De slag van 4 september
‘Het is reeds 1e september’, schrijft secretaris Vercauteren. ‘De dagelijksche optrekkende soldaten komen
meer en meer in aanraking met de Duitschers, onze eerste tranchée is reeds afgemaakt,
en wij gaan met de tweede aanvang nemen, terwijl andere mannen alle boomen en
struiken afkappen.’
Door de uitvallen van het Belgische leger om de Duitse aanval op Frankrijk te hinderen, krijgen de Duitsers meer aandacht voor het Nationaal Reduit Antwerpen. Ze versterken hun troepen rond de fortengordel en op 4 september gaan zij voor het eerst in de tegenaanval, vanuit Grimbergen. Het gros van de betrokken troepen wordt gevormd door het 3de reservekorps van generaal von Beseler, naar verluidt zo’n 20.000 man sterk. De colonne vertrekt om half twee ’s nachts vanuit Grimbergen. Het is een donkere en mistige nacht. De vooruitgeschoven posten van het Belgische leger moeten zich terugtrekken.[1]
[1] Voor een gedetailleerd overzicht van de krijgsverrichtingen op 4 september 1914, zie: Louis De Bondt en Francis Hallemans, 1914-1918 in Londerzeel en Noordwest-Brabant, 2009, en Marc Van Riet, Klein Brabant in oorlog. De forten Breendonk, Liezele en Bornem in 1914, Fort Liezele VZW, 2004.
Door de uitvallen van het Belgische leger om de Duitse aanval op Frankrijk te hinderen, krijgen de Duitsers meer aandacht voor het Nationaal Reduit Antwerpen. Ze versterken hun troepen rond de fortengordel en op 4 september gaan zij voor het eerst in de tegenaanval, vanuit Grimbergen. Het gros van de betrokken troepen wordt gevormd door het 3de reservekorps van generaal von Beseler, naar verluidt zo’n 20.000 man sterk. De colonne vertrekt om half twee ’s nachts vanuit Grimbergen. Het is een donkere en mistige nacht. De vooruitgeschoven posten van het Belgische leger moeten zich terugtrekken.[1]
[1] Voor een gedetailleerd overzicht van de krijgsverrichtingen op 4 september 1914, zie: Louis De Bondt en Francis Hallemans, 1914-1918 in Londerzeel en Noordwest-Brabant, 2009, en Marc Van Riet, Klein Brabant in oorlog. De forten Breendonk, Liezele en Bornem in 1914, Fort Liezele VZW, 2004.
Via Wolvertem en Londerzeel
rukken de Duitsers verder op naar de forten van Breendonk en Liezele.
Breendonk-Dorp wordt aangevallen door het eerste bataljon van het 35ste
Reserve Infanterie Regiment (35 RIR). Het Belgische leger heeft de kerk van
Breendonk als observatiepost opgegeven. Rond 11.45 u. trekt de Duitse derde
compagnie (van 35 RIR) onder leiding van Hauptmann Müller Breendonk-Dorp binnen
en steekt er een huis in brand van waaruit ze beschoten werden.
Hauptmann Müller beschrijft het als volgt[1]: “De 3de compagnie had als voorhoede de baan Londerzeel-Liezele bij Koeisteert overgestoken, toen zij het bevel kreeg om naar de kapel ten westen van Breendonk[2] af te buigen. Tussen de westelijke huizen van Breendonk werden de twee groepen (…) vanuit de huizen beschoten. (…) de spits ging langs de huizen verder en stak één ervan in brand, uit hetwelke ik persoonlijk twee schoten had zien lossen. Dan werd het vuur geopend op de zich terugtrekkende vijandelijke compagnie die zich opnieuw in een hoeve, met loopgraven links en rechts, had verschanst. Het was rond 11.45 u. in de voormiddag. Na 12.00 u. (…) veroverde ze (de spits van de compagnie) stormenderhand de loopgracht aan de oostkant van de hoeve. Ik nam een Belgische hoofdman en ongeveer 20 infanteristen gevangen.”
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c., p. 94
[2] Om welke kapel het hier gaat, is niet duidelijk. Mogelijk bedoelt Müller met ‘Breendonk’ het Fort en met de ‘kapel’ eigenlijk de kerk van het dorp Breendonk, al ligt die eerder ten zuidwesten dan ten westen van het Fort.
Hauptmann Müller beschrijft het als volgt[1]: “De 3de compagnie had als voorhoede de baan Londerzeel-Liezele bij Koeisteert overgestoken, toen zij het bevel kreeg om naar de kapel ten westen van Breendonk[2] af te buigen. Tussen de westelijke huizen van Breendonk werden de twee groepen (…) vanuit de huizen beschoten. (…) de spits ging langs de huizen verder en stak één ervan in brand, uit hetwelke ik persoonlijk twee schoten had zien lossen. Dan werd het vuur geopend op de zich terugtrekkende vijandelijke compagnie die zich opnieuw in een hoeve, met loopgraven links en rechts, had verschanst. Het was rond 11.45 u. in de voormiddag. Na 12.00 u. (…) veroverde ze (de spits van de compagnie) stormenderhand de loopgracht aan de oostkant van de hoeve. Ik nam een Belgische hoofdman en ongeveer 20 infanteristen gevangen.”
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c., p. 94
[2] Om welke kapel het hier gaat, is niet duidelijk. Mogelijk bedoelt Müller met ‘Breendonk’ het Fort en met de ‘kapel’ eigenlijk de kerk van het dorp Breendonk, al ligt die eerder ten zuidwesten dan ten westen van het Fort.
