De schoolstrijd en de vrije lagere jongensschool
In 1878 was de liberale regering Frère-Orban aan de macht gekomen, waarvan alle leden vrijmetselaars waren. Op 10 juli 1879 werd de ‘tweede organieke wet op het lager onderwijs’ van kracht, de zogenaamde ‘Wet Van Humbeeck’, naar de hoger vermelde minister van onderwijs. Die wet bepaalde dat iedere gemeente minstens één officiële school moest onderhouden; dat de gemeenten geen vrije school mochten subsidiëren; dat onderwijzers in de gemeentescholen een diploma van een rijksnormaalschool moesten bezitten; dat godsdienstonderricht uitsluitend buiten de lesuren kon gegeven worden en alleen op uitdrukkelijk verzoek van de ouders.
Het was een oorlogsverklaring aan katholiek Vlaanderen. De katholieke zuil sprak van de 'ongelukswet' en ging in de tegenaanval. Katholieke onderwijzers kregen verbod in de ‘scholen zonder God’ te onderwijzen en katholieke ouders mochten er hun kinderen niet naartoe laten gaan. Van haar kant oefende de liberale regering integendeel druk uit om hen daartoe te verplichten en nam financiële en andere maatregelen tegen de geestelijkheid. Talrijke nieuwe vrije scholen werden opgericht en bijna 200.000 kinderen en 1340 onderwijzers verlieten de gemeentescholen. In 1878 telden de vrije scholen slechts 13,1 % van het totale leerlingenaantal, maar op 15 december 1880 was dat opgelopen tot 63 %.
Het was een oorlogsverklaring aan katholiek Vlaanderen. De katholieke zuil sprak van de 'ongelukswet' en ging in de tegenaanval. Katholieke onderwijzers kregen verbod in de ‘scholen zonder God’ te onderwijzen en katholieke ouders mochten er hun kinderen niet naartoe laten gaan. Van haar kant oefende de liberale regering integendeel druk uit om hen daartoe te verplichten en nam financiële en andere maatregelen tegen de geestelijkheid. Talrijke nieuwe vrije scholen werden opgericht en bijna 200.000 kinderen en 1340 onderwijzers verlieten de gemeentescholen. In 1878 telden de vrije scholen slechts 13,1 % van het totale leerlingenaantal, maar op 15 december 1880 was dat opgelopen tot 63 %.
In Breendonk was het nog erger: Meester Resseler[1] zag zijn gemeentelijke jongensschool bijna letterlijk leeglopen, eerst naar Blaasveld en daarna naar de nieuwe ‘vrije lagere jongensschool’ in Breendonk die met giften van de parochianen in een mum van tijd was gebouwd op de plaats van het oude kerkhof, waar momenteel de familie Goossens-Jankowsky woont, tussen Breendonk-Dorp en de voetweg naar de Bloemenwijk (zie: Drie kerkhoven in Breendonk). Op een bepaald moment telde meester Resseler nog slechts zes leerlingen in zijn klas. De rest had zijn (ziele)heil gezocht in de katholieke school van de kersverse meester Jan Frans De Wachter. Maar Resseler weigerde halsstarrig zijn post in de gemeenteschool te verlaten, wat hem het misprijzen opleverde van zowat heel de parochie, terwijl meester De Wachter juist heel populair werd. Het zou later nooit meer goed komen tussen die twee.
[1] Carolus Michael Resseler was op 17.8.1869 in dienst gekomen, ter vervanging van Henricus Feytens, die het maar een drietal jaar heeft uitgehouden als schoolmeester te Breendonk.
In die omstandigheden werd het Breendonkse gemeentebestuur dus met het mes op de keel verplicht een nieuwe gemeenteschool te bouwen: een absurd project gezien de povere belangstelling voor het openbaar onderwijs op dat moment, maar de plaatselijke overheid zat natuurlijk tussen twee vuren en moest – bij wijze van spreken – de kerk in het midden houden. Uit het gemeenteraadsverslag van 28 januari 1881 blijkt dat het perceel A 452, waar men de school oorspronkelijk wou bouwen, ondertussen alweer was verkocht. Twee andere percelen komen in aanmerking en de gemeente wil daarover samen met de provinciale bouwmeester een beslissing nemen. De keuze valt uiteindelijk op (een gedeelte van) het perceel A 453 (nummer 5 op bovenstaand plan van Popp), in het bezit van notaris Peeters uit Willebroek.
