Karel Resseler (1869-1885)
Karel Resseler was ongetwijfeld de meest controversiële en tegelijk ook tragische figuur uit de Breendonkse onderwijsgeschiedenis. Hij begon zijn carrière in Breendonk nochtans veelbelovend, trouwde met een rasechte Breendonkse (weliswaar dubbel zo oud als hijzelf) en stond mee aan de wieg van de fanfare. Maar tijdens de zogenaamde Schoolstrijd koos hij de verkeerde kant. Hij raakte met iedereen in onmin, werd geestelijk labiel en eindigde zijn leven met een moord en zelfmoord.
Carolus Michaël Resseler werd geboren in Herentals op 25 mei 1848, als zoon van de plaatselijke hoofdonderwijzer Joannes Resseler en Emilia Heylen. Hij studeerde aan de Normaalschool van Lier en werd daarna hulponderwijzer in Bornem. Na het vertrek van meester Feytens uit Breendonk solliciteerde hij voor de vacante plaats van onderwijzer aldaar:
Carolus Michaël Resseler werd geboren in Herentals op 25 mei 1848, als zoon van de plaatselijke hoofdonderwijzer Joannes Resseler en Emilia Heylen. Hij studeerde aan de Normaalschool van Lier en werd daarna hulponderwijzer in Bornem. Na het vertrek van meester Feytens uit Breendonk solliciteerde hij voor de vacante plaats van onderwijzer aldaar:
Hij werd benoemd op 3 oktober 1869 en trad effectief in dienst in Breendonk op 30 oktober. Hij ging inwonen bij Joanna Virginia De Raeymaecker (1822-1885) en haar broer Joannes Benedictus (1829-1901), kinderen van de inmiddels overleden Jan Baptiste De Raeymaecker, de welstellende winkelier uit het Dorp (zie Moorheide, nr. 20).
Het jaar daarop, in 1870, zou hij één de stichters zijn geweest van de Breendonkse fanfare Leonarduskring. Volgens de overlevering was hij zelfs de eerste dirigent, al komt zijn naam – om begrijpelijke redenen - niet voor in de ‘officiële annalen’. Muzikaal was hij alleszins, zoals we verder nog zullen zien. Datzelfde jaar, op 21 juli 1870, trouwde hij met zijn hospita. Zij was 48, hij 22.
Het volgende decennium verloopt in alle stilte, maar in 1879 breekt de Schoolstrijd uit. Het was ook voor meester Resseler een barre tijd.
Het jaar daarop, in 1870, zou hij één de stichters zijn geweest van de Breendonkse fanfare Leonarduskring. Volgens de overlevering was hij zelfs de eerste dirigent, al komt zijn naam – om begrijpelijke redenen - niet voor in de ‘officiële annalen’. Muzikaal was hij alleszins, zoals we verder nog zullen zien. Datzelfde jaar, op 21 juli 1870, trouwde hij met zijn hospita. Zij was 48, hij 22.
Het volgende decennium verloopt in alle stilte, maar in 1879 breekt de Schoolstrijd uit. Het was ook voor meester Resseler een barre tijd.
We citeren Staf Vivijs in zijn Brede Dunc:
"Meester Resseler gaf nog altijd les in de veel te kleine school toen in 1879, als gevolg van de Wet Van Humbeeck, de eerste, maar tevens de verschrikkelijkste Belgische schoolstrijd uitbrak, die onder de bevolking een diepe verscheurdheid veroorzaakte.
De Breendonkse ouders hadden de oproep van hun bisschop tot boycot van de gemeentejongensschool, nl. een officiële school, zodanig opgevolgd dat er nog slechts zes leerlingen hun dagelijkse opwachting maakten bij meester Resseler. Deze wilde in geen geval zijn zogenaamde ‘geuzenschool’ verlaten. Zelfs dreiging met kerkban deed hem niet besluiten tot desertie, zoals hij het noemde. Het hoeft evenwel geen betoog, dat hij met lede ogen zijn andere jongens naar de vrije school zag gaan, eerst naar Blaasveld en later naar deze van meester De Wachter, school die met samengebedeld geld was opgericht op de plaats, waar voorheen het kerkhof was gelegen en nu Fons Goossens-Jankowsky (in de Dorpstraat nr. 143) woont.