De
Breendonkse secretaris Vercauteren
beleefde het zo: “Het is reeds de vierden september twaalf uren,
ongeveer eenieder was aan het middagmalen, en eensklaps wat hoordt men: er zijn
Duitschers in het dorp. Ik kon het niet gelooven. Ik ging zoo stil mogelijk
eens langs de voordeur kijken[1],
en wat kreeg ik te zien: in het dorp stonden verscheidene Duitsche soldaten,
hetwelk in de richting was van het noorden. Ik draaide mijn hoofd naar het
zuiden, en gansche drommen zelfs groote massa’s waren er te bespeuren. Ik
verwittigde mijn gezin, en het middagmaal was afgeloopen: niemand hadt nog
honger. Wij vluchtten allen naar de kelder, hetwelk alle inwoners gedaan
hadden.”
En zelfs daar waren ze nauwelijks veilig, ook niet voor de ‘bevriende’ artillerie van het Fort, die zich in de strijd om Breendonk-Dorp mengde. Secretaris Vercauteren schrijft: “In het zuiden der gemeente, de herberg de Meiboom, Veurtstraat n° 40 (op de hoek van de Veurtstraat en de Peeterstraat, nvdr), kwam eene bom binnen van het Fort. In de herberg waren vele personen, en de kelder was opgepropt met volk. Op een 1.20 m hoogte van den vloer drong de bom door de muur, juist pas boven de vloer der kelderkamer. Waret 0.20 m. lager geweest, er ware vele doden geweest. Nu hadt den baas eenige kwetsuren aan het hoofd, maar niet ernstig, met nog drij andere personen.”
De baas van het café aan de overkant, beeldhouwer Karel Colinet, had minder geluk. Secretaris Vercauteren: “Op den zelfden stond werdt Colinet Karel getroffen door een geweerschot in de buik; waar hij twee dagen nadien van bezweek in het gasthuis van Willebroek.”[2]
Na de bezetting van Breendonk-Dorp trekken de Duitsers verder via de Moorstraat naar de Rijweg en het Fort. Tijdens die opmars ging het er bijzonder heftig aan toe. De Duitse Hauptmann Müller maakt er nochtans niet veel woorden aan vuil: “Toen we verder gingen, mengden zich nog mannen van de 5de en 6de compagnie (2de bataljon) tussen mijn scherpschutters. Zo geraakten wij tot aan de baan Willebroek-Lipelo. Daar kregen we artillerievuur vanuit het fort van Breendonk, zodat ik mijn mannen in een aardappelveld halt liet houden. Hier lagen wij op ongeveer 250 meter van de vijandelijke draadversperringen. Daarachter schoten vijandelijke scherp-schutters op ons: wij beantwoordden het vuur”.[3]
[1] De familie Vercauteren woonde aan de oostkant van de Dorpstraat, net ten noorden van de maalderij van de familie Franckx (ter hoogte van het Molenplein).
[2] Volgens het overlijdensregister van de gemeente Breendonk overleed hij op 11 september, een week later dus.
[3] Louis De Bondt en Francis Hallemans, ibidem
En zelfs daar waren ze nauwelijks veilig, ook niet voor de ‘bevriende’ artillerie van het Fort, die zich in de strijd om Breendonk-Dorp mengde. Secretaris Vercauteren schrijft: “In het zuiden der gemeente, de herberg de Meiboom, Veurtstraat n° 40 (op de hoek van de Veurtstraat en de Peeterstraat, nvdr), kwam eene bom binnen van het Fort. In de herberg waren vele personen, en de kelder was opgepropt met volk. Op een 1.20 m hoogte van den vloer drong de bom door de muur, juist pas boven de vloer der kelderkamer. Waret 0.20 m. lager geweest, er ware vele doden geweest. Nu hadt den baas eenige kwetsuren aan het hoofd, maar niet ernstig, met nog drij andere personen.”
De baas van het café aan de overkant, beeldhouwer Karel Colinet, had minder geluk. Secretaris Vercauteren: “Op den zelfden stond werdt Colinet Karel getroffen door een geweerschot in de buik; waar hij twee dagen nadien van bezweek in het gasthuis van Willebroek.”[2]
Na de bezetting van Breendonk-Dorp trekken de Duitsers verder via de Moorstraat naar de Rijweg en het Fort. Tijdens die opmars ging het er bijzonder heftig aan toe. De Duitse Hauptmann Müller maakt er nochtans niet veel woorden aan vuil: “Toen we verder gingen, mengden zich nog mannen van de 5de en 6de compagnie (2de bataljon) tussen mijn scherpschutters. Zo geraakten wij tot aan de baan Willebroek-Lipelo. Daar kregen we artillerievuur vanuit het fort van Breendonk, zodat ik mijn mannen in een aardappelveld halt liet houden. Hier lagen wij op ongeveer 250 meter van de vijandelijke draadversperringen. Daarachter schoten vijandelijke scherp-schutters op ons: wij beantwoordden het vuur”.[3]
[1] De familie Vercauteren woonde aan de oostkant van de Dorpstraat, net ten noorden van de maalderij van de familie Franckx (ter hoogte van het Molenplein).
[2] Volgens het overlijdensregister van de gemeente Breendonk overleed hij op 11 september, een week later dus.
[3] Louis De Bondt en Francis Hallemans, ibidem
Maar de verslagen van pastoor
Bosschaerts en secretaris Vercauteren geven een heel ander beeld van wat er
zich die namiddag van de 4de september 1914 in de Moorstraat
afspeelde.
