Eerste onderwijsinitiatieven in Breendonk
Breendonk was eeuwenlang een afgelegen gehucht van Puurs, één van de vele in het ‘canton zuidoost’ van de gemeente. Een school was er niet. Het onderwijs in onze gewesten was in het Ancien Régime over het algemeen trouwens slecht georganiseerd en weinig gestructureerd. Er was geen schoolplicht (pas in 1914) en in de zomer moesten de meeste kinderen sowieso op het veld helpen.
Misschien waren er in Breendonk en de aanpalende gehuchten wel ouders die hun kinderen tijdens de wintermaanden naar de dorpsschool van Kalfort of Puurs stuurden, maar gezien de afstand en de slechte wegen zal dat wellicht maar een kleine minderheid geweest zijn. Mogelijk gingen kinderen van het eigenlijke gehucht Breendonk, dat in die tijd beperkt was tot de wijk Breendonkstraat, veeleer naar de school van Willebroek of Tisselt dan naar Puurs. Die van de Rijweg, Pullaar of Creeweg kozen misschien voor Ruisbroek, en die van de Hoogheide voor Londerzeel(-Sint-Jozef).
In al die buurgemeenten werden tussen de 16de en de 18de eeuw dorpsschooltjes opgericht. De grote promotor daarvan was de Kerk. Godsdienstonderricht was de belangrijkste doelstelling. Lezen en schrijven waren daarbij slechts hulpmiddelen. Vaak fungeerde de koster of de kapelaan als schoolmeester. Ze waren daartoe nauwelijks opgeleid en het niveau van het onderwijs lag laag. Maar Breendonk had tot het einde van de 18de eeuw zelfs geen kerk en dus ook geen koster.
Met de bouw van de kapel in 1779-1780 werden Breendonk en de andere gehuchten in de buurt min of meer samengevoegd tot een groter geheel. Maar het zou nog tot 1828 duren voor er een officiële school kwam. Toch zijn er aanwijzingen dat er al eerder enkele privé-initiatieven werden genomen om onderwijs te verschaffen.
De onderpastoor als onderwijzer?
In de stichtingsakte van de kapel uit 1780 lezen we dat de onderpastoor wekelijks op zondag ‘lering’ moest geven aan zijn parochianen in de ochtendmis en in de namiddag de catechismus moest leren aan de jeugd. Dat is natuurlijk nog iets anders dan onderwijs, maar misschien namen die godsdienstlessen wel de vorm aan van een soort zondagsschool, al is dat bij gebrek aan parochiearchieven of andere bronnen natuurlijk speculatie.
Franciscus De Maeijer
Een eerste meer concrete, zij het toevallige aanduiding vinden we terug in een petitie ingediend door de ‘ingesetenen’ van Breendonck en Veert in 1781 ter ondersteuning van de plannen van Willem Servaes om een windmolen te bouwen in het dorp. Eén van de aanvragers in kwestie ondertekent met ‘Franciscus De Maeijer, als schoolmeester ten gehugte’.[1] Verder is over de man evenwel niets bekend. Wellicht gaf hij een vorm van privé-onderwijs bij hem thuis.
[1] Abdijarchief Bornem en Callaert Louis e.a., Klein Brabants Molenboek, p. 151.
Misschien waren er in Breendonk en de aanpalende gehuchten wel ouders die hun kinderen tijdens de wintermaanden naar de dorpsschool van Kalfort of Puurs stuurden, maar gezien de afstand en de slechte wegen zal dat wellicht maar een kleine minderheid geweest zijn. Mogelijk gingen kinderen van het eigenlijke gehucht Breendonk, dat in die tijd beperkt was tot de wijk Breendonkstraat, veeleer naar de school van Willebroek of Tisselt dan naar Puurs. Die van de Rijweg, Pullaar of Creeweg kozen misschien voor Ruisbroek, en die van de Hoogheide voor Londerzeel(-Sint-Jozef).
In al die buurgemeenten werden tussen de 16de en de 18de eeuw dorpsschooltjes opgericht. De grote promotor daarvan was de Kerk. Godsdienstonderricht was de belangrijkste doelstelling. Lezen en schrijven waren daarbij slechts hulpmiddelen. Vaak fungeerde de koster of de kapelaan als schoolmeester. Ze waren daartoe nauwelijks opgeleid en het niveau van het onderwijs lag laag. Maar Breendonk had tot het einde van de 18de eeuw zelfs geen kerk en dus ook geen koster.