Door zijn halsstarrige weigering de ‘slechte’ school op te geven, werd meester Resseler beschouwd als iemand, die met de duivel een verbond had aangegaan. Hij werd daarom geschuwd als de pest. Zijn verblijf te Breendonk werd hem als het ware onmogelijk gemaakt. Daarom verhuisde hij - na het overlijden van zijn echtgenote op 29 maart 1885 - naar Tisselt waar hij zijn intrek nam bij een weduwe, uitbaatster van een ellegoedwinkeltje. Te Breendonk dook hij van toen af nog enkel op om les te geven.
Wanneer de schoolstrijd na goed vier jaar was uitgewoed, zat ons dorp met twee jongensscholen en twee onderwijzers van gelijke rang opgescheept: meester Resseler, wettelijk benoemd, en meester De Wachter, de volksgeliefde, die in geen geval over het hoofd kon worden gezien. Het toenmalig gemeentebestuur besloot deze netelige kwestie met een compromis op te lossen. Meester De Wachter werd met eenparigheid van stemmen benoemd en zou om de beurt met meester Resseler voor de duur van één jaar de functie van hoofdonderwijzer waarnemen. Meester De Wachter werd door het lot aangeduid om de rij te openen. Meester Resseler stond echter op het standpunt, dat de plaats van hoofdonderwijzer hem van rechtswege toekwam. Hij aanvaardde daarom de gemeentelijke beslissing niet.
De verhouding tussen de beide onderwijzers was er een van kat en hond. Dit verbeterde er niet op wanneer na verloop van het eerste jaar meester Resseler voor het ambt van hoofdonderwijzer aan de beurt kwam en het gemeentebestuur van kromme haas gebaarde en opnieuw meester De Wachter tot onderwijzersbaas aanstelde. Dit zou trouwens de daaropvolgende jaren telkens zo gebeuren.
In 1885 betrokken beide onderwijzers de nieuw gebouwde klaslokalen. Zij gunden mekaar nog steeds geen blik. Mekaar aanspreken deden zij slechts wanneer dienstnoodwendigheden hen hiertoe noopten.
In 1887 was de slechte verhouding tussen meester Resseler en meester De Wachter op de spits gedreven. Uit protest tegen het hem aangedane onrecht besloot meester Resseler ziekteverlof te nemen. Dit verlof werd hem toegestaan, doch zonder vergoeding vanwege de gemeente.
De ziekte bleek echter helemaal niet voorgewend te zijn. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 10 februari 1888 lezen wij immers, ‘dat vaststelling werd gedaan van de verslechtering van de gezondheidstoestand van meester Resseler; dat akte wordt gedaan van zijn verzoek om pensioen’.
In deze raadszitting werd ook tot de aanstelling van een interimaris besloten. Zo werd meester Resseler achtereenvolgens vervangen door de onderwijzers Somers, Augustijnen en Pallemaerts. Na zijn dood werd hij opgevolgd door meester Augustijnen (1890-1897).
Meester Resseler vond de dood in zeer tragische omstandigheden. Door overlevering weten wij dat hij in zijn laatste levensjaren, waarschijnlijk als gevolg van de genoemde schoolmoeilijkheden en het verlies van alle krediet bij de mensen, lichte geestesstoornissen begon te vertonen. Een ongelukkige liefdesaffaire met zijn hospita zou hieraan evenmin vreemd zijn. Zeker is, dat hij door deze vrouw op een bepaalde dag aan de deur werd gezet. Sommigen beweerden, omdat hij tegenover haar schulden had en weigerde deze te betalen, anderen dat hij de liefdesbons had gekregen. Wat er ook van zij, hij stond op straat en kreeg zelfs zijn piano niet mee, instrument dat hem steeds zoveel troost had geschonken. Al zijn verzoeken om zijn piano terug te krijgen, bleven zonder gevolg. Deze slag heeft hij niet kunnen verwerken. Zijn lichte geestesgestoordheid groeide nu vlug uit tot waanzin, die hem naar een geweer deed grijpen om de nietsvermoedende ex-hospita genadeloos neer te knallen. Onmiddellijk daarop sloeg hij de hand aan zichzelf. Deze moord en zelfmoord grepen plaats op 17 februari 1890. Deze ‘geus’ had bij testament een belangrijke schenking gedaan aan de Breendonkse Kerkfabriek. De omstandigheden waarin hij had geleefd en vooral de wijze, waarop hij de dood vond, hebben de Kerkfabriek ertoe doen besluiten deze schenking niet te aanvaarden. In zitting van 8.4.1890 heeft het gemeentebestuur gunstig advies uitgebracht bij dit besluit: ‘renonceren aan het legaat Resseler’. Het geval Resseler, voorwaar niet alledaags!"