Pastoor Bosschaerts: “Tijdens den eersten inval der Duitsche soldaten, gingen deze brutaal te werk. Zij staken verschillige huizen in brand. Onder andere in de Moorstraat de hoeve van den landbouwer Louis Cuyckens. Deze was met zijne familieleden en met eenige geburen in den kelder gevlucht, en terwijl zij zich daar schuil hielden, staken de Duitschers het huis in brand, zodat zij genoodzaakt waren, den kelder te verlaten. Terwijl zij naar een naburig gebouw liepen, schoten de Duitsche soldaten op hen, en eene vrouw, Elisa Verspecht, vrouw De Smedt, werdt dodelijk getroffen, en stierf eenige ogenblikken daarna. Eene andere vrouw werdt insgelijks getroffen, maar niet doodelijk. Na eenige dagen verpleegt geweest te zijn in ‘t gasthuis van Willebroeck, is zij hersteld. Haar naam is Adelin Schelkens, vrouw Gevels.
Secretaris Vercauteren beschrijft de gebeurtenissen als volgt: “Het bombardement en het geknetter der geweren nam in hevigheid toe. Het Fort van Breendonck was welhaast in volle werking. De aanval kwam van het zuidwesten en daar het Fort noordoost staat, lag het dorp van Breendonck in de volle strijd. (…).
Wat waren de gevolgen van dien aanval: de westzijde van de gemeente hadt het meeste geleden, of de straat de Moorstraat genaamd. De woning van de landbouwer Frans De Weerdt werdt het eerste in brand gestoken, dan de hoeve van landbouwers De Decker Florent, Cuyckens Lodewijk, Gevels Jaak, Van der Seypen Alfons, en Jan, Gevels Frans, Reyntjens Benoit, De Bruyn Isidoor, Gevels Jan en De Bondt Leo.
Pastoor Bosschaerts: “Tijdens den eersten inval der Duitsche soldaten, gingen deze brutaal te werk. Zij staken verschillige huizen in brand. Onder andere in de Moorstraat de hoeve van den landbouwer Louis Cuyckens. Deze was met zijne familieleden en met eenige geburen in den kelder gevlucht, en terwijl zij zich daar schuil hielden, staken de Duitschers het huis in brand, zodat zij genoodzaakt waren, den kelder te verlaten. Terwijl zij naar een naburig gebouw liepen, schoten de Duitsche soldaten op hen, en eene vrouw, Elisa Verspecht, vrouw De Smedt, werdt dodelijk getroffen, en stierf eenige ogenblikken daarna. Eene andere vrouw werdt insgelijks getroffen, maar niet doodelijk. Na eenige dagen verpleegt geweest te zijn in ‘t gasthuis van Willebroeck, is zij hersteld. Haar naam is Adelin Schelkens, vrouw Gevels.
Secretaris Vercauteren beschrijft de gebeurtenissen als volgt: “Het bombardement en het geknetter der geweren nam in hevigheid toe. Het Fort van Breendonck was welhaast in volle werking. De aanval kwam van het zuidwesten en daar het Fort noordoost staat, lag het dorp van Breendonck in de volle strijd. (…).
Wat waren de gevolgen van dien aanval: de westzijde van de gemeente hadt het meeste geleden, of de straat de Moorstraat genaamd. De woning van de landbouwer Frans De Weerdt werdt het eerste in brand gestoken, dan de hoeve van landbouwers De Decker Florent, Cuyckens Lodewijk, Gevels Jaak, Van der Seypen Alfons, en Jan, Gevels Frans, Reyntjens Benoit, De Bruyn Isidoor, Gevels Jan en De Bondt Leo.
Wanneer de hoeve van Cuyckens Lodewijk in brand stond, vluchtten deze inwoners en de menschen die er ene schuilplaats gevonden hadden, naar den bakoven. Tijdens deze vlucht werd vrouw De Smedt – Verspecht, Elisabeth (1) getroffen door een kogel, dien dwars door haar lichaam drong, haar jongste kind van eenige maanden oud had zij aan de borst. Zij was nog een vijftiental meters van de bakoven, maar op vijf meters afstand viel zij ten gronden, slaakte eene kreet en was dood. Haar kind kroop langs haar lichaam, wat akelig schouwspel, tot het eindelijk de borst gevonden hadt. Meer dan een half uur heeft het kind aan die borst zijner moeder getrokken. O! wat een gruwelijke daad. Toen de hevigheid van den aanval een weinig was bedaard, dan heeft een persoon uit den bakoven de stoutmoedigheid aangenomen haar er binnen te trekken. Wat een angstvolle tijden.
(1) Maria Elisabeth Verspecht, geboren op 31 mei 1879, landbouwster en herbergierster. Het kindje waarvan sprake was Rosalie (° 19.10.1913)
Ongeveer een half uur later wordt vrouw Gevels Jaak, Scheltens Adelina, ook dwars door het lichaam geschoten. Deze kon zich nog een weinig rechthouden en was na eenige maanden verzorging in het gasthuis van Willebroek hersteld. Zij vluchtte uit haar brandende woning, liet haar kinderen achter in de kelder. Die arme kinderen hebben daar twee dagen in die akelige plaats doorgebracht. Op hun geschreeuw en geroep heeft men hun gansch zwart van de rook verlost uit hunnen neteligen toestand.”
(1) Maria Elisabeth Verspecht, geboren op 31 mei 1879, landbouwster en herbergierster. Het kindje waarvan sprake was Rosalie (° 19.10.1913)
Ongeveer een half uur later wordt vrouw Gevels Jaak, Scheltens Adelina, ook dwars door het lichaam geschoten. Deze kon zich nog een weinig rechthouden en was na eenige maanden verzorging in het gasthuis van Willebroek hersteld. Zij vluchtte uit haar brandende woning, liet haar kinderen achter in de kelder. Die arme kinderen hebben daar twee dagen in die akelige plaats doorgebracht. Op hun geschreeuw en geroep heeft men hun gansch zwart van de rook verlost uit hunnen neteligen toestand.”