Met de bouw van de kapel in 1779-1780 werden Breendonk en de andere gehuchten in de buurt min of meer samengevoegd tot een groter geheel. Maar het zou nog tot 1828 duren voor er een officiële school kwam. Toch zijn er aanwijzingen dat er al eerder enkele privé-initiatieven werden genomen om onderwijs te verschaffen.
De onderpastoor als onderwijzer?
In de stichtingsakte van de kapel uit 1780 lezen we dat de onderpastoor wekelijks op zondag ‘lering’ moest geven aan zijn parochianen in de ochtendmis en in de namiddag de catechismus moest leren aan de jeugd. Dat is natuurlijk nog iets anders dan onderwijs, maar misschien namen die godsdienstlessen wel de vorm aan van een soort zondagsschool, al is dat bij gebrek aan parochiearchieven of andere bronnen natuurlijk speculatie.
Franciscus De Maeijer
Een eerste meer concrete, zij het toevallige aanduiding vinden we terug in een petitie ingediend door de ‘ingesetenen’ van Breendonck en Veert in 1781 ter ondersteuning van de plannen van Willem Servaes om een windmolen te bouwen in het dorp. Eén van de aanvragers in kwestie ondertekent met ‘Franciscus De Maeijer, als schoolmeester ten gehugte’.[1] Verder is over de man evenwel niets bekend. Wellicht gaf hij een vorm van privé-onderwijs bij hem thuis.
[1] Abdijarchief Bornem en Callaert Louis e.a., Klein Brabants Molenboek, p. 151.
Visitatieverslagen
Een soortgelijke vermelding duikt op in het visitatieverslag van landdeken Luytens aan Puurs en Breendonk in 1795. De visitaties waren jaarlijkse inspectiebezoeken waarbij de landdekens als afgevaardigden van de bisschop een verslag opmaakten van de toestand in alle parochies van het bisdom. Landdeken Joannes Baptista Luytens had zijn voorganger Petrus Stevens in 1793 opgevolgd en was wellicht daarom de eerste jaren wat gedetailleerder in zijn verslagen. In 1795 bezocht hij niet alleen de pastoor en de kerk van Puurs, maar hij ging ook een kijkje nemen in de ‘kapelanie’ van Breendonk. Hij schrijft: “Schola hic nulla erecta est nec habetur ludimagister admissus; tres tamen sunt qui tenent scholam, testimonium habentes fidii integritatis et morum honestis; schola tamen eorum non visitavi”. (‘Een school is hier niet opgericht en er is ook geen ‘aangenomen’ (officiële) schoolmeester; maar toch zijn er drie mensen die school houden en beschikken over een getuigschrift (van de onderpastoor?) van religieuze integriteit en goede zeden; ik heb hun scholen nochtans niet bezocht’)[1]
[1] De visitatieverslagen van Petrus Stevens van 1779 tot 1792 en van Joannes Baptista Luytens van 1793 tot 1801 bevinden zich uitzonderlijk niet in het Aarstbisschoppelijk Archief te Mechelen maar in het Rijksarchief Antwerpen.
Jan De Maeijer
Misschien was één van de hierboven vermelde schoolmeesters wel Jan De Maeijer (al dan niet verwant met de hoger vermelde Franciscus De Maeijer), die in 1788 een privé-schooltje oprichtte in de wijk Rijweg en daarvoor op 20 januari van dat jaar de toestemming en een aanbevelingsattest kreeg van de Puurse gemeenteraad.
Daarin lezen we dat “het gehucht genoempt den Rijwegh, gelegen tusschen de procchien van Willebroeck ende Puers voors. bestaende in ettelycke huysen, gewoon is geweest over menigte van jaeren schole te houden door eenighe schoolmeesters aldaer gewoont hebbende, welcke schole ’t sedert eenighe tijt herwaerts nijet meer en is gehouden geweest, oirsaecke veele kinderen daer omtrent woonende ongeschoolt sijn gebleven, mits d’ouders hunne voors. kinderen tot eene vande voornoempde respectieve plaetse nijet genoechelijck en hebben connen ten schole senden, mits de groote distantie der selver”.
Maar Jan De Maeijer, “ter voors. plaetse woonende, geirne soude de schole aldaer oprechten ende in staet stellen om de kinderen daer omtrent woonende te leeren lesen ende schrijven, deselve t’instrueren in alle goede manieren, ende voorts anderssints te doen t’gene eenen schoolm. naer confientie schuldig ende gehouden is te doen”.
Daarom hebben de meier en de schepenen van Puurs, “geïnformeert sijnde vande capaciteijt vanden voorn. Jan De Maeyer, van goeden naeme en faeme, geboren van catholicke ende eerlijcke ouders, niet alleenlijck aen denselven gepermitteerd, voor soo veele in ons is, deselve schole op te rechten, maer oock goet gevonden den selven te recommenderen”. Ze vragen eenieder “de schoolmeester te favoriseren en geene stoornisse off beletsels in contrarie van dien te doen off laeten geschieden, mits het is een werck streckende tot welvaert soo vande gemeynte deser voors. prochie van Puers als de gene van Willebroeck”.[2]
[2] RAA, OGA Puurs (met dank aan Chris Apers)
Hieruit blijkt dat er in een grote wijk als Rijweg wel degelijk een onderwijstraditie bestond, maar dat die helemaal berustte op privé-initatief. De plaatselijke overheid zag het belang er wel van in en gaf morele steun, maar ook niet meer dan dat. Waar Jan De Maeijer les gaf, is niet bekend, maar vermoedelijk was dat gewoon bij hem thuis. Hij deed dat waarschijnlijk niet (alleen) uit idealisme, maar als (bij)beroep. Zijn inkomsten haalde hij dan uit het schoolgeld dat de ouders betaalden: wellicht enkele stuivers per jaar per kind; hetzelfde tarief als de scholen in de naburige gemeentes.
Het document bevestigt ook het vermoeden dat de ouders niet geneigd waren hun kinderen naar een verder gelegen school te sturen. De waarschuwing de schoolmeester geen ‘stoornisse of beletsels’ in de weg te leggen, suggereert misschien dat sommige ouders niet zo gediend waren van de school en hun kinderen liever thuis hielden om het helpen op het land of bij andere bezigheden.
De koster als onderwijzer?
Vanaf ongeveer 1800 is er in Breendonk een koster: Jacob Emmanuel Vereycken, de zoon van de Puurse koster Joannes Christianus Vereycken. Hij woonde op de hoek van de huidige Dorpstraat en de Jan Hammeneckerstraat. Of de nieuwe koster ook onderwijs gaf, zoals dat vaak het geval was, is evenwel niet bekend.
Philippus Van Reeth
Van 1804 tot 1816 woonden Philippus Van Reeth en zijn echtgenote Petronella Hermans in bij het gezin Van den Rhijn in Breendonk-Dorp, op de plaats waar nu de fietsenhandel VRG gevestigd is. Philippus was volgens de volkstelling van 1814 ‘maître d’école’. Ook hier is niet bekend waar de lessen plaatsvonden, maar wellicht was dat eveneens gewoon in zijn eigen huis of in een bijgebouwtje.
Jan-Baptiste Steenackers
In 1816 verhuisde Van Reeth naar Londerzeel. Vermoedelijk werd hij toen opgevolgd door Jan-Baptiste Steenackers. Van hem weten we dat hij een van de ondertekenaars (en mogelijk ook de opsteller) was van de eerste onafhankelijkheidspetitie van Breendonk in 1819 (Zie: Breendonk zelfstandig). In dat document lezen we: “Men heeft ook eenen bequaemen schoolmeester tot onderwijs der jonckheyd, denwelken ook gevraegt is geweest voor de jury van het publiek onderwijs t’ Antwerpen in de maend january 1818, ook door dito jury aengenomen”.
Het gaat hier zonder twijfel over Steenackers zelf. De man werd geboren in Puurs in 1790 en we mogen aannemen dat hij in 1816 in Breendonk begonnen is als onderwijzer. Dat was toen nog geen beschermd beroep, maar daar kwam in 1817 verandering in met de oprichting van de eerste Normaalschool in Lier (zie verder). Niet-gediplomeerde onderwijzers die nog les wilden blijven geven, moesten voor een homologatie-commissie verschijnen. Dat is de jury waarvan hierboven sprake. Steenackers slaagde in zijn ‘examen’ en werd vanaf dan als officiële onderwijzer aangenomen. Hij kreeg een ‘tractement’ van de gemeente en dat werd aangevuld met het schoolgeld van de kinderen.
Waar hij op dat moment precies woonde of waar hij les gaf, weten we niet. In het bevolkingsregister van 1829 staat hij ingeschreven in de latere ‘kosterswoning’[1] in de Dorpstraat, schuins over de ‘Kappellenweg’ (huidige Buisseretlaan). Misschien woonde hij daar al vanaf 1816 en gaf hij daar ook les. Maar het is ook mogelijk dat hij het oude schoollokaal van zijn voorganger heeft overgenomen. Hoe dan ook: in 1828 kreeg Breendonk eindelijk zijn eerste echte school, al liep dat niet van een leien dakje.
(ga verder)
[1] Jan Baptiste Steenackers was trouwens ook zelf koster van Breendonk, minstens van in 1822, maar mogelijk nog vroeger.
Het document bevestigt ook het vermoeden dat de ouders niet geneigd waren hun kinderen naar een verder gelegen school te sturen. De waarschuwing de schoolmeester geen ‘stoornisse of beletsels’ in de weg te leggen, suggereert misschien dat sommige ouders niet zo gediend waren van de school en hun kinderen liever thuis hielden om het helpen op het land of bij andere bezigheden.
De koster als onderwijzer?
Vanaf ongeveer 1800 is er in Breendonk een koster: Jacob Emmanuel Vereycken, de zoon van de Puurse koster Joannes Christianus Vereycken. Hij woonde op de hoek van de huidige Dorpstraat en de Jan Hammeneckerstraat. Of de nieuwe koster ook onderwijs gaf, zoals dat vaak het geval was, is evenwel niet bekend.
Philippus Van Reeth
Van 1804 tot 1816 woonden Philippus Van Reeth en zijn echtgenote Petronella Hermans in bij het gezin Van den Rhijn in Breendonk-Dorp, op de plaats waar nu de fietsenhandel VRG gevestigd is. Philippus was volgens de volkstelling van 1814 ‘maître d’école’. Ook hier is niet bekend waar de lessen plaatsvonden, maar wellicht was dat eveneens gewoon in zijn eigen huis of in een bijgebouwtje.
Jan-Baptiste Steenackers
In 1816 verhuisde Van Reeth naar Londerzeel. Vermoedelijk werd hij toen opgevolgd door Jan-Baptiste Steenackers. Van hem weten we dat hij een van de ondertekenaars (en mogelijk ook de opsteller) was van de eerste onafhankelijkheidspetitie van Breendonk in 1819 (Zie: Breendonk zelfstandig). In dat document lezen we: “Men heeft ook eenen bequaemen schoolmeester tot onderwijs der jonckheyd, denwelken ook gevraegt is geweest voor de jury van het publiek onderwijs t’ Antwerpen in de maend january 1818, ook door dito jury aengenomen”.
Het gaat hier zonder twijfel over Steenackers zelf. De man werd geboren in Puurs in 1790 en we mogen aannemen dat hij in 1816 in Breendonk begonnen is als onderwijzer. Dat was toen nog geen beschermd beroep, maar daar kwam in 1817 verandering in met de oprichting van de eerste Normaalschool in Lier (zie verder). Niet-gediplomeerde onderwijzers die nog les wilden blijven geven, moesten voor een homologatie-commissie verschijnen. Dat is de jury waarvan hierboven sprake. Steenackers slaagde in zijn ‘examen’ en werd vanaf dan als officiële onderwijzer aangenomen. Hij kreeg een ‘tractement’ van de gemeente en dat werd aangevuld met het schoolgeld van de kinderen.
Waar hij op dat moment precies woonde of waar hij les gaf, weten we niet. In het bevolkingsregister van 1829 staat hij ingeschreven in de latere ‘kosterswoning’[1] in de Dorpstraat, schuins over de ‘Kappellenweg’ (huidige Buisseretlaan). Misschien woonde hij daar al vanaf 1816 en gaf hij daar ook les. Maar het is ook mogelijk dat hij het oude schoollokaal van zijn voorganger heeft overgenomen. Hoe dan ook: in 1828 kreeg Breendonk eindelijk zijn eerste echte school, al liep dat niet van een leien dakje.
(ga verder)
[1] Jan Baptiste Steenackers was trouwens ook zelf koster van Breendonk, minstens van in 1822, maar mogelijk nog vroeger.