De tweede pastoor: Livinus Beeckmans (1805-1817)
Na het vertrek van Frans Van den Broeck naar Lembeke werd Livinus Beeckmans tot pastoor van Breendonk benoemd. Volgens pastoor Bosschaerts gebeurde dat op 24 februari 1805, op dezelfde dag dus als de benoeming van zijn voorganger Frans van den Broeck in Lembeke. Maar volgens de pastoorslijsten van het Aartsbisdom werd hij al op 21 december 1804 benoemd. Livinus Beeckmans werd geboren op 28 oktober 1759 in Galmaarden. Hij
studeerde filosofie en kunsten aan de universiteit van Leuven (1780) en werd na
zijn priesteropleiding eerst onderpastoor in Everbeek (1786) en daarna in
Lembeke (1788), dat hij dus ruilde voor Breendonk.
Tijdens het bewind van pastoor Beeckmans bleef de parochie streven naar meer onafhankelijkheid van Puurs. Dat hoopte men te verwezenlijken door de kapel (‘oratorium’) opnieuw te laten opwaarderen tot succursale kerk. Die mogelijkheid diende zich aan toen het aantal succursale kerken door het keizerlijk decreet van 30 september 1807[1] op 6000 werd gebracht (voor heel Frankrijk, waartoe ook onze gewesten nog behoorden). Daarom schrijft pastoor Beeckmans (als ‘rector oratorii publici de Breendonck’) op 19 oktober 1807 een brief aan de aartsbisschop met het verzoek om te adviseren dat de kerk van Breendonk de status van ‘succursale’ zou krijgen.[2] Uiteraard zal daarbij ook wel de overweging hebben meegespeeld dat zijn eigen bezoldiging daarmee zou stijgen. Maar de argumenten die hij hanteert, klinken niet erg overtuigend. Hij wijst andermaal op de afstand van de hoofdkerk en de toestand van de wegen, vooral ’s winters. Maar dat houdt natuurlijk geen steek meer, aangezien Breendonk ‘geestelijk’ eigenlijk helemaal onafhankelijk is van Puurs en er ook mag worden gedoopt, getrouwd en begraven. Hij onderstreept dat Breendonk sinds 29 jaar (sic) een mooie kerk heeft (‘templum elegans’) met een eigen pastorij en pastoor. Hij wijst er ook op dat Breendonk 1100 à 1200 inwoners telt, die allemaal vredelievende, rechtgelovige en hardwerkende mensen zijn (‘homines pacifici de religioni bene meriti laborios et de labora manuum victum’), maar dat ze bestuurlijk nog helemaal afhankelijk zijn van Puurs. Daarom vraagt hij aan de aartsbisschop om de burgerlijke overheid het advies te geven dat de kapel van Breendonk tot succursale kerk zou worden omgevormd.
[1] Dit decreet bevestigde een aantal organieke artikelen van het Concordaat van 1801 en verduidelijkte het statuut van de parochiekerken, succursale kerken, kapellen, annexen en oratoria.
[2] AAM, BB 19.
Tijdens het bewind van pastoor Beeckmans bleef de parochie streven naar meer onafhankelijkheid van Puurs. Dat hoopte men te verwezenlijken door de kapel (‘oratorium’) opnieuw te laten opwaarderen tot succursale kerk. Die mogelijkheid diende zich aan toen het aantal succursale kerken door het keizerlijk decreet van 30 september 1807[1] op 6000 werd gebracht (voor heel Frankrijk, waartoe ook onze gewesten nog behoorden). Daarom schrijft pastoor Beeckmans (als ‘rector oratorii publici de Breendonck’) op 19 oktober 1807 een brief aan de aartsbisschop met het verzoek om te adviseren dat de kerk van Breendonk de status van ‘succursale’ zou krijgen.[2] Uiteraard zal daarbij ook wel de overweging hebben meegespeeld dat zijn eigen bezoldiging daarmee zou stijgen. Maar de argumenten die hij hanteert, klinken niet erg overtuigend. Hij wijst andermaal op de afstand van de hoofdkerk en de toestand van de wegen, vooral ’s winters. Maar dat houdt natuurlijk geen steek meer, aangezien Breendonk ‘geestelijk’ eigenlijk helemaal onafhankelijk is van Puurs en er ook mag worden gedoopt, getrouwd en begraven. Hij onderstreept dat Breendonk sinds 29 jaar (sic) een mooie kerk heeft (‘templum elegans’) met een eigen pastorij en pastoor. Hij wijst er ook op dat Breendonk 1100 à 1200 inwoners telt, die allemaal vredelievende, rechtgelovige en hardwerkende mensen zijn (‘homines pacifici de religioni bene meriti laborios et de labora manuum victum’), maar dat ze bestuurlijk nog helemaal afhankelijk zijn van Puurs. Daarom vraagt hij aan de aartsbisschop om de burgerlijke overheid het advies te geven dat de kapel van Breendonk tot succursale kerk zou worden omgevormd.
[1] Dit decreet bevestigde een aantal organieke artikelen van het Concordaat van 1801 en verduidelijkte het statuut van de parochiekerken, succursale kerken, kapellen, annexen en oratoria.
[2] AAM, BB 19.
Zijn verzoek wordt niet ingewilligd. Integendeel: Breendonk dreigt zelfs een aantal van zijn parochianen te verliezen. Door het decreet van 29 mei 1808 worden de (wereldlijke) grenzen tussen Puurs, Tisselt, Ruisbroek en Willebroek nogmaals aangepast en daardoor worden enkele tientallen families in de verste uithoeken van ‘geestelijk Breendonk’ onder ‘wereldlijk Puurs’ naar andere gemeenten overgeheveld. Er bestaan plannen om de parochiegrenzen in dezelfde zin aan te passen. Als gevolg daarvan zouden heel wat gezinnen van Pullaar, Rijweg en Kreeweg naar geestelijk Ruisbroek (Sint Carolus) overgaan; inwoners van Veurt (Peeterstraat) en ‘Breendonkstraat’ naar Tisselt (Sint Jan), en enkele anderen van Breendonk naar Willebroek (Sint-Niklaas). Een aantal van de betrokken gezinshoofden schrijven op 13 januari 1809 een brief aan de Mechelse aartsbisschop met het verzoek ‘van te mogen blijven onder de geestelijke jurisdictie van Breendonck’. Als argumenten halen ze aan: ‘wij hebben onze onlangs nieuw opgebouwde kercke gekogt en met alle noodige ornamenten verciert’. En verder: ‘Wij zijn ten tijde van den winter dikwijls 5 a 6 weken afgesneden door de waters en onbekwaeme wegen van die kerken onder welkers wereldlijke jurisdictie wij gekomen zijn’ en ‘wij soude alle, maer weijnige uygenomen, eens zoo verre, jae verscheyde tweemael, van die voors. kerke afgelegen zijn, uytgenomen een gehucht van 7 huysen (genaemd de Beekestraete) het welck nader Tisselt is’. [3]
[3] Idem. Het valt aan te nemen dat deze brief er kwam op voorschrift (wellicht ook letterlijk) van de pastoor.
[3] Idem. Het valt aan te nemen dat deze brief er kwam op voorschrift (wellicht ook letterlijk) van de pastoor.
Voorlopig blijft alles bij het oude, maar in 1817 kiest Livinus Beeckmans eieren voor zijn geld: hij wordt pastoor in de grote buurgemeente Londerzeel. Maar dat valt nogal tegen, want hij komt er al snel in conflict met burgemeester Du Prenne en een jaar later wordt hij overgeplaatst naar Tollembeek.
Ga verder
Ga verder