Na de Duitse verovering van Breendonk-Dorp trekt het Belgische leger zich verder terug. In de verwarring – overal lopen en bevinden zich nu groepjes soldaten – wordt een Belgische kolonne getroffen door ‘friendly fire’ vanuit het Fort: 5 soldaten sneuvelen en 30 raken gekwetst.
Ook brouwer Albert Moortgat maakte de strijd om Breendonk mee. Hij noteerde in zijn dagboek: “De eerste aanval begon om twaalf uur ’s middags. Er hing een dikke mist, je kon geen hand voor je ogen zien. Mijn zus Leontien en Gustaaf, mijn broer, waren in huis. We waren net aan het brouwen, ik moest in de brouwerij blijven. Vader was al een dag of wat eerder richting Laken gevlucht. Dat was een avontuurlijke tocht. Met de trein was hij van Willebroek over Sint-Niklaas en Lokeren tot in Gent geraakt. Daar nam hij de tram van Oost-Vlaanderen naar Brabant. Hij strandde aan Het Rad in Anderlecht en trok vandaar te voet naar Laken”. (waar hij allicht onderdak vond bij zijn zoon Victor, die daar depothouder voor Moortgat was, nvdr)
Ondertussen kwam Albert in de brouwerij oog in oog te staan met de Duitsers: “Zij hadden beschutting gezocht in de mouterij en eisten bier van me. Uit angst dat ze vergiftigd bier voorgeschoteld zouden krijgen, moest ik eerst proeven. Bij hun vertrek namen ze alle schrijfgerei mee uit het kantoor. Op één potlood na. Dat mocht ik houden. Tijdens de verovering van Breendonk werd de schuur van Leo De Bondt (aan de westzijde van de Moorstraat, zie hoger, nvdr), waarin Belgische soldaten zich schuilhielden, in brand gestoken; 28 van hen vonden hier de dood. Leontien en Gustaaf waren intussen in onze kelders gaan schuilen, met tal van Breendonkenaren. Rond vier uur in de namiddag was het over. Breendonk was bezet”.
De Duitsers waren ondertussen langs de Moorstraat opgerukt tot aan de Rijweg, op een boogscheut van het Fort. Maar daar kregen zij het op hun beurt hard te verduren. Ze werden er zwaar bestookt door de 84ste Batterij van de Belgische 16de Gemengde Brigade. De Duitsers zochten dekking achter begroeide aspergevelden, hagen, hooimijten en geïsoleerde boerderijen.
Getuigenis van aalmoezenier
Hénusse van de 84ste batterij artillerie[1] :
“De 16de gemengde brigade begaf zich op de smalle weg[2] die uitgaf op de fortenlinie. Om 12.30 u. maakte ze zich gereed om een verzamelpositie in te nemen toen opeens vier ontploffingen weerklonken en schrapnells neerkwamen op de voorhoede van de artillerie; ze sloegen in rondom de commandant van de groep die zijn cyclist vermorzeld zag neervallen, mannen verwond worden en paarden neertuimelen of weghollen. De ontsteltenis was groot. De verklaring kwam snel; de vijand deed een onverhoedse aanval op het dubbele interval Breendonk-Letterheide-Liezele. De artillerie kreeg het bevel om snel de ingerichte defensieve stellingen in de intervallen te gaan bezetten…
Terwijl de batterijen snel hun posities opzochten, begaven de commandanten zich niet minder snel naar hun observatieposten. Deze van de commandant van de 83ste batterij was ideaal. Op 9 meter hoogte was tussen 2 populieren een platform gemaakt dat door een borstwering beschermd was; het kon via een enorme ladder bereikt worden. Het was ruim en stevig zoals het paste voor de imposante man die er gebruik moest van maken. Toen deze er aankwam floten de kogels reeds van alle kanten en ontploften grote schrapnells boven op de forten. Vanaf dat moment was het duidelijk dat de Duitsers massaal de aanval forceerden zonder voorafgaandelijke voorbereiding door hun artillerie.
De commandant klom snel in zijn rek en begon de horizon met zijn verrekijker af te speuren. In de richting van Breendonk was het schutveld, voor de fortenlijn, over een diepte van ongeveer 800 meter ontruimd; alle huizen, behalve 1, waren afgebroken. Verderop, op het achterplan, geïsoleerde boerderijen, de toegangswegen tot het Dorp, mijten en bosjes bomen; op het voorplan, immense velden vol 1 meter hoge asperges. Plotseling kwam er beweging op de weg naar het dorp: een vijandelijke colonne naderde vanaf die kant... Ze splitste zich in kleine groepjes die de potentiële schuilplaatsen opzochten... Dit was het moment om de telefoon te grijpen en de batterij die zich ginder, 1700 meter verderop, bevond te bevelen om het vuur te openen... Maar helaas! De telefoon was ontmanteld vanwege de voorziene verkenning van deze morgen...
De ogen van de commandant bewogen zich van de naderende vijand naar de vlakte waar de telefonisten met de ontrolde draad moesten verschijnen... Maar hij zag alleen maar het groene gras en de verzengende zon... Tenslotte kon hij het niet meer uithouden. Hij klauterde van zijn observatiepost, hierbij begroet door een vlucht kogels die alleen maar wat boomtakken beschadigde, holde naar zijn paard dat in het bosje achteraan verscholen was en ging op zoek naar de telefonisten. Daar waren ze. De kogels floten en ketsten af op de sporten van de brede ladder... En opnieuw stond de waarnemer op zijn post. Maar deze keer lag hij plat op de buik op het platform en nerveus speurde zijn verrekijker de reeds vertrouwde horizon af. Achter de geïsoleerde boerderijen, achter de mijten naderden dicht aaneengesloten vijandelijke colonnes; op de voorgrond kropen schutters sluipend naar de aspergevelden. Voorzeker zaten ze daar al met honderden te krioelen, men voelde dat aan...
