Breendonkse veldwachters in de 19de
en 20ste eeuw
Jan-Baptiste Kerremans (1809 – 1851)
Jan Baptiste Kerremans werd op 27 november 1809 door de gemeenteraad van Puurs aangesteld als ‘garde champêtre’ ter vervanging van de ontslagnemende Adrien Joseph Degheldere. Van de toen 36-jarige Kerremans wordt in het gemeenteraadsverslag[1] gezegd dat hij geboren en getogen was in Puurs, dagloner van beroep en van onberispelijk gedrag, dat hij kon lezen en schrijven (wat niet zonder meer evident was in die tijd) en dat hij de Franse taal beheerste. Kortom: Jean Baptiste Kerremans was volgens de gemeenteraad in elk opzicht geschikt om champetter te worden. Wellicht niet in het minst omdat hij werd voorgedragen door de burgemeester, in die tijd Jan Emmanuel Wuyts. Kerremans had zijn lobbywerk blijkbaar goed gedaan.
Jan-Baptiste Kerremans werd op 25 juni 1773 geboren als zoon van Petrus Joannes Kerremans en Joanna Maria Verschueren. Hij kwam uit het ‘veldwachtersgeslacht’ Kerremans dat vóór de Franse tijd al drie Breendonkse veldwachters had geleverd. Hij was de neef van Frans Kerremans, de kleinzoon van Willem Kerremans en de betachterkleinzoon van Peter Kerremans. Jan-Baptiste was in 1797 getrouwd met Maria Anna Peeters uit Liezele. Het koppel woonde in de Schaafstraat tegen de Rijweg (ter hoogte van het huidige huis nr 118) en had bij de aanstelling van Jan-Baptiste tot champetter op 27 november 1809 al vijf kinderen. Vijf dagen later zou er een zesde volgen en later kwam er nog een zevende bij.
In die tijd waren er twee veldwachters in Puurs. Naast de kersverse Jan-Baptiste Kerremans, die het grote en afgelegen gehucht Breendonk onder zijn hoede had, was er ook de 48-jarige Jacobus Van Roy, die al sinds 1799 in dienst was en het centrum van Puurs, Kalfort, Sauvegarde en Eikevliet voor zijn rekening nam. In 1815 hadden zij ieder een jaarloon van 475 frank, inclusief hun kledijvergoeding[2]. In 1817 kreeg de gemeenteraad van Puurs van het nieuwe (Nederlandse) bestuur de melding dat Puurs eigenlijk maar recht had op één veldwachter. De gemeenteraad besloot die richtlijn niet te volgen ‘considerant la grande étendue de la commune’. De twee gardes champêtres bleven gewoon in dienst zoals voorheen, Van Roy voor het centrum van Puurs en Kerremans voor Breendonk. De gemeenteraad voegde er (in wat krakkemikkig Frans) nog aan toe dat beide veldwachters ‘se sont toujours bien conduits et ont rempli leur fonctions avec zèle activité et à la satisfaction des authorités et des habitants.”[3]
Eind 1836 werd Breendonk een zelfstandige gemeente. De kersverse gemeenteraad besliste op 22 januari 1837 Jan Baptiste Kerremans in dienst te houden als ‘garde champêtre’, enerzijds omdat hij uitstekende aanbevelingen kon voorleggen van de burgemeester van Puurs, en anderzijds omdat de gemeenteraad van Breendonk zelf vond dat Kerremans zijn opdracht al 28 jaar uitstekend uitvoerde en prima geschikt was om dat te blijven doen. Dat blijkt uit onderstaande fragment van de notulen van die gemeenteraad, vreemd genoeg ook al opgesteld in het Frans (Gemeentelijk archief Puurs)
[1] RAA, HGA Puurs, P111, Inv. 16
[2] Idem, gemeenteraadsverslag 24 februari 1815
[3] Idem, gemeenteraadsverslag van 17 augustus 1817. Hoewel het land in 1815 onder Nederlands bewind is gekomen, wordt het verslag net als in de Franse tijd nog altijd opgesteld in het Frans.