Ondertussen staat de inspecteur voor het lager onderwijs erop dat meester Resseler en zijn handjevol leerlingen niets te kort komen, want op 29 oktober adviseert hij dat de gemeente in afwachting van de bouw van de nieuwe school - wat volgens hem nog even kan duren - alvast overgaat tot de aankoop van een wereldbol; een meetlat van een meter, verdeeld in vierkante decimeters; een barometer, een thermometer, een kaart van de gemeente, een houten kompas, een weegschaal, een klok, een bibliotheekkast, een bureautafel en een fauteuil.
Daags daarna, op 30 oktober, gaat het gemeentebestuur akkoord met het plan en het bestek van de provinciale architect, voor een bedrag van 18.706 frank, waarvan de gemeente een derde zelf moet betalen. Op 13 maart 1882 worden de werken na openbare aanbesteding voor 16.888 frank gegund aan aannemer Auguste Somers uit Rumst. Van de zes kandidaten was er begrijpelijkerwijze geen enkele uit Breendonk. F. Jacobs uit Puurs viste naast het net, maar mocht later wel de meubilering leveren voor 1382 frank (gemeenteraad 25.8.1884). Het gin daarbij om twee klassen: de lokalen die nu zijn samengevoegd tot het polyvalente zaaltje van dienstencentrum Paepenheide. De andere klassen werden pas in de 20ste eeuw gebouwd.
[1] Carolus Michael Resseler was op 17.8.1869 in dienst gekomen, ter vervanging van Henricus Feytens, die het maar een drietal jaar heeft uitgehouden als schoolmeester te Breendonk.
In die omstandigheden werd het Breendonkse gemeentebestuur dus met het mes op de keel verplicht een nieuwe gemeenteschool te bouwen: een absurd project gezien de povere belangstelling voor het openbaar onderwijs op dat moment, maar de plaatselijke overheid zat natuurlijk tussen twee vuren en moest – bij wijze van spreken – de kerk in het midden houden. Uit het gemeenteraadsverslag van 28 januari 1881 blijkt dat het perceel A 452, waar men de school oorspronkelijk wou bouwen, ondertussen alweer was verkocht. Twee andere percelen komen in aanmerking en de gemeente wil daarover samen met de provinciale bouwmeester een beslissing nemen. De keuze valt uiteindelijk op (een gedeelte van) het perceel A 453 (nummer 5 op bovenstaand plan van Popp), in het bezit van notaris Peeters uit Willebroek.
Ondertussen staat de inspecteur voor het lager onderwijs erop dat meester Resseler en zijn handjevol leerlingen niets te kort komen, want op 29 oktober adviseert hij dat de gemeente in afwachting van de bouw van de nieuwe school - wat volgens hem nog even kan duren - alvast overgaat tot de aankoop van een wereldbol; een meetlat van een meter, verdeeld in vierkante decimeters; een barometer, een thermometer, een kaart van de gemeente, een houten kompas, een weegschaal, een klok, een bibliotheekkast, een bureautafel en een fauteuil.
Daags daarna, op 30 oktober, gaat het gemeentebestuur akkoord met het plan en het bestek van de provinciale architect, voor een bedrag van 18.706 frank, waarvan de gemeente een derde zelf moet betalen. Op 13 maart 1882 worden de werken na openbare aanbesteding voor 16.888 frank gegund aan aannemer Auguste Somers uit Rumst. Van de zes kandidaten was er begrijpelijkerwijze geen enkele uit Breendonk. F. Jacobs uit Puurs viste naast het net, maar mocht later wel de meubilering leveren voor 1382 frank (gemeenteraad 25.8.1884). Het gin daarbij om twee klassen: de lokalen die nu zijn samengevoegd tot het polyvalente zaaltje van dienstencentrum Paepenheide. De andere klassen werden pas in de 20ste eeuw gebouwd.