Zouden die telefonisten dan nooit komen? Arme duivels, als ze maar niet zelf geraakt waren!... Nee, daar waren ze. Op 500 meter afstand staken ze de spoorweg over...
De minuten duurden oneindig lang... Eindelijk stonden de telefonisten aan de voet van de ladder; de verbinding werd gelegd en het eerste order werd als de bliksem gegeven... Er verstreken enkele seconden en daar kwam het antwoord; 4 grommende schrapnells ontploften boven de asperges, op de goede hoogte. De stortbuien volgden elkander op, besproeiden en doorboorden de velden waarin de Moffen krioelden. Doorheen zijn verrekijker zag de commandant afgrijselijke dingen in de lucht vliegen... armen, benen en gehelmde hoofden...
Na de aspergeplanten was het de beurt aan de boerderijen. Splinterobussen kwamen er als de bliksem op neer en deden branden ontstaan. Desondanks bleven de kogels rondom de observatiepost fluiten. Blijkbaar lagen er nog ergens schutters in hinderlaag en werden ze verbitterder. De commandant zocht hen en vond hun waarschijnlijke positie; het was het enige huis, langs de baan van Breendonk naar Lippelo, dat de genie niet vernietigd had en waarin, twee uur geleden, plotseling gaten verschenen waren. Wat te doen?
Minder dan 10 minuten later opende het fort het vuur op het huis en, bij de derde inslag, brandde het als een toorts waarna het in een immense ruiker vonken instortte... De commandant zocht terug zijn luchtpost op, maar het feest was afgelopen; de wegen waren leeg, de aspergeplanten, waarheen zijn verrekijker steeds opnieuw getrokken werd, bewogen niet meer; in de verte voltooiden de in brand gestoken hoeven hun rokende doodstrijd; het kanon bulderde nog slechts als een zich verwijderend en uitstervend onweer. Ginder, achter het dorp van Breendonk, kon men de ongeordende aftocht vermoeden van de Moffen, die hun kanonnen redden, hun gekwetsten meesleepten, en die renden om hun schaamte te verbergen...”
Door de beschietingen vanuit de forten konden de Duitsers hun posities inderdaad niet handhaven en daarom trokken ze zich in de loop van de namiddag en de avond van 4 september terug. Rond 15.00 u. begon o.a. de 2de Kompagnie van RIR 35 aan de terugtocht. Eén van de gesneuvelden die ze achterlieten, was Hauptmann Arthur Engel, geboren op 2 februari 1873 in Brandenburg (an der) Havel. Arthur Engel was openbaar aanklager van beroep. Zijn weduwe Luise Stamer, met wie hij op 21 juli 1906 was gehuwd, zou later een ‘Denkmal’ laten oprichten op het einde van de Schaafstraat, net voor de Rijweg, op de plaats waar vroeger de windmolen stond. Of hij precies daar gesneuveld is, is niet bekend. Het monument staat er nog altijd (zie foto's hieronder)
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c., p. 96-97.
[2] Wellicht gaat het hier om Pullaar, momenteel Neerlichter. De brigade kwam volgens Hénusse effectief ‘langs Sauvegarde en Pullaar’.
“De 16de gemengde brigade begaf zich op de smalle weg[2] die uitgaf op de fortenlinie. Om 12.30 u. maakte ze zich gereed om een verzamelpositie in te nemen toen opeens vier ontploffingen weerklonken en schrapnells neerkwamen op de voorhoede van de artillerie; ze sloegen in rondom de commandant van de groep die zijn cyclist vermorzeld zag neervallen, mannen verwond worden en paarden neertuimelen of weghollen. De ontsteltenis was groot. De verklaring kwam snel; de vijand deed een onverhoedse aanval op het dubbele interval Breendonk-Letterheide-Liezele. De artillerie kreeg het bevel om snel de ingerichte defensieve stellingen in de intervallen te gaan bezetten…
Terwijl de batterijen snel hun posities opzochten, begaven de commandanten zich niet minder snel naar hun observatieposten. Deze van de commandant van de 83ste batterij was ideaal. Op 9 meter hoogte was tussen 2 populieren een platform gemaakt dat door een borstwering beschermd was; het kon via een enorme ladder bereikt worden. Het was ruim en stevig zoals het paste voor de imposante man die er gebruik moest van maken. Toen deze er aankwam floten de kogels reeds van alle kanten en ontploften grote schrapnells boven op de forten. Vanaf dat moment was het duidelijk dat de Duitsers massaal de aanval forceerden zonder voorafgaandelijke voorbereiding door hun artillerie.
De commandant klom snel in zijn rek en begon de horizon met zijn verrekijker af te speuren. In de richting van Breendonk was het schutveld, voor de fortenlijn, over een diepte van ongeveer 800 meter ontruimd; alle huizen, behalve 1, waren afgebroken. Verderop, op het achterplan, geïsoleerde boerderijen, de toegangswegen tot het Dorp, mijten en bosjes bomen; op het voorplan, immense velden vol 1 meter hoge asperges. Plotseling kwam er beweging op de weg naar het dorp: een vijandelijke colonne naderde vanaf die kant... Ze splitste zich in kleine groepjes die de potentiële schuilplaatsen opzochten... Dit was het moment om de telefoon te grijpen en de batterij die zich ginder, 1700 meter verderop, bevond te bevelen om het vuur te openen... Maar helaas! De telefoon was ontmanteld vanwege de voorziene verkenning van deze morgen...