Tot zover het relaas van Staf Vivijs over meester Resseler in Brede Dunc.
"Meester Resseler gaf nog altijd les in de veel te kleine school toen in 1879, als gevolg van de Wet Van Humbeeck, de eerste, maar tevens de verschrikkelijkste Belgische schoolstrijd uitbrak, die onder de bevolking een diepe verscheurdheid veroorzaakte.
De Breendonkse ouders hadden de oproep van hun bisschop tot boycot van de gemeentejongensschool, nl. een officiële school, zodanig opgevolgd dat er nog slechts zes leerlingen hun dagelijkse opwachting maakten bij meester Resseler. Deze wilde in geen geval zijn zogenaamde ‘geuzenschool’ verlaten. Zelfs dreiging met kerkban deed hem niet besluiten tot desertie, zoals hij het noemde. Het hoeft evenwel geen betoog, dat hij met lede ogen zijn andere jongens naar de vrije school zag gaan, eerst naar Blaasveld en later naar deze van meester De Wachter, school die met samengebedeld geld was opgericht op de plaats, waar voorheen het kerkhof was gelegen en nu Fons Goossens-Jankowsky (in de Dorpstraat nr. 143) woont.
Door zijn halsstarrige weigering de ‘slechte’ school op te geven, werd meester Resseler beschouwd als iemand, die met de duivel een verbond had aangegaan. Hij werd daarom geschuwd als de pest. Zijn verblijf te Breendonk werd hem als het ware onmogelijk gemaakt. Daarom verhuisde hij - na het overlijden van zijn echtgenote op 29 maart 1885 - naar Tisselt waar hij zijn intrek nam bij een weduwe, uitbaatster van een ellegoedwinkeltje. Te Breendonk dook hij van toen af nog enkel op om les te geven.
Wanneer de schoolstrijd na goed vier jaar was uitgewoed, zat ons dorp met twee jongensscholen en twee onderwijzers van gelijke rang opgescheept: meester Resseler, wettelijk benoemd, en meester De Wachter, de volksgeliefde, die in geen geval over het hoofd kon worden gezien. Het toenmalig gemeentebestuur besloot deze netelige kwestie met een compromis op te lossen. Meester De Wachter werd met eenparigheid van stemmen benoemd en zou om de beurt met meester Resseler voor de duur van één jaar de functie van hoofdonderwijzer waarnemen. Meester De Wachter werd door het lot aangeduid om de rij te openen. Meester Resseler stond echter op het standpunt, dat de plaats van hoofdonderwijzer hem van rechtswege toekwam. Hij aanvaardde daarom de gemeentelijke beslissing niet.
De verhouding tussen de beide onderwijzers was er een van kat en hond. Dit verbeterde er niet op wanneer na verloop van het eerste jaar meester Resseler voor het ambt van hoofdonderwijzer aan de beurt kwam en het gemeentebestuur van kromme haas gebaarde en opnieuw meester De Wachter tot onderwijzersbaas aanstelde. Dit zou trouwens de daaropvolgende jaren telkens zo gebeuren.
In 1885 betrokken beide onderwijzers de nieuw gebouwde klaslokalen. Zij gunden mekaar nog steeds geen blik. Mekaar aanspreken deden zij slechts wanneer dienstnoodwendigheden hen hiertoe noopten.
In 1887 was de slechte verhouding tussen meester Resseler en meester De Wachter op de spits gedreven. Uit protest tegen het hem aangedane onrecht besloot meester Resseler ziekteverlof te nemen. Dit verlof werd hem toegestaan, doch zonder vergoeding vanwege de gemeente.
De ziekte bleek echter helemaal niet voorgewend te zijn. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 10 februari 1888 lezen wij immers, ‘dat vaststelling werd gedaan van de verslechtering van de gezondheidstoestand van meester Resseler; dat akte wordt gedaan van zijn verzoek om pensioen’.
In deze raadszitting werd ook tot de aanstelling van een interimaris besloten. Zo werd meester Resseler achtereenvolgens vervangen door de onderwijzers Somers, Augustijnen en Pallemaerts. Na zijn dood werd hij opgevolgd door meester Augustijnen (1890-1897).
