De zevende pastoor: Frans Somers (1916-1951)
Pastoor Somers is ongetwijfeld een van de meest markante pastoors uit de
Breendonkse geschiedenis. Frans Paul Maria Somers werd geboren op 26 januari 1871
in Mechelen, als zoon van Joannes Desiderius Somers en Leontina Leysen. Hij
werd tot priester gewijd op 6 april 1896 en op 18 april van dat jaar aangesteld
als onderpastoor in Willebroek. Twintig jaar later, in volle oorlogstijd, werd
hij pastoor te Breendonk, na het ontslag van pastoor Bosschaerts. Het was geen
cadeau voor de 45-jarige priester, want hij kwam terecht in een door de oorlog
zwaar geteisterde parochie. De kerk en de pastorij waren in 1914 vernield.
De parochianen moesten zich behelpen met een noodkerk op de speelplaats van de jongensschool. Waar de pastoor zelf een onderkomen vond, is niet bekend. Misschien kon hij net als zijn voorganger terecht bij juffrouw van Malderen in de Dorpsstraat (huidig AXA-kantoor Wegge), maar dat blijkt alleszins niet uit het bevolkingsregister 1910-1920.
Zijn neef Jozef Somers (1914-1983), pastoor van Liezele en deken van Puurs, en in de Breendonkse volksmond simpelweg ‘de neef’ genoemd, schreef in 1967 over die beginjaren van zijn oom in Breendonk: “Na twintig jaar onderpastoorschap te Willebroek werd mijn oom pastoor benoemd te Breendonk de 8ste juni 1916. Kerk, pastorie, school, klooster en zoveel huizen in het dorp waren platgeschoten of –gebrand. Later heeft hij mij verteld dat hij deze plaats gevraagd had, zonder mij te verklappen wat hem naar dit geteisterd gebied had gelokt. Ik kwam pas goed bewust in Breendonk ten jare 1924. De noodkerk was nog in gebruik en van de pastorie stond er nog niets: de goeie onderpastoor Moors en de lachende meid Melanie, die waren er al wel. Ze woonden met zijn drieën in een huis niet ver van de plaats waar nu de pastorie staat”.[1]
Er was dus werk aan de winkel voor de nieuwe pastoor. Met de hulp van de adellijke familie de Buisseret en de Congregatie van OLV van Zeven Weeën werden eerst de vernielde lokalen van de meisjesschool heropgebouwd en later fors uitgebreid. In 1921 stond graaf Robert de Buisseret de gebouwen van het klooster en de school, die hij zelf had gefinancierd, af aan de Congregatie. Die overdracht werd door hem op 20 januari 1921 getekend, dag waarop het klooster juist 58 jaar bestond. In 1924 werd de meisjesschool aanzienlijk uitgebreid. Uit de brochure De meisjesschool. Een jeugdige honderdjarige (1963): “De hele bevolking heeft toen een staaltje gegeven van haar oprechte genegenheid voor de Zustergemeenschap. Iedereen hielp stenen aanhalen of opstapelen. Van 's morgens vroeg was het een gerots en gebots van boerenkarren, die de karelen gingen lossen te Willebroek. Onder toezicht van Eerw. Heer Pastoor togen de ervaren vakmannen aan de arbeid en weldra rezen er stevige en statige klassen uit de grond. In 1925 namen de leerlingen de vier ruime klassen in gebruik.”[2]
Ondertussen was ook de nieuwe kerk eindelijk afgewerkt (1925) en het jaar daarop werd ook de fraaie nieuwe pastorij gebouwd. Pastoor Somers betaalde persoonlijk een flink deel van de bouwkosten. In 1928 kwamen er nog vier klassen bij in de meisjesschool, in 1932 werd het klooster heropgebouwd en in 1933 werd de kloosterkapel ingewijd. In 1934 werden twee resterende oude klaslokalen aan de kerkzijde van de school vervangen door het ‘Patronaat’, een gebouw dat voortaan onderdak zou bieden aan allerhande parochiale organisaties en evenementen. Het zou die functie behouden tot de bouw van het Parochiecentrum in de Jan Hammeneckerstraat in 1960. Toen nam het klooster het Patronaat over van de parochie. Als sluitstuk van die intense bouwprojecten werd in 1936 met een luisterrijk feest het Heilig Hartbeeld op het nieuw aangelegde kerkplein onthuld, in aanwezigheid van kardinaal Van Roey.