De ogen van de commandant bewogen zich van de naderende vijand naar de vlakte waar de telefonisten met de ontrolde draad moesten verschijnen... Maar hij zag alleen maar het groene gras en de verzengende zon... Tenslotte kon hij het niet meer uithouden. Hij klauterde van zijn observatiepost, hierbij begroet door een vlucht kogels die alleen maar wat boomtakken beschadigde, holde naar zijn paard dat in het bosje achteraan verscholen was en ging op zoek naar de telefonisten. Daar waren ze. De kogels floten en ketsten af op de sporten van de brede ladder... En opnieuw stond de waarnemer op zijn post. Maar deze keer lag hij plat op de buik op het platform en nerveus speurde zijn verrekijker de reeds vertrouwde horizon af. Achter de geïsoleerde boerderijen, achter de mijten naderden dicht aaneengesloten vijandelijke colonnes; op de voorgrond kropen schutters sluipend naar de aspergevelden. Voorzeker zaten ze daar al met honderden te krioelen, men voelde dat aan...
Zouden die telefonisten dan nooit komen? Arme duivels, als ze maar niet zelf geraakt waren!... Nee, daar waren ze. Op 500 meter afstand staken ze de spoorweg over...
De minuten duurden oneindig lang... Eindelijk stonden de telefonisten aan de voet van de ladder; de verbinding werd gelegd en het eerste order werd als de bliksem gegeven... Er verstreken enkele seconden en daar kwam het antwoord; 4 grommende schrapnells ontploften boven de asperges, op de goede hoogte. De stortbuien volgden elkander op, besproeiden en doorboorden de velden waarin de Moffen krioelden. Doorheen zijn verrekijker zag de commandant afgrijselijke dingen in de lucht vliegen... armen, benen en gehelmde hoofden...
Na de aspergeplanten was het de beurt aan de boerderijen. Splinterobussen kwamen er als de bliksem op neer en deden branden ontstaan. Desondanks bleven de kogels rondom de observatiepost fluiten. Blijkbaar lagen er nog ergens schutters in hinderlaag en werden ze verbitterder. De commandant zocht hen en vond hun waarschijnlijke positie; het was het enige huis, langs de baan van Breendonk naar Lippelo, dat de genie niet vernietigd had en waarin, twee uur geleden, plotseling gaten verschenen waren. Wat te doen?
Minder dan 10 minuten later opende het fort het vuur op het huis en, bij de derde inslag, brandde het als een toorts waarna het in een immense ruiker vonken instortte... De commandant zocht terug zijn luchtpost op, maar het feest was afgelopen; de wegen waren leeg, de aspergeplanten, waarheen zijn verrekijker steeds opnieuw getrokken werd, bewogen niet meer; in de verte voltooiden de in brand gestoken hoeven hun rokende doodstrijd; het kanon bulderde nog slechts als een zich verwijderend en uitstervend onweer. Ginder, achter het dorp van Breendonk, kon men de ongeordende aftocht vermoeden van de Moffen, die hun kanonnen redden, hun gekwetsten meesleepten, en die renden om hun schaamte te verbergen...”
Door de beschietingen vanuit de forten konden de Duitsers hun posities inderdaad niet handhaven en daarom trokken ze zich in de loop van de namiddag en de avond van 4 september terug. Rond 15.00 u. begon o.a. de 2de Kompagnie van RIR 35 aan de terugtocht. Eén van de gesneuvelden die ze achterlieten, was Hauptmann Arthur Engel, geboren op 2 februari 1873 in Brandenburg (an der) Havel. Arthur Engel was openbaar aanklager van beroep. Zijn weduwe Luise Stamer, met wie hij op 21 juli 1906 was gehuwd, zou later een ‘Denkmal’ laten oprichten op het einde van de Schaafstraat, net voor de Rijweg, op de plaats waar vroeger de windmolen stond. Of hij precies daar gesneuveld is, is niet bekend. Het monument staat er nog altijd (zie foto's hieronder)
[1] Louis De Bondt en Francis Hallemans, o.c., p. 96-97.
[2] Wellicht gaat het hier om Pullaar, momenteel Neerlichter. De brigade kwam volgens Hénusse effectief ‘langs Sauvegarde en Pullaar’.
Het opschrift aan de voorkant
luidt:
HIER FIEL AM 4 SEPT 1914
HAUPTMANN D. RESERVE
ARHUR ENGEL
VOM RES. INF. REGT. N 35
GEB. AM 2 FEBRUAR 1873
IN BRANDENBURG HAVEL
Aan de achterzijde staat:
ER WAR ALS HELD EIN BEI
SPIEL / EHRE DEM ANDEN
KEN ALLER DIE IN DIESER
PFLICHTERFÜLLUNG DEN
HELDENTOD FANDEN
Tijdens hun aftocht namen de Duitsers een aantal burgers mee als gijzelaars. Pastoor Bosschaerts schrijft: “Den zoon van den landbouwer Louis Cuyckens, Charles Cuyckens, werdt door de Duitsche soldaten gevat, medegenomen en op verschillige wijze mishandeld. Met hem werden ook nog drie andere burgers van Breendonck medegenomen: men beschuldigde hen op de Duitsche soldaten geschoten te hebben, wat eene leugen was. Deze burgers buiten Charles Cuyckens zijn: De Decker Florent, landbouwer; Van de Ven Désideer, landbouwer; Van Praet Louis, landbouwer. Deze vier burgers zijn maar mogen wederkeeren den 1 februari 1915, en waren bij hun thuiskomst gansch uitgeput.”
