De gemeentelijke lagere jongensschool in de Beenhouwerstraat (1885 - 1975)
(Overgenomen uit Brede Dunc (1981) van Staf Vivijs)
Wanneer de schoolstrijd na goed vier jaar was uitgewoed, zat Breendonk met twee jongensscholen en twee onderwijzers van gelijke rang opgescheept: meester Resseler, wettelijk benoemd, en meester De Wachter, de volksgeliefde, die in geen geval over het hoofd kon worden gezien.
Het toenmalig gemeentebestuur besloot deze netelige kwestie met een compromis op te lossen. Meester De Wachter werd met eenparigheid van stemmen benoemd en zou om de beurt met meester Resseler voor de duur van één jaar de functie van hoofdonderwijzer waarnemen. Meester De Wachter werd door het lot aangeduid om de rij te openen. Meester Resseler stond echter op het standpunt, dat de plaats van hoofdonderwijzer hem van rechtswege toekwam. Hij aanvaardde daarom de gemeentelijke beslissing niet.
De verhouding tussen de beide onderwijzers was er een van kat en hond. Dit verbeterde er niet op wanneer na verloop van het eerste jaar meester Resseler voor het ambt van hoofdonderwijzer aan de beurt kwam en het gemeentebestuur van kromme haas gebaarde en opnieuw meester De Wachter tot onderwijzersbaas aanstelde. Dit zou trouwens de daaropvolgende jaren telkens zo gebeuren.
In 1885 betrokken beide onderwijzers de nieuw gebouwde klaslokalen. Zij gunden mekaar nog steeds geen blik. Mekaar aanspreken deden zij slechts wanneer dienstnoodwendigheden hen hiertoe noopten.
In 1887 was de slechte verhouding tussen meester Resseler en meester De Wachter op de spits gedreven. Uit protest tegen het hem aangedane onrecht besloot meester Resseler ziekteverlof te nemen. Dit verlof werd hem toegestaan, doch zonder vergoeding vanwege de gemeente.
De ziekte bleek echter helemaal niet voorgewend te zijn. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 10 februari 1888 lezen wij immers, ‘dat vaststelling werd gedaan van de verslechtering van de gezondheidstoestand van meester Resseler; dat akte wordt gedaan van zijn verzoek om pensioen’.
In deze raadszitting werd ook tot de aanstelling van een interimaris besloten. Zo werd meester Resseler achtereenvolgens vervangen door de onderwijzers Somers, Augustijnen en Pallemaerts. Na zijn dood werd hij opgevolgd door meester Augustijnen (1890-1897).
In 1892 kwam er gratis onderwijs voor alle kinderen van 6 tot 14 jaar (zitting van 4 augustus 1892).
Dan luidde Breendonk de start in van twee schoolafdelingen, elk van drie studiejaren, te weten een aanvankelijke, een middelbare en een hogere graad (zitting van 15 april 1898).
In 1906 werd er een voorstel gedaan om de tuin van Meester De Wachter, die paalde aan de school, ter beschikking te stellen van de hulponderwijzer, dit voor proefondervindelijke landbouwteelt (zitting van 13 november 1906).
Eindelijk werd de overbevolking van de bestaande school toegegeven en vastgesteld dat één klas niet meer volstond. De provinciegouverneur werd daarom verzocht op de bestaande school een verdieping te laten optrekken (zitting van 30 juni 1911).
Wegens ondoelmatigheid werd, dit met toestemming van de Bestendige Deputatie, echter vlug afgestapt van de geplande verdieping en besloten tot de aankoop van een stuk grond, achter de bestaande school en toebehorend aan de weduwe Americ Peeters te Willebroek, tegen F 3.300. Bovendien werd door het Gemeentekrediet een lening toegestaan van F 15.300 (zitting van 27 oktober 1911).
De bouwwerken van twee nieuwe klaslokalen werden uitgevoerd door de Gebroeders Moens, aannemers te Willebroek, à F 16.373. De bemeubeling gebeurde door Leopold Goossens, aannemer te Breendonk, tegen de som van F 1.535 (zitting van 10 december 1912).
De gebroeders Moens stonden tevens in voor de bevloering en beplanting van de koer, tegen F 1.907,73 (zitting van 15 juli 1913).
In de zitting van 8 september 1913 werd tot de oprichting van een nieuwe klas besloten. Meester Amandus Mertens werd hiervoor voorlopig aangesteld, Om een vijftigtal kinderen - die omwille van de betere wegen te Londerzeel St. Jozef schoolliepen - voor onderricht in de eigen gemeente te kunnen opvangen, werden nieuwe schoolbanken aangekocht. Dit gebeurde op aanraden van het provinciebestuur, dat van oordeel was, dat ieder zijn eigen kinderen moest opleiden (zitting van 21 augustus 1913).
Het gemeentebestuur zou - eindelijk - op 7 maart 1914 gunstig advies uitbrengen, inzake het verzoek dat ertoe strekte, op een stuk grond van 4 a, palend aan de jongensschool en eigendom van Meester De Wachter, landbouwonderwijs te laten geven door de Meesters Moeyersoms en Mertens.
Het verzoek van de kantonnale opzichter tot oprichting van een vierde klas kon niet worden ingewilligd, gezien de ongelukkige tijdsomstandigheden (kerk, pastorij en 200 woningen verwoest + daling van het geboortecijfer met 1/3 sedert het begin van de oorlog) (zitting van 12 januari 1918).
Toch is deze vierde klas er gekomen. Zij werd eveneens bemeubeld door Leopold Goossens, aannemer te Breendonk, voor de som van F 2.115,75 (zitting van 29 september 1919).
Wanneer de schoolstrijd na goed vier jaar was uitgewoed, zat Breendonk met twee jongensscholen en twee onderwijzers van gelijke rang opgescheept: meester Resseler, wettelijk benoemd, en meester De Wachter, de volksgeliefde, die in geen geval over het hoofd kon worden gezien.
Het toenmalig gemeentebestuur besloot deze netelige kwestie met een compromis op te lossen. Meester De Wachter werd met eenparigheid van stemmen benoemd en zou om de beurt met meester Resseler voor de duur van één jaar de functie van hoofdonderwijzer waarnemen. Meester De Wachter werd door het lot aangeduid om de rij te openen. Meester Resseler stond echter op het standpunt, dat de plaats van hoofdonderwijzer hem van rechtswege toekwam. Hij aanvaardde daarom de gemeentelijke beslissing niet.
De verhouding tussen de beide onderwijzers was er een van kat en hond. Dit verbeterde er niet op wanneer na verloop van het eerste jaar meester Resseler voor het ambt van hoofdonderwijzer aan de beurt kwam en het gemeentebestuur van kromme haas gebaarde en opnieuw meester De Wachter tot onderwijzersbaas aanstelde. Dit zou trouwens de daaropvolgende jaren telkens zo gebeuren.
In 1885 betrokken beide onderwijzers de nieuw gebouwde klaslokalen. Zij gunden mekaar nog steeds geen blik. Mekaar aanspreken deden zij slechts wanneer dienstnoodwendigheden hen hiertoe noopten.
In 1887 was de slechte verhouding tussen meester Resseler en meester De Wachter op de spits gedreven. Uit protest tegen het hem aangedane onrecht besloot meester Resseler ziekteverlof te nemen. Dit verlof werd hem toegestaan, doch zonder vergoeding vanwege de gemeente.
De ziekte bleek echter helemaal niet voorgewend te zijn. In het verslag van de zitting van de gemeenteraad van 10 februari 1888 lezen wij immers, ‘dat vaststelling werd gedaan van de verslechtering van de gezondheidstoestand van meester Resseler; dat akte wordt gedaan van zijn verzoek om pensioen’.
In deze raadszitting werd ook tot de aanstelling van een interimaris besloten. Zo werd meester Resseler achtereenvolgens vervangen door de onderwijzers Somers, Augustijnen en Pallemaerts. Na zijn dood werd hij opgevolgd door meester Augustijnen (1890-1897).
In 1892 kwam er gratis onderwijs voor alle kinderen van 6 tot 14 jaar (zitting van 4 augustus 1892).
Dan luidde Breendonk de start in van twee schoolafdelingen, elk van drie studiejaren, te weten een aanvankelijke, een middelbare en een hogere graad (zitting van 15 april 1898).
In 1906 werd er een voorstel gedaan om de tuin van Meester De Wachter, die paalde aan de school, ter beschikking te stellen van de hulponderwijzer, dit voor proefondervindelijke landbouwteelt (zitting van 13 november 1906).
Eindelijk werd de overbevolking van de bestaande school toegegeven en vastgesteld dat één klas niet meer volstond. De provinciegouverneur werd daarom verzocht op de bestaande school een verdieping te laten optrekken (zitting van 30 juni 1911).
Wegens ondoelmatigheid werd, dit met toestemming van de Bestendige Deputatie, echter vlug afgestapt van de geplande verdieping en besloten tot de aankoop van een stuk grond, achter de bestaande school en toebehorend aan de weduwe Americ Peeters te Willebroek, tegen F 3.300. Bovendien werd door het Gemeentekrediet een lening toegestaan van F 15.300 (zitting van 27 oktober 1911).
De bouwwerken van twee nieuwe klaslokalen werden uitgevoerd door de Gebroeders Moens, aannemers te Willebroek, à F 16.373. De bemeubeling gebeurde door Leopold Goossens, aannemer te Breendonk, tegen de som van F 1.535 (zitting van 10 december 1912).
De gebroeders Moens stonden tevens in voor de bevloering en beplanting van de koer, tegen F 1.907,73 (zitting van 15 juli 1913).
In de zitting van 8 september 1913 werd tot de oprichting van een nieuwe klas besloten. Meester Amandus Mertens werd hiervoor voorlopig aangesteld, Om een vijftigtal kinderen - die omwille van de betere wegen te Londerzeel St. Jozef schoolliepen - voor onderricht in de eigen gemeente te kunnen opvangen, werden nieuwe schoolbanken aangekocht. Dit gebeurde op aanraden van het provinciebestuur, dat van oordeel was, dat ieder zijn eigen kinderen moest opleiden (zitting van 21 augustus 1913).
Het gemeentebestuur zou - eindelijk - op 7 maart 1914 gunstig advies uitbrengen, inzake het verzoek dat ertoe strekte, op een stuk grond van 4 a, palend aan de jongensschool en eigendom van Meester De Wachter, landbouwonderwijs te laten geven door de Meesters Moeyersoms en Mertens.
Het verzoek van de kantonnale opzichter tot oprichting van een vierde klas kon niet worden ingewilligd, gezien de ongelukkige tijdsomstandigheden (kerk, pastorij en 200 woningen verwoest + daling van het geboortecijfer met 1/3 sedert het begin van de oorlog) (zitting van 12 januari 1918).
Toch is deze vierde klas er gekomen. Zij werd eveneens bemeubeld door Leopold Goossens, aannemer te Breendonk, voor de som van F 2.115,75 (zitting van 29 september 1919).
Leopold Van Muylder, schrijnwerker te Breendonk, mocht 20 nieuwe lessenaars leveren voor de som van F 1.880 (zitting van 1.1 juli 1921).
Er was weer nood aan twee nieuwe klassen. De provinciale bouwmeester wenste deze te realiseren door, boven de bestaande klassen, een verdieping te laten optrekken. Onze gemeentevaderen oordeelden hierover anders en gaven er de voorkeur aan in de schooltuin twee gelijkvloerse klassen te laten bouwen “omwille van lawaai van straat en werkhuizen”. Waarschijnlijk wordt hier de wagenmakerij Van Hove bedoeld. Zij drongen tevens aan op de oprichting van lokalen voor medisch toezicht (zitting van 30 oktober 1923).
De bouwwerken werden na heel wat heibel, volgens het concept van onze bestuurders, toegewezen aan de gebroeders Cauwenberg, aannemers te Puurs, voor de som van F 77.766 (zitting van 18 september 1924).
Op 17 juni 1926 werd tot de oprichting van een vierde graad besloten. Ons gemeentebestuur wenste op 17 september 1937 door de provinciale bouwmeester Careels een ontwerp te laten maken voor:
1. de oprichting van een nieuwe hangar;
2. één nieuwe WC
3. zes pissijnen;
4. drie stortbaden en drie wasbakken en
5. een septische put.
Vele jaren later, om precies te zijn in de zitting van 16 september 1949, besloot het bestuur enerzijds tot het plaatsen van nieuwe w.c. 's en pissijnen en anderzijds tot het bouwen van een nieuwe “gaanderij”.
De artsen, die zich achtereenvolgens met het medisch schooltoezicht hebben belast, waren Dr. Careels uit Tisselt, Dr. Maes uit Puurs, Dr. De Boe uit Willebroek, Dr. Laeremans en Dr. Van Reet uit Breendonk.
Ga verder.
Er was weer nood aan twee nieuwe klassen. De provinciale bouwmeester wenste deze te realiseren door, boven de bestaande klassen, een verdieping te laten optrekken. Onze gemeentevaderen oordeelden hierover anders en gaven er de voorkeur aan in de schooltuin twee gelijkvloerse klassen te laten bouwen “omwille van lawaai van straat en werkhuizen”. Waarschijnlijk wordt hier de wagenmakerij Van Hove bedoeld. Zij drongen tevens aan op de oprichting van lokalen voor medisch toezicht (zitting van 30 oktober 1923).
De bouwwerken werden na heel wat heibel, volgens het concept van onze bestuurders, toegewezen aan de gebroeders Cauwenberg, aannemers te Puurs, voor de som van F 77.766 (zitting van 18 september 1924).
Op 17 juni 1926 werd tot de oprichting van een vierde graad besloten. Ons gemeentebestuur wenste op 17 september 1937 door de provinciale bouwmeester Careels een ontwerp te laten maken voor:
1. de oprichting van een nieuwe hangar;
2. één nieuwe WC
3. zes pissijnen;
4. drie stortbaden en drie wasbakken en
5. een septische put.
Vele jaren later, om precies te zijn in de zitting van 16 september 1949, besloot het bestuur enerzijds tot het plaatsen van nieuwe w.c. 's en pissijnen en anderzijds tot het bouwen van een nieuwe “gaanderij”.
De artsen, die zich achtereenvolgens met het medisch schooltoezicht hebben belast, waren Dr. Careels uit Tisselt, Dr. Maes uit Puurs, Dr. De Boe uit Willebroek, Dr. Laeremans en Dr. Van Reet uit Breendonk.
Ga verder.