Vijfde keer goede keer (1835)
Drie jaar na hun mislukte vierde verzoek om onafhankelijkheid, in de zomer van 1835, doen de Breendonkenaars nog maar eens een poging: ze sturen een herinneringsbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken. En dan komt er eindelijk schot in de zaak. Op 20 juli 1835 vraagt de minister aan de gouverneur van Antwerpen om de kwestie te onderzoeken. Hij wijst er wel op dat een nieuwe gemeente oprichten geld kost en vraagt zich al of er geen verzoening mogelijk is tussen Puurs en Breendonk, eventueel door vanuit de moedergemeente extra aandacht te besteden aan de ‘police’ (ordehandhaving) in Breendonk, want daar knelt het schoentje naar zijn inzicht vooral.
De gouverneur zet op zijn beurt de districtscommissaris van Mechelen aan het werk (brief dd 30.7.1835). Hij vraagt hem de petitie te laten onderzoeken door de Provinciale Staten en herinnert eraan dat die raad ondertussen al gelijkaardige vragen heeft behandeld. In augustus 1835 polst de districtscommissaris naar de mening van de plaatselijke autoriteiten van Puurs. Die zijn nu blijkbaar toch minder afwijzend dan vroeger en zo komt het hele dossier terecht bij Charles Dutrieu, lid van de Bestendige Deputatie[1]. Hij krijgt op 24 september van de gouverneur de opdracht om te onderzoeken of de vraag naar afscheiding effectief de wil is van alle Breendonkenaars, of de inlichtingen die het bestuur van Puurs terzake heeft bezorgd allemaal kloppen, en wat de kosten zouden zijn voor de administratie van de op te richten nieuwe gemeente Breendonk.
Op 12 november bezorgt Dutrieu zijn omstandige rapport aan de ‘Députation des Etats’. Hij zegt dat hij zich op 12 oktober 1835 naar Puurs heeft begeven, waar hij eerst overleg heeft gepleegd met de gemeenteraad. Die bevestigde hem ‘qu’il n’avait aucune raison pour s’opposer à la séparation que les habitans (sic) de Breendonck demandaient’ aangezien de scheiding geen negatieve gevolgen heeft voor de rest van de gemeente, meer bepaald Puurs en Kalfort. Maar het territorium van de nieuwe gemeente moet zich wel beperken tot de secties E en F van de gemeente Puurs. (zie kaart hieronder)
De gouverneur zet op zijn beurt de districtscommissaris van Mechelen aan het werk (brief dd 30.7.1835). Hij vraagt hem de petitie te laten onderzoeken door de Provinciale Staten en herinnert eraan dat die raad ondertussen al gelijkaardige vragen heeft behandeld. In augustus 1835 polst de districtscommissaris naar de mening van de plaatselijke autoriteiten van Puurs. Die zijn nu blijkbaar toch minder afwijzend dan vroeger en zo komt het hele dossier terecht bij Charles Dutrieu, lid van de Bestendige Deputatie[1]. Hij krijgt op 24 september van de gouverneur de opdracht om te onderzoeken of de vraag naar afscheiding effectief de wil is van alle Breendonkenaars, of de inlichtingen die het bestuur van Puurs terzake heeft bezorgd allemaal kloppen, en wat de kosten zouden zijn voor de administratie van de op te richten nieuwe gemeente Breendonk.
Op 12 november bezorgt Dutrieu zijn omstandige rapport aan de ‘Députation des Etats’. Hij zegt dat hij zich op 12 oktober 1835 naar Puurs heeft begeven, waar hij eerst overleg heeft gepleegd met de gemeenteraad. Die bevestigde hem ‘qu’il n’avait aucune raison pour s’opposer à la séparation que les habitans (sic) de Breendonck demandaient’ aangezien de scheiding geen negatieve gevolgen heeft voor de rest van de gemeente, meer bepaald Puurs en Kalfort. Maar het territorium van de nieuwe gemeente moet zich wel beperken tot de secties E en F van de gemeente Puurs. (zie kaart hieronder)
Kadasterplan Van Puurs, F.A Losson, Inspecteur van het kadaster, Antwerpen, 25 januari 1836
(49 x 64 cm) PAA.
