bouwmeester Schadde daar wel begrip voor, maar kan hij zich om artistiek-architecturale redenen niet verzoenen met die optie. Daarom heeft hij volgens de pastoor de kerkfabriek en gemeenteraad aangeraden om zich tot een andere architect te wenden. Ceuppens hoopt dat de provinciegouverneur daarmee akkoord kan gaan.
Uit een brief van bouwmeester Schadde aan de gouverneur op 29 mei blijkt waar voor hem het schoentje wringt. Hij zegt dat hij met de verbouwing van de kerk van Breendonk het gebouw niet alleen wil vergroten, maar ook ‘introduire l’harmonie dans le style de l’église, de lui donner des proportions & lui restituer son caractère réligieuse qui lui a été totalement enlevé dans sa partie essentielle, dans le choeur, par une ornamentation profane du plus mauvais goût’. In een lang epistel gaat hij daar verder op in. Schadde, die een eerder conservatieve en historische religieuze architectuur voorstond, vindt de ‘profane’ stijl van het koor ongepast. Volgens hem is de kapel daardoor haar hoogte- en diepteproporties kwijt. En daar kan nu eenmaal niets aan veranderd worden, want de lengte van het schip en het dwarsschip liggen vast en zijn begrensd door de straat vooraan, de sacristie en de pastorij achteraan, de weg naar het kerkhof links en de tuin van de pastorij rechts. Volgens zijn plan zou er een ‘dubbele rij pilaren’ komen, wellicht om het schip en het koor te versmallen en zo een beter hoogte- en diepte-effect te creëren.
Het plan Drossaert
De Breendonkenaars nemen hoe dan ook een andere bouwmeester onder de arm: François Drossaert, de man die 25 jaar eerder ook al het plan voor het koor had getekend en inmiddels stadsarchitect in Lier is geworden. Op 16 september 1855 verklaart de kerkfabriek zich akkoord met diens ontwerp en bestek voor vergroting van de kerk, omdat het ‘volstrekt met de koor die hij 25 jaar geleden gemaakt heeft, overeenkomt, en 50 meters groter is dan dit door de provinciale bouwheer voorgedragen, en de kerk ruim het dubbel zal vergroten, zijnde het bijzonderste einde dat wij betrachten’. Het bestek voorziet een kostprijs van 30.881 frank en de kerkfabriek maakt zich sterk dat ze haar aandeel daarvan (een derde) tegen begin 1856 zou ingezameld hebben, ‘met de hulp van mildadige handen’. Twee dagen later geeft ook de gemeenteraad zijn fiat aan het plan van Drossaert.
Het tweede plan Schadde
Helaas raakt het ontwerp van architect Drossaert niet goedgekeurd door de hogere overheid, wellicht omdat ook provinciaal bouwmeester Schadde daarvoor zijn akkoord moet geven. Uiteindelijk komt er een tussenoplossing: Joseph Schadde maakt – ondanks zijn artistieke bezwaren - zelf een nieuw plan, mét behoud van het bestaande koor. Op 27 november 1856 verklaart de gemeenteraad zich akkoord met dat plan. Op 20 januari 1857 vraagt de Koninklijke Commissie voor Monumenten nog enkel aanpassingen aan de façade. Bouwmeester Schadde kan niet nalaten nogmaals zijn ongenoegen te uiten over de gang van zaken. In een brief aan de gouverneur op 5 februari schrijft hij: ‘Je regrette que d’abord pour satisfaire à l’administration communale et ensuite à la décision de la Commission des Monuments, de devoir entrer dans la mauvaise voi de la construction et restauration des églises dans un style anti-réligieux et tout-à-fait en opposition avec le caractère propre de ces édifices’.
De kerkfabriek is meer begaan met praktische aangelegenheden en vraagt nog een kleine aanpassing aan het ontwerp, met name om de voetstukken van de pilaren (in ‘blauwen gekapten steen’) 80 cm hoog te maken in plaats van 40 cm, om te voorkomen dat er aanleiding zou worden gegeven ‘tot misbruiken in den kerkelijken godsdienst’, meer bepaald dat ‘deselven niet tot zitplaats worden gebruikt’. Of de provinciale bouwmeester hier ‘proportionele’ bezwaren tegen had, is niet bekend.
Op 2 april 1857 wordt de openbare aanbesteding gepubliceerd, samen met een aanbesteding voor de ‘herbouwing’ van de kerktoren van Ruisbroek:
Op 17 april 1857 wordt het bouwproject voor 25.600 frank toegewezen aan aannemer Guillaume De Backer uit Vilvoorde. De werkzaamheden namen vrij veel tijd in beslag en liepen wellicht van de zomer van 1857 tot het voorjaar van 1859: dan werd de laatste schijf van 1300 frank aan de aannemer betaald.
Het gedetailleerde bestek van de verbouwingswerken is bewaard gebleven, maar de definitieve plannen van bouwmeester Schadde helaas niet. Van de niet weerhouden plannen van architect Drossaert daarentegen bevindt zich nog wel een exemplaar in het Provinciearchief. De façade zou er zo hebben uitgezien: