De toestand van de wegen
Om over de vraag naar de toestand van de wegen te kunnen oordelen, wordt een aantal getuigen opgevoerd, wier verklaringen op 14 november 1787 geacteerd werden door notaris Alexander De Mol te Tisselt.
Het gaat om 14 getuigen in totaal. Twee vrouwen (Catharina Jacobs en Joanna Van de Moorter) verklaren dat hun kind is gestorven op weg naar het doopsel in de parochiekerk in Puurs. Dat zal al wel een tijdje geleden zijn, want beide vrouwen zijn ver in de zestig.
Het gaat om 14 getuigen in totaal. Twee vrouwen (Catharina Jacobs en Joanna Van de Moorter) verklaren dat hun kind is gestorven op weg naar het doopsel in de parochiekerk in Puurs. Dat zal al wel een tijdje geleden zijn, want beide vrouwen zijn ver in de zestig.
Jan Caluwé verklaart dat hij - om zijn kinderen in Puurs te kunnen laten dopen - diverse keren met kar en paard langs overstroomde wegen is moeten rijden omdat men er te voet niet door kon.
Peeter de Smet en Elisabeth De Wit hebben hun kind in Liezele moeten laten dopen omdat ze niet in Puurs geraakten door de slechte wegen. En Peter Verbruggen moest zelfs een omweg maken ‘langs den Grooten Hamer’ om met zijn kind in Puurs te geraken.
Álle getuigen hebben overigens verhalen over de overstroomde wegen. Gillis Kerremans zegt ‘datter ten tijde van natte saisoenen, ’t sij bij winter tijdt als bij somer tijdt op die wegen en baenen drij differente plaetse sijn de welcke aen den waeters subject sijn’. Andere getuigen verklaren dat ze moesten terugkeren, een grote omweg maken of ‘in peryckel van ongeluck’ door het water moesten ‘buijen’ (waden). Soms had men zelfs een boot nodig om over de overstroomde plaatsen te geraken ‘ter oorsaecke de baene door die waeters op verscheyde plaetschen seer diep was uitgespoelt’.
Michiel Siebens woont aan de ‘Puersche baene’ (Groenstraat, meer bepaald ter hoogte van de brug over de Leibeek, nvdr.) en heeft mensen met jonge kinderen vaak moeten helpen om over het water te geraken, door planken te leggen of hen met paard en kar naar de overkant te brengen.
Men mag daarbij niet vergeten dat in die tijd in de regio nog geen enkele weg verhard of ‘gekasseid’ was, behalve dan de Hoogstraat in Puurs (1734) en de Dorpstraat in Willebroek (1778). Het waren stuk voor stuk aardewegen die al naargelang het seizoen veranderden in zandpistes, modderpoelen of ijsbanen. Nog in 1809 kloeg een aantal inwoners uit de Breendonkse periferie dat zij ‘ten tijde van den winter dikwijls 5 à 6 weken afgesneden (zijn) door de waters en ongekwaeme wegen van die kerken onder welkers wereldlijkde jurisdictie wij gekomen zijn’. [1]
De Dendermondse Steenweg werd pas in 1825 verhard en de verbinding Rijweg-Puurs (Lichterstraat) in 1841. Schaafstraat, Groenstraat en Moorstraat – de drie verbindingswegen vanuit Breendonk-centrum richting Puurs – volgden in respectievelijk 1849, 1872 en 1900. Maar tot in de jaren ’70 van de 20ste eeuw liep de Moorstraat nog geregeld onder water, tot de smalle ‘macadamstraat’ grondig werd verbreed en verhoogd, en de grachten verdiept.
(ga verder)
[1] Brief van de inwoners van Pullaer, Reijweg, Kreweg, Veurt, Breendonkstraat van 13.1.1809 aan de Aartsbisschop om te vragen of zij ‘geestelijk’ bij Breendonk mochten blijven, hoewel ze door de herinrichting van de gemeenten ‘wereldlijk’ bij resp. Ruisbroek, Tisselt en Willebroek ware gevoegd. (AAM, BB 19)
Peeter de Smet en Elisabeth De Wit hebben hun kind in Liezele moeten laten dopen omdat ze niet in Puurs geraakten door de slechte wegen. En Peter Verbruggen moest zelfs een omweg maken ‘langs den Grooten Hamer’ om met zijn kind in Puurs te geraken.
Álle getuigen hebben overigens verhalen over de overstroomde wegen. Gillis Kerremans zegt ‘datter ten tijde van natte saisoenen, ’t sij bij winter tijdt als bij somer tijdt op die wegen en baenen drij differente plaetse sijn de welcke aen den waeters subject sijn’. Andere getuigen verklaren dat ze moesten terugkeren, een grote omweg maken of ‘in peryckel van ongeluck’ door het water moesten ‘buijen’ (waden). Soms had men zelfs een boot nodig om over de overstroomde plaatsen te geraken ‘ter oorsaecke de baene door die waeters op verscheyde plaetschen seer diep was uitgespoelt’.
Michiel Siebens woont aan de ‘Puersche baene’ (Groenstraat, meer bepaald ter hoogte van de brug over de Leibeek, nvdr.) en heeft mensen met jonge kinderen vaak moeten helpen om over het water te geraken, door planken te leggen of hen met paard en kar naar de overkant te brengen.
Men mag daarbij niet vergeten dat in die tijd in de regio nog geen enkele weg verhard of ‘gekasseid’ was, behalve dan de Hoogstraat in Puurs (1734) en de Dorpstraat in Willebroek (1778). Het waren stuk voor stuk aardewegen die al naargelang het seizoen veranderden in zandpistes, modderpoelen of ijsbanen. Nog in 1809 kloeg een aantal inwoners uit de Breendonkse periferie dat zij ‘ten tijde van den winter dikwijls 5 à 6 weken afgesneden (zijn) door de waters en ongekwaeme wegen van die kerken onder welkers wereldlijkde jurisdictie wij gekomen zijn’. [1]
De Dendermondse Steenweg werd pas in 1825 verhard en de verbinding Rijweg-Puurs (Lichterstraat) in 1841. Schaafstraat, Groenstraat en Moorstraat – de drie verbindingswegen vanuit Breendonk-centrum richting Puurs – volgden in respectievelijk 1849, 1872 en 1900. Maar tot in de jaren ’70 van de 20ste eeuw liep de Moorstraat nog geregeld onder water, tot de smalle ‘macadamstraat’ grondig werd verbreed en verhoogd, en de grachten verdiept.
(ga verder)
[1] Brief van de inwoners van Pullaer, Reijweg, Kreweg, Veurt, Breendonkstraat van 13.1.1809 aan de Aartsbisschop om te vragen of zij ‘geestelijk’ bij Breendonk mochten blijven, hoewel ze door de herinrichting van de gemeenten ‘wereldlijk’ bij resp. Ruisbroek, Tisselt en Willebroek ware gevoegd. (AAM, BB 19)