Zijn neef Jozef Somers (1914-1983), pastoor van Liezele en deken van Puurs, en in de Breendonkse volksmond simpelweg ‘de neef’ genoemd, schreef in 1967 over die beginjaren van zijn oom in Breendonk: “Na twintig jaar onderpastoorschap te Willebroek werd mijn oom pastoor benoemd te Breendonk de 8ste juni 1916. Kerk, pastorie, school, klooster en zoveel huizen in het dorp waren platgeschoten of –gebrand. Later heeft hij mij verteld dat hij deze plaats gevraagd had, zonder mij te verklappen wat hem naar dit geteisterd gebied had gelokt. Ik kwam pas goed bewust in Breendonk ten jare 1924. De noodkerk was nog in gebruik en van de pastorie stond er nog niets: de goeie onderpastoor Moors en de lachende meid Melanie, die waren er al wel. Ze woonden met zijn drieën in een huis niet ver van de plaats waar nu de pastorie staat”.[1]
Er was dus werk aan de winkel voor de nieuwe pastoor. Met de hulp van de adellijke familie de Buisseret en de Congregatie van OLV van Zeven Weeën werden eerst de vernielde lokalen van de meisjesschool heropgebouwd en later fors uitgebreid. In 1921 stond graaf Robert de Buisseret de gebouwen van het klooster en de school, die hij zelf had gefinancierd, af aan de Congregatie. Die overdracht werd door hem op 20 januari 1921 getekend, dag waarop het klooster juist 58 jaar bestond. In 1924 werd de meisjesschool aanzienlijk uitgebreid. Uit de brochure De meisjesschool. Een jeugdige honderdjarige (1963): “De hele bevolking heeft toen een staaltje gegeven van haar oprechte genegenheid voor de Zustergemeenschap. Iedereen hielp stenen aanhalen of opstapelen. Van 's morgens vroeg was het een gerots en gebots van boerenkarren, die de karelen gingen lossen te Willebroek. Onder toezicht van Eerw. Heer Pastoor togen de ervaren vakmannen aan de arbeid en weldra rezen er stevige en statige klassen uit de grond. In 1925 namen de leerlingen de vier ruime klassen in gebruik.”[2]
Ondertussen was ook de nieuwe kerk eindelijk afgewerkt (1925) en het jaar daarop werd ook de fraaie nieuwe pastorij gebouwd. Pastoor Somers betaalde persoonlijk een flink deel van de bouwkosten. In 1928 kwamen er nog vier klassen bij in de meisjesschool, in 1932 werd het klooster heropgebouwd en in 1933 werd de kloosterkapel ingewijd. In 1934 werden twee resterende oude klaslokalen aan de kerkzijde van de school vervangen door het ‘Patronaat’, een gebouw dat voortaan onderdak zou bieden aan allerhande parochiale organisaties en evenementen. Het zou die functie behouden tot de bouw van het Parochiecentrum in de Jan Hammeneckerstraat in 1960. Toen nam het klooster het Patronaat over van de parochie. Als sluitstuk van die intense bouwprojecten werd in 1936 met een luisterrijk feest het Heilig Hartbeeld op het nieuw aangelegde kerkplein onthuld, in aanwezigheid van kardinaal Van Roey.
Daarmee kwam een einde aan een bijna faraonische bouwcampagne van pastoor Somers, die daarbij zelfs zijn illustere voorganger pastoor Ceuppens overtrof. Nogmaals ‘de neef’: ‘Wat hem ook bijzonder ter harte ging, dat waren de bouwwerken. Lange jaren hebben deze veel van zijn tijd in beslag genomen. Een na een rezen de kerk, de pastorie, het klooster, de school, de parochiezaal uit de grond. En zolang dat allemaal duurde, moest men nonkel niet te ver gaan zoeken; hij volgde alles met energieke aandacht. Wat zou hun glunderen, moest hij nu eens komen zien wat een uitbreiding de school en parochiegebouwen nog genomen hebben’.[3]
[1] Jozef Somers, Een portret van Pastoor Somers, in het Breendonkse informatieblad De Schakel, augustus 1967.