De bouw van de school sleepte aan tot in 1885. De schoolstrijd was toen al beslecht, tenminste op nationaal niveau: bij de verkiezingen van 10 juni 1884 leden de de liberalen een verpletterende nederlaag.
De Breendonkse gemeenteraad liet zijn ‘neutraliteit’ nu helemaal varen en bekende duidelijk kleur. In de aanloop naar de stemming in het parlement van de ‘derde organieke wet op het onderwijs’ (ingediend door de nieuwe, katholieke onderwijsminister Victor Jacobs) stuurde de raad op 25 augustus 1884 een verzoek naar de Kamers der Volksvertegenwoordigers: “De gemeentaad van Breendonk (…) neemt de vrijheid Ued. dringend te verzoeken een einde te stellen aan de schoolkwestie, met een wet te stemmen welke Ued. is voorgedragen en, indien mogelijk, met dezelfde te wijzigen in de zin dat de vrijheid der huisvaders, verbonden met de gemeentevrijheid, de regelmatige werking terugbrengt zoals dezelfde in de Grondwet geschreven staat. Onze gemeente, onlangs in zoo goede toestand, heeft zich zien in ondergang vallen door het daerstellen eener nieuwe school, gansch onnuttig, vermits het oude lokael, slechts omgebouwd in 1861, nog veel te groot was voor het getal kinderen welke de school bijwoonden. Het gaet zoo verre, dat het gemeentebestuur op de vraeg zelve van de onderwijzer een schutsel had geplaetst in het midden van het lokaal hetwelk door het staetsbestuur onvoldoende verklaerd was. Gelieft, Mijnheeren, uwe hulp te verleenen aan het land, aen onze gemeente te eynde zulke geldverkwistingen te herstellen”.[2] De wet werd op 20 september gestemd en liet gemeentebesturen toe zelf te beslissen of er in de gemeentescholen godsdienstonderricht werd gegeven.
Toch waren daarmee niet alle wonden geheeld en in Breendonk duurde de ‘schoolstrijd’ nog enkele jaren voort, al was het meer een ‘schoolmeestersstrijd’.
[2] Vivijs, Staf, o.c., p. 164.
Ga verder
De Breendonkse gemeenteraad liet zijn ‘neutraliteit’ nu helemaal varen en bekende duidelijk kleur. In de aanloop naar de stemming in het parlement van de ‘derde organieke wet op het onderwijs’ (ingediend door de nieuwe, katholieke onderwijsminister Victor Jacobs) stuurde de raad op 25 augustus 1884 een verzoek naar de Kamers der Volksvertegenwoordigers: “De gemeentaad van Breendonk (…) neemt de vrijheid Ued. dringend te verzoeken een einde te stellen aan de schoolkwestie, met een wet te stemmen welke Ued. is voorgedragen en, indien mogelijk, met dezelfde te wijzigen in de zin dat de vrijheid der huisvaders, verbonden met de gemeentevrijheid, de regelmatige werking terugbrengt zoals dezelfde in de Grondwet geschreven staat. Onze gemeente, onlangs in zoo goede toestand, heeft zich zien in ondergang vallen door het daerstellen eener nieuwe school, gansch onnuttig, vermits het oude lokael, slechts omgebouwd in 1861, nog veel te groot was voor het getal kinderen welke de school bijwoonden. Het gaet zoo verre, dat het gemeentebestuur op de vraeg zelve van de onderwijzer een schutsel had geplaetst in het midden van het lokaal hetwelk door het staetsbestuur onvoldoende verklaerd was. Gelieft, Mijnheeren, uwe hulp te verleenen aan het land, aen onze gemeente te eynde zulke geldverkwistingen te herstellen”.[2] De wet werd op 20 september gestemd en liet gemeentebesturen toe zelf te beslissen of er in de gemeentescholen godsdienstonderricht werd gegeven.
Toch waren daarmee niet alle wonden geheeld en in Breendonk duurde de ‘schoolstrijd’ nog enkele jaren voort, al was het meer een ‘schoolmeestersstrijd’.
[2] Vivijs, Staf, o.c., p. 164.
Ga verder