Jan Baptiste Kerremans werd op 27 november 1809 door de gemeenteraad van Puurs aangesteld als ‘garde champêtre’ ter vervanging van de ontslagnemende Adrien Joseph Degheldere. Van de toen 36-jarige Kerremans wordt in het gemeenteraadsverslag[1] gezegd dat hij geboren en getogen was in Puurs, dagloner van beroep en van onberispelijk gedrag, dat hij kon lezen en schrijven (wat niet zonder meer evident was in die tijd) en dat hij de Franse taal beheerste. Kortom: Jean Baptiste Kerremans was volgens de gemeenteraad in elk opzicht geschikt om champetter te worden. Wellicht niet in het minst omdat hij werd voorgedragen door de burgemeester, in die tijd Jan Emmanuel Wuyts. Kerremans had zijn lobbywerk blijkbaar goed gedaan.
Jan-Baptiste Kerremans werd op 25 juni 1773 geboren als zoon van Petrus Joannes Kerremans en Joanna Maria Verschueren. Hij kwam uit het ‘veldwachtersgeslacht’ Kerremans dat vóór de Franse tijd al drie Breendonkse veldwachters had geleverd. Hij was de neef van Frans Kerremans, de kleinzoon van Willem Kerremans en de betachterkleinzoon van Peter Kerremans. Jan-Baptiste was in 1797 getrouwd met Maria Anna Peeters uit Liezele. Het koppel woonde in de Schaafstraat tegen de Rijweg (ter hoogte van het huidige huis nr 118) en had bij de aanstelling van Jan-Baptiste tot champetter op 27 november 1809 al vijf kinderen. Vijf dagen later zou er een zesde volgen en later kwam er nog een zevende bij.
In die tijd waren er twee veldwachters in Puurs. Naast de kersverse Jan-Baptiste Kerremans, die het grote en afgelegen gehucht Breendonk onder zijn hoede had, was er ook de 48-jarige Jacobus Van Roy, die al sinds 1799 in dienst was en het centrum van Puurs, Kalfort, Sauvegarde en Eikevliet voor zijn rekening nam. In 1815 hadden zij ieder een jaarloon van 475 frank, inclusief hun kledijvergoeding[2]. In 1817 kreeg de gemeenteraad van Puurs van het nieuwe (Nederlandse) bestuur de melding dat Puurs eigenlijk maar recht had op één veldwachter. De gemeenteraad besloot die richtlijn niet te volgen ‘considerant la grande étendue de la commune’. De twee gardes champêtres bleven gewoon in dienst zoals voorheen, Van Roy voor het centrum van Puurs en Kerremans voor Breendonk. De gemeenteraad voegde er (in wat krakkemikkig Frans) nog aan toe dat beide veldwachters ‘se sont toujours bien conduits et ont rempli leur fonctions avec zèle activité et à la satisfaction des authorités et des habitants.”[3]
Eind 1836 werd Breendonk een zelfstandige gemeente. De kersverse gemeenteraad besliste op 22 januari 1837 Jan Baptiste Kerremans in dienst te houden als ‘garde champêtre’, enerzijds omdat hij uitstekende aanbevelingen kon voorleggen van de burgemeester van Puurs, en anderzijds omdat de gemeenteraad van Breendonk zelf vond dat Kerremans zijn opdracht al 28 jaar uitstekend uitvoerde en prima geschikt was om dat te blijven doen. Dat blijkt uit onderstaande fragment van de notulen van die gemeenteraad, vreemd genoeg ook al opgesteld in het Frans (Gemeentelijk archief Puurs)
[1] RAA, HGA Puurs, P111, Inv. 16
[2] Idem, gemeenteraadsverslag 24 februari 1815
[3] Idem, gemeenteraadsverslag van 17 augustus 1817. Hoewel het land in 1815 onder Nederlands bewind is gekomen, wordt het verslag net als in de Franse tijd nog altijd opgesteld in het Frans.
Jan Baptiste Kerremans kreeg een jaarwedde van 400 frank en een kledijvergoeding van 40 frank. Hij kreeg af en toe ook de hulp van een brigadier, die daarvoor een jaarvergoeding van 8,9 frank kreeg.
Op 7 juli 1836 nam de gemeenteraad het poltiereglement van Puurs integraal over.
In 1841 kreeg veldwachter Kerremans zelfs een gevangenis ter beschikking, zoals blijkt uit de begroting van dat jaar: “De kosten voor het maeken van eene gevangenis: 30 frank. Daer de gemeente onder den bureau eene kleyne plaets heeft, waer er met weynige kosten eene gevangenis kan gemaekt worden, wordt er hier deze geringe somme voor dit voorwerp voorgedraegen”.