Naast de vermelde gijzelaars waren er nog een heleboel anderen, die volgens secretaris Vercauteren evenwel al snel terug naar huis mochten keren: “Ongeveer van 5 uren namiddag trokken de Duitschers terug, en namen veel personen der gemeente mede. Den baas uit den Meiboom, waar van ik daar even gesproken heb, moest ook mede met al wat bij hem binnen was, en nog meer andere personen. Wanneer zij ongeveer een uur gegaan hadden, zagen de Duitschers dat er gewonden bij waren, en zij vroegen: “Wat is dat? Ha, wij zijn geblesseerd. Mach loos en kiek nich om of wei schossen”. En allen mochten wederkeren naar huis, wat geluk. Maar met vier anderen was het slechter, deze werden medegenomen als gijzelaars, en zijn in ballingschap gestuurd naar Duitschland, waar zij verbleven hebben tot 1 februari 1915.”
Ondanks de terugtocht van de Duitsers waren er die vierde september tot ’s avonds schermutselingen en beschietingen. Vanuit het Fort Breendonk werd met het 15cm-kanon naar de Kallanderhoeve in de Beekstraat te Tisselt geschoten, waar zich een batterij Duitse artillerie bevond. Commandant Weyns, de bevelhebber van het Fort (afkomstig uit Tisselt), meldde ook dat er zich in de huizen in de buurt van het Fort nog Duitse soldaten bevonden, maar dat hij die zonder inlichtingen (verkenningen) en zonder adequate schijnwerpers niet kon beschieten.
Ook het Fort van Liezele had last van Duitse soldaten die zich in de huizen van het dorp hadden verschanst. Daarom werd in de nacht van 4 op 5 september een drastische beslissing genomen: heel het dorp van Liezele werd door het Belgische leger platgebrand: 209 huizen gingen in de vlammen op. De brand woedde drie dagen.
HIER FIEL AM 4 SEPT 1914
HAUPTMANN D. RESERVE
ARHUR ENGEL
VOM RES. INF. REGT. N 35
GEB. AM 2 FEBRUAR 1873
IN BRANDENBURG HAVEL
Aan de achterzijde staat:
ER WAR ALS HELD EIN BEI
SPIEL / EHRE DEM ANDEN
KEN ALLER DIE IN DIESER
PFLICHTERFÜLLUNG DEN
HELDENTOD FANDEN
Tijdens hun aftocht namen de Duitsers een aantal burgers mee als gijzelaars. Pastoor Bosschaerts schrijft: “Den zoon van den landbouwer Louis Cuyckens, Charles Cuyckens, werdt door de Duitsche soldaten gevat, medegenomen en op verschillige wijze mishandeld. Met hem werden ook nog drie andere burgers van Breendonck medegenomen: men beschuldigde hen op de Duitsche soldaten geschoten te hebben, wat eene leugen was. Deze burgers buiten Charles Cuyckens zijn: De Decker Florent, landbouwer; Van de Ven Désideer, landbouwer; Van Praet Louis, landbouwer. Deze vier burgers zijn maar mogen wederkeeren den 1 februari 1915, en waren bij hun thuiskomst gansch uitgeput.”
Naast de vermelde gijzelaars waren er nog een heleboel anderen, die volgens secretaris Vercauteren evenwel al snel terug naar huis mochten keren: “Ongeveer van 5 uren namiddag trokken de Duitschers terug, en namen veel personen der gemeente mede. Den baas uit den Meiboom, waar van ik daar even gesproken heb, moest ook mede met al wat bij hem binnen was, en nog meer andere personen. Wanneer zij ongeveer een uur gegaan hadden, zagen de Duitschers dat er gewonden bij waren, en zij vroegen: “Wat is dat? Ha, wij zijn geblesseerd. Mach loos en kiek nich om of wei schossen”. En allen mochten wederkeren naar huis, wat geluk. Maar met vier anderen was het slechter, deze werden medegenomen als gijzelaars, en zijn in ballingschap gestuurd naar Duitschland, waar zij verbleven hebben tot 1 februari 1915.”
Ondanks de terugtocht van de Duitsers waren er die vierde september tot ’s avonds schermutselingen en beschietingen. Vanuit het Fort Breendonk werd met het 15cm-kanon naar de Kallanderhoeve in de Beekstraat te Tisselt geschoten, waar zich een batterij Duitse artillerie bevond. Commandant Weyns, de bevelhebber van het Fort (afkomstig uit Tisselt), meldde ook dat er zich in de huizen in de buurt van het Fort nog Duitse soldaten bevonden, maar dat hij die zonder inlichtingen (verkenningen) en zonder adequate schijnwerpers niet kon beschieten.
Ook het Fort van Liezele had last van Duitse soldaten die zich in de huizen van het dorp hadden verschanst. Daarom werd in de nacht van 4 op 5 september een drastische beslissing genomen: heel het dorp van Liezele werd door het Belgische leger platgebrand: 209 huizen gingen in de vlammen op. De brand woedde drie dagen.
Bij de aanval van 4 september
zouden de Duitsers 600 tot 700 man verloren hebben (doden, gekwetsten en
vermisten), en de Belgen zo’n 150 à 170. Fort Breendonk meldde 's anderendaags dat er ten zuiden
van Breendonk nog zes verlaten Duitse kanonnen stonden. Op 8 september verklaarde een
militaire arts in een rapport dat er in Breendonk en aan De Wolf nog altijd
lijken en dierenkadavers lagen.