Meester Resseler vond de dood in zeer tragische omstandigheden. Door overlevering weten wij dat hij in zijn laatste levensjaren, waarschijnlijk als gevolg van de genoemde schoolmoeilijkheden en het verlies van alle krediet bij de mensen, lichte geestesstoornissen begon te vertonen. Een ongelukkige liefdesaffaire met zijn hospita zou hieraan evenmin vreemd zijn. Zeker is, dat hij door deze vrouw op een bepaalde dag aan de deur werd gezet. Sommigen beweerden, omdat hij tegenover haar schulden had en weigerde deze te betalen, anderen dat hij de liefdesbons had gekregen. Wat er ook van zij, hij stond op straat en kreeg zelfs zijn piano niet mee, instrument dat hem steeds zoveel troost had geschonken. Al zijn verzoeken om zijn piano terug te krijgen, bleven zonder gevolg. Deze slag heeft hij niet kunnen verwerken. Zijn lichte geestesgestoordheid groeide nu vlug uit tot waanzin, die hem naar een geweer deed grijpen om de nietsvermoedende ex-hospita genadeloos neer te knallen. Onmiddellijk daarop sloeg hij de hand aan zichzelf. Deze moord en zelfmoord grepen plaats op 17 februari 1890. Deze ‘geus’ had bij testament een belangrijke schenking gedaan aan de Breendonkse Kerkfabriek. De omstandigheden waarin hij had geleefd en vooral de wijze, waarop hij de dood vond, hebben de Kerkfabriek ertoe doen besluiten deze schenking niet te aanvaarden. In zitting van 8.4.1890 heeft het gemeentebestuur gunstig advies uitgebracht bij dit besluit: ‘renonceren aan het legaat Resseler’. Het geval Resseler, voorwaar niet alledaags!"
Tot zover het relaas van Staf Vivijs over meester Resseler in Brede Dunc.
De precieze toedracht van de moord en zelfmoord lezen we in een artikel in Het Nieuws- en Annoncenblad van het Kanton Puers van zondag 23 februari 1890. Resseler had zijn oog niet laten vallen op zijn hospita, de weduwe Lamberts-Lamot, maar op haar 18-jarige dochter. Verder komt het verhaal van Staf Vivijs in grote lijnen overeen met de werkelijke gebeurtenissen, zoals beschreven in het ‘Nieuws- en annoncenblad’. Maar wat het artikel vooral boeiend maakt is de tijdsgeest die het oproept, de ‘gekleurde’ typering van Resseler en de manier waarop hij vijf jaar na het einde van de Schoolstrijd nog altijd gedemoniseerd wordt.
Schrikkelijke moord en zelfmoord te Thisselt
(Uit Het Nieuws- en Annoncenblad van het Kanton Puers van zondag 23 februari 1890,
Digitaal Archief Drukkerij Baeté, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant)
"Maandag avond werd in deze gemeente eene afgrijselijke misdaad gepleegd. De moordenaar is Karel Resseler, 42 jaar oud, officiëele onderwijzer te Breendonck, geboortig van Herenthals. Onder de wet van 1879 reeds vervulde hij dit ambt, maar sedert 1884, was de vrije school met de officiëele versmolten, en de katholieke onderwijzer met Resseler in hetzelfde lokaal geplaatst.
Resseler was een hoogmoedig man, die in zijne gesprekken niet kiesch was en overal waar hij maar kon eene ieverige geuzenpropaganda maakte. Op 22-jarige ouderdom trouwde hij met eene jonge dochter van 52 jaren, die eene goede fortuin bezat. De vrouw stierf over een aantal jaren. Er liepen wel eenige verdachte geruchten en dit is zeker dat het huwelijk ver van gelukkig was, maar er had geen onderzoek plaats, en Resseler bleef aan het hoofd van een schoon kapitaal.
De schooI van Breendonk stak hem echter al heel gauw tegen, en hij hield zich ziek. Hij vroeg en bekwam een ziekverlof dat regelmatig bij het ten einde loopen werd vernieuwd. Sedert het begin van het jaar had hij zijn pensioen aangevraagd, doch tot nog toe niet bekomen.
In Breendonck geenen aard kunnende scheppen ging hij eerst de naburige gemeente Willebroeck en daarna Thisselt bewonen. In die leste gemeente ging hij in den kost hij de weduwe Lamberts-Lamot, herbergierster en winkelierster in ellegoederen en saaien, waar hij juist een jaar verbleef.