[2] Anoniem, De meisjesschool. Een jeugdige honderdjarige, 1963, brochure n.a.v. 100-jarig jubileum van het klooster van OLV van Zeven Weeën en de meisjesschool te Breendonk.
[3] Jozef Somers, ibidem
[1] Jozef Somers, Een portret van Pastoor Somers, in het Breendonkse informatieblad De Schakel, augustus 1967.
[2] Anoniem, De meisjesschool. Een jeugdige honderdjarige, 1963, brochure n.a.v. 100-jarig jubileum van het klooster van OLV van Zeven Weeën en de meisjesschool te Breendonk.
[3] Jozef Somers, ibidem
Frans Somers was 35 jaar pastoor in Breendonk (1916-1951), op pastoor Ceuppens na de langste ambtsperiode van alle Breendonkse pastoors. Het was nog de tijd van de invloedrijke, triomfalistische Kerk. De katholieke zuil was alomtegenwoordig en oppermachtig in landelijk Vlaanderen. Toch evolueerden zowel de Kerk als pastoor Somers mee met de moderne tijd. Dat manifesteerde zich onder meer in de oprichting van een aantal plaatselijke afdelingen van sociale en sociaal-economische organisaties. Niet zelden stond pastoor Somers daarbij mee aan de wieg en vaak vonden ze onderdak in ‘zijn’ Patronaat. Zo werd in 1924 de Breendonkse afdeling van de KAV (Katholieke Arbeidersvrouwen) opgericht en in 1925 volgde de KVLV (Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen), telkens ons auspiciën van pastoor Somers. In 1929 ontstond uit de schoot van de KAV de Breendonkse Volksspaarkas, een voorloper van de plaatselijke afdeling van de BAC (Belgische Arbeiderscoöperatie) en in zekere zin dus ook van Dexia en Belfius. Pastoor Somers was een van de eerste bestuurders van die Breendonkse Volksspaarkas. In 1932 was hij ook de eerste proost van de pas gestarte BJB (Boerinnen Jeugd Bond). Ook de Breendonkse afdeling van de K.A.J. (Katholieke Arbeidersjeugd) werd in de jaren ’30 opgericht. Kort na de oorlog volgden het ACW (Algemeen Christelijk Werkersvervond) en de KWB (Katholieke Werklieden Bond).
De Tweede Wereldoorlog was ook voor pastoor Somers een pijnlijke periode, al kwam zijn parochie er in vergelijking met de Eerste Wereldoorlog nog relatief goed van af. Behalve dan de verschrikkelijke gruwel van het Fort, die sindsdien als een brandmerk in de naam en de reputatie van Breendonk staat geschroeid, al speelde dat drama zich af in de periferie van het dorp en onder de verantwoordelijkheid van de Duitse bezetter.
Over het karakter en temperament van pastoor Somers getuigde zijn neef Jozef Somers als volgt: “De gastvrijheid was een van de eerste deugden die ik in nonkel ontdekte. Wanneer vrienden en kennissen bij hem even binnenliepen, dan was hij in de hoogste hemel en werd er dadelijk een glaasje wijn geschonken en een dikke sigaar opgestoken. Maar in de kerk was hij een man van godsvrucht en plicht, eerder streng waar hij moest optreden als eerste verantwoordelijke voor eredienst en orde. Zelf gaf hij het voorbeeld: nooit heb ik geweten dat hij te laat een dienst begon en steeds was hij de eerste en de laatste in de kerk. Hier of daar kreeg hij, naar ik meen, de naam van ‘een kwaaie pastoor’, hoewel men anderzijds overal zijn medelijdende hart en zijn vrijgevigheid loofde en prees”. [1]
Op 1 april 1951 overleed pastoor Somers na een lang en vruchtbaar pastoraat op 80-jarige leeftijd. Het regionale weekblad Ons Klein-Brabant scheef op zaterdag 7 april: “De plechtige begrafenis van donderdag jl. is voor de ganse gemeenschap een hele gebeurtenis geweest. De Leonarduskerk kon alle aanwezigen niet bevatten. De Z.E.H. Deken De Bisschop uit Boom leidde de indrukwekkende plechtigheden, bijgestaan door de Z.E.H. pastoors der twee parochies uit Willebroek. De Fanfare Leonarduskring en al de plaatselijke verenigingen met omfloerst vaandel waren aanwezig. Op het kerkhof werden de gelegenheidstoespraken gehouden, door Petrus Verbruggen, namens de Kerkraad, Burgemeester Snackaert namens gemeenteraad en bevolking in het algemeen”.[2]
In 1956 werd een Breendonkse straat naar de energieke zielenherder genoemd: de nieuwe verbindingsstraat tussen Breendonk-Dorp en Veurtstraat langs de in datzelfde jaar aangelegde sociale woonwijk Molenplein heette voortaan Pastoor Somerslaan.
[1] Jozef Somers, ibidem.
[2] Archief van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, De Casteleyn, Hingene-Bornem.
(Ga verder)
De Tweede Wereldoorlog was ook voor pastoor Somers een pijnlijke periode, al kwam zijn parochie er in vergelijking met de Eerste Wereldoorlog nog relatief goed van af. Behalve dan de verschrikkelijke gruwel van het Fort, die sindsdien als een brandmerk in de naam en de reputatie van Breendonk staat geschroeid, al speelde dat drama zich af in de periferie van het dorp en onder de verantwoordelijkheid van de Duitse bezetter.
Over het karakter en temperament van pastoor Somers getuigde zijn neef Jozef Somers als volgt: “De gastvrijheid was een van de eerste deugden die ik in nonkel ontdekte. Wanneer vrienden en kennissen bij hem even binnenliepen, dan was hij in de hoogste hemel en werd er dadelijk een glaasje wijn geschonken en een dikke sigaar opgestoken. Maar in de kerk was hij een man van godsvrucht en plicht, eerder streng waar hij moest optreden als eerste verantwoordelijke voor eredienst en orde. Zelf gaf hij het voorbeeld: nooit heb ik geweten dat hij te laat een dienst begon en steeds was hij de eerste en de laatste in de kerk. Hier of daar kreeg hij, naar ik meen, de naam van ‘een kwaaie pastoor’, hoewel men anderzijds overal zijn medelijdende hart en zijn vrijgevigheid loofde en prees”. [1]
Op 1 april 1951 overleed pastoor Somers na een lang en vruchtbaar pastoraat op 80-jarige leeftijd. Het regionale weekblad Ons Klein-Brabant scheef op zaterdag 7 april: “De plechtige begrafenis van donderdag jl. is voor de ganse gemeenschap een hele gebeurtenis geweest. De Leonarduskerk kon alle aanwezigen niet bevatten. De Z.E.H. Deken De Bisschop uit Boom leidde de indrukwekkende plechtigheden, bijgestaan door de Z.E.H. pastoors der twee parochies uit Willebroek. De Fanfare Leonarduskring en al de plaatselijke verenigingen met omfloerst vaandel waren aanwezig. Op het kerkhof werden de gelegenheidstoespraken gehouden, door Petrus Verbruggen, namens de Kerkraad, Burgemeester Snackaert namens gemeenteraad en bevolking in het algemeen”.[2]
In 1956 werd een Breendonkse straat naar de energieke zielenherder genoemd: de nieuwe verbindingsstraat tussen Breendonk-Dorp en Veurtstraat langs de in datzelfde jaar aangelegde sociale woonwijk Molenplein heette voortaan Pastoor Somerslaan.
[1] Jozef Somers, ibidem.
[2] Archief van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, De Casteleyn, Hingene-Bornem.
(Ga verder)