In mei 1851 werd de toen 77-jarige Kerremans door de gemeenteraad na 42 jaar trouwe dienst op pensioen gesteld, wegens ernstige ziekte en hoge leeftijd. Hij overleed op 19 april 1855, bijna 82 jaar oud.
Felix Clymans (1851 – 1867)
(De informatie over deze en volgende veldwachters is deels ontleend aan Staf Vivijs, Brede Dunc. Een bijdrage tot de geschiedenis van Breendonk, Zele, 1981, p. 68- 70.)
Op 11 november 1851 werd Felix Clymans door de gemeenteraad aangeduid als opvolger van Jan Baptiste Kerremans. Clymans werd op 17 mei 1823 geboren in Ramsdonk. Hij trouwde op 26 februari 1851 in Breendonk met naaister Maria Catharina Nener, de dochter van kleermaker Frans Nener in het Dorp. Felix was wagenmaker van beroep, maar mogelijk ook militair, want zijn huwelijk moest worden goedgekeurd door de ‘Commanderenden Officier van het Tweede Regiment Jagers te voet in Doornik’. Maar een paar maanden na zijn huwelijk werd hij dus veldwachter in Breendonk. Hij kreeg de voorkeur boven Charles De Smedt, landbouwer, eveneens uit Breendonk.
Het koppel woonde eerst in bij de familie Nener, op de hoek van de Dorpsstraat en de zuidelijke kerkhofweg (momenteel nummer 86) en later in het huis daarnaast. Ze kregen zeven kinderen.
Op 20 september 1853 werd een nieuw en uitgebreid politiereglement uitgevaardigd, met 87 artikelen, onderverdeeld in de volgende hoofdstukken: (1) Afspanningen, herbergen en andere openbare plaatsen; (2) Vreemdelingen; (3) Openbare verlustigingen, danspartijen, schouwspelen en omreizende muzikanten; (4) Algemeene gezondheid, zuiverheid der straten, voorzorgen ter voorkoming van besmettelijke ziekten, verkoop van drogerijen; (5) Veiligheid en gemak van doorgang der straeten en openbare wegen; (6) Middelen om brand te voorkomen; (7) Verscheyde bepalingen; (8) Straffen wegens overtredingen.
Hieronder een deel van het politiereglement, afgedrukt op een affiche.
Op 26 augustus 1866 werd veldwachter Clymans door de gemeenteraad gehuldigd: “Veldwachter Clymans wordt speciale erkentelijkheid betoond omwille van zijn zelfopoffering ten overstaen van eene door cholera besmette Pruisische familie, woonende en verblijvende aen de limiet met Londerzeel, aan Gevaert”. Ook pastoor Petrus Ceuppens werd om diezelfde reden geëerd.
Als we de registers van de burgerlijke stand erop naslaan, vinden we tussen 26 en 30 augustus 1866 zes sterfgevallen in één familie van ‘rondleurende’ Pruisische (Duitse) kooplieden uit Niederkail (nabij Trier): twee vrouwen en vier kinderen. Het gaat om Angela Metzen (31) en haar dochtertjes Catharina (5), Lucia (4) en Maria (13 maanden). Zij overleden in het huis van Jan De Smet op de Hoge Dreef. Petronella Müller (29), de schoonzus van Angela Metzen, overleed samen met haar dochtertje Elisabeth (22 maanden) ‘in eene vrachtkarre’.[1]
De precieze omstandigheden waarin dit drama zich afspeelden, zijn niet bekend. Verbleef de familie (tijdelijk) bij Jan De Smet of waren het toevallige passanten die, door de cholera geveld, ter plekke zijn overleden? En hoe hebben pastoor Ceuppens en veldwachter Cleymans hen bijgestaan in hun laatste uren? We kunnen het alleen maar veronderstellen. De cholera woedde in 1866 overigens door heel Vlaanderen en een groot deel van West-Europa. In de provincie Antwerpen en Brabant alleen al kostte de ziekte dat jaar het leven aan ruim 16.000 mensen.
Of het er iets mee te maken heeft, weten we niet, maar enkele maanden later, op 31 maart 1867, diende Felix Clymans zijn ontslag in. Het werd door de gemeenteraad aanvaard, maar hij moest wel zijn wapens en ‘kledingstukken’ inleveren.