Over eenige dagen had hij de hand der oudste dochter gevraagd; de weduwe weigerde hem hare dochter niet, maar als eene voorzichtige moeder, gezien het groot verschil van ouderdom, eischte dat hij een deel zijner fortuin afteekende ten voordeele zijner toekomende jeugdige bruid, omdat hij haar op 't leste oogenblik niet zoude verlaten, zooals hij weleer met een juffer van Willebroek handelde.
Resseler weigerde zulks en sinds 4 weken had hij zijn kosthuis verlaten en zich alleen in een klein huis, nevens de deur, gevestigd; een meisje uit de huurt bereidde dagelijks zijne maaltijd.
Nu in den loop der onderhandelingen had de misdadiger aan het meisje Lamberts eene piano ten geschenke gegeven, en omdat men hem kende als een persoon die vandaag wit wil en morgen zwart eischt, wilde het meisje de piano slechts aannemen op voorwaarde dat hij een kwijtbrief schreef dat het geschenk door haar betaald was. Dit deed Resseler, doch mits alle betrekkingen verbroken waren, eischte hij nu de piano terug. Sterk door den kwijtbrief, weigerde men hem het geschenk terug te geven. De dag der misdaad was hij korts na den middag nogmaals bij de weduwe gekomen om de piano terug te eischen, er bijvoegende: “Indien heden avond vóór 8 ure de piano niet terug in mijn huis is, schiet ik u dood!! "
Maandag namiddag nu rond 3 ure deed Resseler een armen man verzoeken, ’s avonds na zijn werk bij hem te komen. Rond 8 ure begaf er zich de man naartoe en hij ontving 5 fr. met uitdrukkelijk bevel er onmiddellijk hij de weduwe Lamberts-Lamot een slaaplijf te gaan voor koopen. De man ging en nauwelijks was hij aan ’t kiezen en passen of een schot werd er van buiten door de ruiten gelost en de weduwe Lamberts viel zonder een kreet of zucht te geven dood op den grond. Hare dochter, die slechts op eenen stap van haar stond werd niet getroffen. De moord was voltrokken met een tweeloopgeweer. Niet zoohaast had de ellendeling zijn slachtoffer zien vallen, of hij sprong in zijne woning, wierp zich te bed en loste zich een revolverschot in de hersens; zijne dood was insgelijks oogenblikkelijk.
De weduwe Lamberts werd getroffen aan het linkeroor en heel de linkerslaap, waarop men menigvuldige sporen der loodkorrels bemerkte. In het venster dat door het schot werd verbrijzeld is eene opening van de grootte eener telloor, en een deel der lading heeft de ruit der tegenoverstaande deur verbrijzeld. Ook bemerkte men vele gaatjes in de stoffen, welke zich nevens deze deur in de winkelschabben bevinden.
Het slachtoffer is eene brave achtenswaardige vrouw, moeder van 6 kinderen, 4 jongens en 2 dochters, waarvan de oudste 18 jaar en het jongste 7 jaren oud zijn. Het parket van Mechelen is ter plaatse geweest. Donderdag te 10 ure, heeft de begrafenis van het slachtoffer plaats gehad.
De moordenaar, die noch van God noch kerk hield, is burgerlijk begraven. In zijn testament heeft hij aan verscheidene vrouwspersonen van Thisselt, Boom en andere dorpen uit den omtrek, elk eene som van 1000 fr, vermaakt."
Schrikkelijke moord en zelfmoord te Thisselt
(Uit Het Nieuws- en Annoncenblad van het Kanton Puers van zondag 23 februari 1890,
Digitaal Archief Drukkerij Baeté, Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant)
"Maandag avond werd in deze gemeente eene afgrijselijke misdaad gepleegd. De moordenaar is Karel Resseler, 42 jaar oud, officiëele onderwijzer te Breendonck, geboortig van Herenthals. Onder de wet van 1879 reeds vervulde hij dit ambt, maar sedert 1884, was de vrije school met de officiëele versmolten, en de katholieke onderwijzer met Resseler in hetzelfde lokaal geplaatst.
Resseler was een hoogmoedig man, die in zijne gesprekken niet kiesch was en overal waar hij maar kon eene ieverige geuzenpropaganda maakte. Op 22-jarige ouderdom trouwde hij met eene jonge dochter van 52 jaren, die eene goede fortuin bezat. De vrouw stierf over een aantal jaren. Er liepen wel eenige verdachte geruchten en dit is zeker dat het huwelijk ver van gelukkig was, maar er had geen onderzoek plaats, en Resseler bleef aan het hoofd van een schoon kapitaal.