Ondanks de afgeslagen
aanval zat de schrik er bij de Breendonkenaars nu goed in en velen van hen
sloegen op de vlucht, voor zover ze dat al niet eerder hadden gedaan of hadden moeten
doen (bijvoorbeeld omdat hun woning door het Belgische leger was ‘verwijderd’).
Ook de grootmoeder van de auteur ging op de vlucht en trok samen met haar
schoonouders naar Aartselaar, waar ze op 11 september beviel van haar eerste
zoon. Haar man bevond zich op dat moment als militair ergens te velde binnen de
vesting Antwerpen. Na de val van Antwerpen kwam hij terecht in een
interneringskamp in het neutrale Nederland. Hij zou zijn zoontje pas vier jaar
later voor het eerst zien. Ondertussen maakte hij zich ook grote zorgen om het
lot van zijn pas gebouwde woning, aan het begin van de Schaafstraat. Hij had
namelijk via via vernomen dat alle huizen in de Schaafstraat ‘geruimd’ waren.
Achteraf bleek dat zijn huis het eerste was dat niet verwijderd werd.
Secretaris Vercauteren: “Wanneer de aanval afgeslagen was, hebben vele menschen der gemeente de vlucht genomen uit schrik, om hun op een veiliger plaats te vestigen. De Belgische Genie nam nog uitgebreider voorzorgen: al de wooningen der Schaafstraat werden in brand gestoken en platgelegd, met een gedeelte der Breendonkstraat, waar de alom gekende oude Campagne of kasteel der Edele familie Graaf de Buisseret de Blarenghien-Steenbecque-Thiennes, met prachtig park werdt vernietigd en platgelegd”.[1]
De anonieme Willebroekse verslaggever meldt dat op 4 september “de bevolking van Capellen, Nieuwenrode, Ramsdonk, Tisselt en Breendonk naar Willebroek is gevlucht”.[2] Op 6 september schrijft hij: “Het personeel van de lijkwagen wordt gelast de gesneuvelde soldaten te ontgraven die zich bevinden langsheen de dijk te Tisselt, over Merkezeel tot aan de Breendonkstraat”.
Ook op Breendonks grondgebied bevonden zich heel wat lichamen van gesneuvelde soldaten, zowel Duitsers als Belgen. Zij kregen vaak een geïmproviseerd, voorlopig graf. Later werden ze weer opgegraven, zo mogelijk geïdentificeerd en herbegraven op de kerkhoven van Breendonk en Londerzeel St-Jozef, onder meer door toedoen van de Londerzeelse juffrouw Jeanne Orianne, die zich daar speciaal voor inzette.
De volgende weken was het relatief rustig in de streek al waren er nog geregeld schermutselingen. Maar vanaf 28 september volgt een tweede, nog veel zwaardere aanval van de Duitsers: het begin van het einde voor de Fortengordel en de ‘Vesting Antwerpen’.
(Ga verder)
[1] Volgens andere bronnen waren het kasteel en het park samen met de andere ‘obstakels’ in de Breendonkstraat en de Schaafstraat al begin augustus uit de weg geruimd.
[2] Geschreven door iemand met de initialen A.E., bewaard in het Gemeentelijke Archief van Willebroek en gepubliceerd in Vaertlinck, Contactblad van de Werkgroep Genealogie en Heemkunde Willebroek, 4de jaargang, nr. 1, juli 2008.
Secretaris Vercauteren: “Wanneer de aanval afgeslagen was, hebben vele menschen der gemeente de vlucht genomen uit schrik, om hun op een veiliger plaats te vestigen. De Belgische Genie nam nog uitgebreider voorzorgen: al de wooningen der Schaafstraat werden in brand gestoken en platgelegd, met een gedeelte der Breendonkstraat, waar de alom gekende oude Campagne of kasteel der Edele familie Graaf de Buisseret de Blarenghien-Steenbecque-Thiennes, met prachtig park werdt vernietigd en platgelegd”.[1]
De anonieme Willebroekse verslaggever meldt dat op 4 september “de bevolking van Capellen, Nieuwenrode, Ramsdonk, Tisselt en Breendonk naar Willebroek is gevlucht”.[2] Op 6 september schrijft hij: “Het personeel van de lijkwagen wordt gelast de gesneuvelde soldaten te ontgraven die zich bevinden langsheen de dijk te Tisselt, over Merkezeel tot aan de Breendonkstraat”.
Ook op Breendonks grondgebied bevonden zich heel wat lichamen van gesneuvelde soldaten, zowel Duitsers als Belgen. Zij kregen vaak een geïmproviseerd, voorlopig graf. Later werden ze weer opgegraven, zo mogelijk geïdentificeerd en herbegraven op de kerkhoven van Breendonk en Londerzeel St-Jozef, onder meer door toedoen van de Londerzeelse juffrouw Jeanne Orianne, die zich daar speciaal voor inzette.
De volgende weken was het relatief rustig in de streek al waren er nog geregeld schermutselingen. Maar vanaf 28 september volgt een tweede, nog veel zwaardere aanval van de Duitsers: het begin van het einde voor de Fortengordel en de ‘Vesting Antwerpen’.
(Ga verder)
[1] Volgens andere bronnen waren het kasteel en het park samen met de andere ‘obstakels’ in de Breendonkstraat en de Schaafstraat al begin augustus uit de weg geruimd.
[2] Geschreven door iemand met de initialen A.E., bewaard in het Gemeentelijke Archief van Willebroek en gepubliceerd in Vaertlinck, Contactblad van de Werkgroep Genealogie en Heemkunde Willebroek, 4de jaargang, nr. 1, juli 2008.