Puurs bestond uit zes ‘secties’: section dite Over-heyde (A), Kimpelberg (B), Sauve-Garde (C), Calfort (D), Breendonck (E) en Steenbosschen (F). De nieuwe gemeente Breendonk zou dus bestaan uit die laatste twee secties.
_Dutrieu bevestigt dat Puurs zich blijft houden aan de
antwoorden van de vragenlijst over de mogelijke scheiding die de
gemeente in augustus heeft bezorgd, op een paar details na. Hij somt die
vragen ook op. Het gaat onder meer over de manier waarop de roerende en
onroerende goederen van de gemeente zullen verdeeld en verkaveld
worden, over het budget van Puurs en dat van de toekomstige gemeente
Breendonk. Zo vernemen we dat Breendonk na de scheiding 1461 inwoners
zal tellen en Puurs 3914. Breendonk krijgt 777 bunders, Puurs houdt er
1102. Puurs heeft een gemeentehuis, een school met onderwijzerswoning.
Breendonk heeft een recent schoolgebouw (‘tres belle’). Breendonk zou
volgens Dutrieu bovendien zijn aandeel kunnen opeisen in de gebouwen van
Puurs, die het immers mee bekostigd heeft. Anderzijds zou Puurs
hetzelfde kunnen doen in Breendonk, voor hun bijdragen aan de bouw van
de school, de herstellingen aan de pastorij en de ‘aquaducten’ in het
gehucht Breendonk. Volgens een aantal criteria zou de verdeeldsleutel
1/3 Breendonk en 2/3 Puurs zijn, maar volgens het aandeel in de
belastingen zouden de compensaties voor Breendonk eerder onder de 33%
liggen. Maar Dutrieu meent dat zowel de notabelen van Breendonk als het
gemeentebestuur van Puurs zich wat dat betreft nogal soepel willen
opstellen, om de scheiding niet te bemoeilijken. De toekomst zal hem
ongelijk geven.
De registers van de burgerlijke stand zullen in Puurs blijven, net als de archieven, maar de administratie van Breendonk moet te allen tijden en zonder kosten afschriften en uittreksels kunnen krijgen. De verdeling van de inkomsten van het Bureel van Weldadigheid moet gebeuren volgens de bevolkingsverhouding. Er zijn geen gemeenschappelijke schulden die moeten worden verdeeld. De goederen van de kerk zullen per locatie verdeeld blijven, zoals dat nu ook al is. Dutrieu stipt daarbij aan dat de inkomsten van de Kerkfabriek van Puurs nooit gebruikt zijn voor de uitgaven van de kerk van Breendonk. Beiden hebben volgens hem altijd een gescheiden en onafhankelijke administratie gehad, wat nogmaals wijst op de grote zelfstandigheid van Breendonk op geestelijk vlak.
Het gemeentebestuur van Puurs had een budgetberekening voor de nieuwe gemeente gemaakt en kwam daarbij uit op 3257 frank. Volgens Dutrieu is dat een te hoge schatting. Hij rekent op 2570 frank. Daartegenover staan geschatte inkomsten van 2070 frank (gemeentebelasting en kadastrale belasting). Het tekort van 500 frank zal dus met een extra belasting moeten worden gecompenseerd, maar gedeeld door 1461 inwoners is dat volgens Dutrieu zeker niet onoverkomelijk. Met een heffing van 1.35 frank per inwoner[2] zal Breendonk naar zijn mening alleszins minder belasting moeten aanrekenen dan vele andere gemeenten in de provincie.
Vervolgens rept de rapporteur zich nog diezelfde 12de oktober naar Breendonk. Anders dan bij de gelijkaardige volksraadpleging in 1822 moeten de Breendonkenaars nu niet meer verzamelen in de herberg van ‘baas van Asch’, maar kan dat in de nieuwe school (1828), het eerste burgerlijke publieke gebouw van het gehucht. Dutrieu vindt er het gros van de inwoners verzameld die bijdragen aan de gemeentelijke belastingen. Hij legt hen het doel van zijn missie uit en polst meteen naar hun idee over de 500 frank extra lasten die ze volgens zijn berekeningen zullen moeten opbrengen voor het beheer van hun toekomstige gemeente. Allemaal, behalve twee, verklaren ‘que cette augmentattion serait amplement compensée par les avantages qui résulteraient de la séparation’ en dat het tijdsverlies en de verplaatsingskosten als gevolg van de grote afstand tot de hoofdplaats Puurs hen jaarlijks veel meer kosten dan 500 frank. Ze vragen dan ook ‘instamment l’érection de Breendonck en commune’.
[1] Mogelijk gat het om Charles Augustin Jean du Trieu (1790 - 1861), burgemeester van Blaasveld (1818-1821), eigenaar van het Kasteel Bel Air aldaar en later ook senator en provinciecommissaris.
[2] Hoe hij aan die 1.35 frank komt, is niet zo duidelijk want 2570 frank geschatte inkomsten gedeeld door 1461 inwoners geeft 1.76 frank.
(Ga verder)
De registers van de burgerlijke stand zullen in Puurs blijven, net als de archieven, maar de administratie van Breendonk moet te allen tijden en zonder kosten afschriften en uittreksels kunnen krijgen. De verdeling van de inkomsten van het Bureel van Weldadigheid moet gebeuren volgens de bevolkingsverhouding. Er zijn geen gemeenschappelijke schulden die moeten worden verdeeld. De goederen van de kerk zullen per locatie verdeeld blijven, zoals dat nu ook al is. Dutrieu stipt daarbij aan dat de inkomsten van de Kerkfabriek van Puurs nooit gebruikt zijn voor de uitgaven van de kerk van Breendonk. Beiden hebben volgens hem altijd een gescheiden en onafhankelijke administratie gehad, wat nogmaals wijst op de grote zelfstandigheid van Breendonk op geestelijk vlak.
Het gemeentebestuur van Puurs had een budgetberekening voor de nieuwe gemeente gemaakt en kwam daarbij uit op 3257 frank. Volgens Dutrieu is dat een te hoge schatting. Hij rekent op 2570 frank. Daartegenover staan geschatte inkomsten van 2070 frank (gemeentebelasting en kadastrale belasting). Het tekort van 500 frank zal dus met een extra belasting moeten worden gecompenseerd, maar gedeeld door 1461 inwoners is dat volgens Dutrieu zeker niet onoverkomelijk. Met een heffing van 1.35 frank per inwoner[2] zal Breendonk naar zijn mening alleszins minder belasting moeten aanrekenen dan vele andere gemeenten in de provincie.
Vervolgens rept de rapporteur zich nog diezelfde 12de oktober naar Breendonk. Anders dan bij de gelijkaardige volksraadpleging in 1822 moeten de Breendonkenaars nu niet meer verzamelen in de herberg van ‘baas van Asch’, maar kan dat in de nieuwe school (1828), het eerste burgerlijke publieke gebouw van het gehucht. Dutrieu vindt er het gros van de inwoners verzameld die bijdragen aan de gemeentelijke belastingen. Hij legt hen het doel van zijn missie uit en polst meteen naar hun idee over de 500 frank extra lasten die ze volgens zijn berekeningen zullen moeten opbrengen voor het beheer van hun toekomstige gemeente. Allemaal, behalve twee, verklaren ‘que cette augmentattion serait amplement compensée par les avantages qui résulteraient de la séparation’ en dat het tijdsverlies en de verplaatsingskosten als gevolg van de grote afstand tot de hoofdplaats Puurs hen jaarlijks veel meer kosten dan 500 frank. Ze vragen dan ook ‘instamment l’érection de Breendonck en commune’.
[1] Mogelijk gat het om Charles Augustin Jean du Trieu (1790 - 1861), burgemeester van Blaasveld (1818-1821), eigenaar van het Kasteel Bel Air aldaar en later ook senator en provinciecommissaris.
[2] Hoe hij aan die 1.35 frank komt, is niet zo duidelijk want 2570 frank geschatte inkomsten gedeeld door 1461 inwoners geeft 1.76 frank.
(Ga verder)