De schooI van Breendonk stak hem echter al heel gauw tegen, en hij hield zich ziek. Hij vroeg en bekwam een ziekverlof dat regelmatig bij het ten einde loopen werd vernieuwd. Sedert het begin van het jaar had hij zijn pensioen aangevraagd, doch tot nog toe niet bekomen.
In Breendonck geenen aard kunnende scheppen ging hij eerst de naburige gemeente Willebroeck en daarna Thisselt bewonen. In die leste gemeente ging hij in den kost hij de weduwe Lamberts-Lamot, herbergierster en winkelierster in ellegoederen en saaien, waar hij juist een jaar verbleef.
Over eenige dagen had hij de hand der oudste dochter gevraagd; de weduwe weigerde hem hare dochter niet, maar als eene voorzichtige moeder, gezien het groot verschil van ouderdom, eischte dat hij een deel zijner fortuin afteekende ten voordeele zijner toekomende jeugdige bruid, omdat hij haar op 't leste oogenblik niet zoude verlaten, zooals hij weleer met een juffer van Willebroek handelde.
Resseler weigerde zulks en sinds 4 weken had hij zijn kosthuis verlaten en zich alleen in een klein huis, nevens de deur, gevestigd; een meisje uit de huurt bereidde dagelijks zijne maaltijd.
Nu in den loop der onderhandelingen had de misdadiger aan het meisje Lamberts eene piano ten geschenke gegeven, en omdat men hem kende als een persoon die vandaag wit wil en morgen zwart eischt, wilde het meisje de piano slechts aannemen op voorwaarde dat hij een kwijtbrief schreef dat het geschenk door haar betaald was. Dit deed Resseler, doch mits alle betrekkingen verbroken waren, eischte hij nu de piano terug. Sterk door den kwijtbrief, weigerde men hem het geschenk terug te geven. De dag der misdaad was hij korts na den middag nogmaals bij de weduwe gekomen om de piano terug te eischen, er bijvoegende: “Indien heden avond vóór 8 ure de piano niet terug in mijn huis is, schiet ik u dood!! "
Maandag namiddag nu rond 3 ure deed Resseler een armen man verzoeken, ’s avonds na zijn werk bij hem te komen. Rond 8 ure begaf er zich de man naartoe en hij ontving 5 fr. met uitdrukkelijk bevel er onmiddellijk hij de weduwe Lamberts-Lamot een slaaplijf te gaan voor koopen. De man ging en nauwelijks was hij aan ’t kiezen en passen of een schot werd er van buiten door de ruiten gelost en de weduwe Lamberts viel zonder een kreet of zucht te geven dood op den grond. Hare dochter, die slechts op eenen stap van haar stond werd niet getroffen. De moord was voltrokken met een tweeloopgeweer. Niet zoohaast had de ellendeling zijn slachtoffer zien vallen, of hij sprong in zijne woning, wierp zich te bed en loste zich een revolverschot in de hersens; zijne dood was insgelijks oogenblikkelijk.
De weduwe Lamberts werd getroffen aan het linkeroor en heel de linkerslaap, waarop men menigvuldige sporen der loodkorrels bemerkte. In het venster dat door het schot werd verbrijzeld is eene opening van de grootte eener telloor, en een deel der lading heeft de ruit der tegenoverstaande deur verbrijzeld. Ook bemerkte men vele gaatjes in de stoffen, welke zich nevens deze deur in de winkelschabben bevinden.
Het slachtoffer is eene brave achtenswaardige vrouw, moeder van 6 kinderen, 4 jongens en 2 dochters, waarvan de oudste 18 jaar en het jongste 7 jaren oud zijn. Het parket van Mechelen is ter plaatse geweest. Donderdag te 10 ure, heeft de begrafenis van het slachtoffer plaats gehad.
De moordenaar, die noch van God noch kerk hield, is burgerlijk begraven. In zijn testament heeft hij aan verscheidene vrouwspersonen van Thisselt, Boom en andere dorpen uit den omtrek, elk eene som van 1000 fr, vermaakt."
Het nieuws over de moord en de zelfmoord van Karel Resseler zorgde ook in zijn geboortestreek rond Herentals voor heel wat opschudding. Op 22 februari 1890 verscheen in de krant De Kempenaar onderstaand relaas van de feiten:
(met dank aan Bert De Clercq voor het signaleren van dit artikel)