Uit het bevolkingsregister 1867-1877 blijkt dat Felix Clymans op 10 november 1868 verhuisd is naar Antwerpen. Enkele leden van zijn gezin waren al eerder vertrokken. Een intrigerende latere toevoeging in het register meldt: “Vluchteling verblijvend in Holland”.[2] Er was toen geen oorlog in onze contreien, zodat we alleen maar kunnen concluderen dat Clymans voor iets anders op de vlucht was. Had de arm der wet zelf iets mispeuterd?
[1] Registers Burgerlijke stand Puurs, overlijdens 1866, GAP
[2] Bevolkingsregister Breendonk, 1867-1877, GAP
Victor Casaer (1867 – 1869)
Als opvolger van Felix Clymans werd op 14 mei 1867 Victor Casaer in dienst genomen. Hij haalde het van drie Breendonkse kandidaten: Victor Van de Ven, Joseph Dons en Joseph Goossens, alle drie landbouwers. Casaer werd weerhouden omdat hij “de enige was die zich in schrift heeft aangeboden, een volstrekte bekwaamheid bezit en de Fransche en Vlaamsche tael kent”. Zijn grootste concurrent was Victor Van de Ven, waarvan gezegd wordt dat hij ”eene goede opvoeding heeft gehad en tamelijk wel in de Vlaemsche tael werd onderwezen”.
Zelf was Casaer afkomstig van Kortrijk, waar hij op 10 december 1840 geboren werd. Hij was eerder ‘gendarm’ (rijkswachter) geweest in Dendermonde. Hij was getrouwd met Clemence Laureys uit Lokeren. Het koppel ging in de Dorpstraat wonen, ongeveer ter hoogte van de huidige ‘Moutery’. Ze kregen er twee kinderen, waarvan er één jong overleed. Op 10 september 1867 kreeg veldwachter Casaer een loonsverhoging onder uitdrukkelijke voorwaarde “hoegenaamd geen bedrijf, noch handlening uit te oefenen”. Hij mocht dus geen bijverdienste hebben. Lang hield Victor Casaer het niet uit in Breendonk, want al op 23 april 1869, nog geen twee jaar na zijn aanstelling, werd hem ontslag verleend.
Carolus Verbeke (1869 – 1885)
Carolus Verbeke was net als zijn voorganger niet van Breendonk afkomstig. Hij werd geboren in Hamme op 19 maart 1841 en was in zijn geboortedorp al wachtmeester geweest. Wanneer hij precies veldwachter werd in Breendonk, is niet duidelijk, maar vermoedelijk in 1869, het jaar waarin Victor Casaer ontslag nam. In juni 1869 is Verbeke alleszins in Breendonk getrouwd, met Anna-Maria Van Dam uit Kraainem. Toch was er tussen Casaer en Verbeke nog een interim-veldwachter: Willem Moens, een barbier-herbergier uit de Dorpstraat, die dus in tegenstelling met zijn voorganger Casaer wel twee baantjes mocht hebben.
Ook Karel Verbeke woonde in het Dorp, maar waar juist is niet duidelijk. Op 13 januari 1871 kreeg veldwachter Verbeke van de Bestendige Deputatie en met gelukwensen van het gemeentebestuur “de zilveren medaille voor een daed van moed en zelfopoffering”. Waarom dat was, is niet bekend. Karel Verbeke overleed op 19 augustus 1885. Hij was toen nauwelijks 44 jaar oud. Hij werd opgevolgd door Jan Moens, de zoon van de interimaris van hierboven.
Jan Moens (1885 – 1919)
Johannes Franciscus Moens werd op 1 maart 1854 in Breendonk geboren als oudste zoon van Willem Moens en Rosalie Rochtus. Vermoedelijk is hij in 1885, na het overlijden van Karel Verbeke, aangesteld als veldwachter. Daarvoor was hij kamerknecht van de familie de Buisseret op het kasteel Termeire (Meerhof). Zijn baas, Gaston de Buisseret, was al sinds 1857 burgemeester in Breendonk, en zal wel een goed woordje voor hem gedaan hebben.
Jan Moens trouwde op 21 juni 1881 met Maria Antonia Everard, een kamermeid op het kasteel die afkomstig was uit Nijvel. Zij overleed in februari 1893 op 34-jarige leeftijd. Zoals dat toen de gewoonte was, hertrouwde Jan korte tijd later, al was dat in zijn geval wel erg snel: in juli meer bepaald. De gelukkige was de weduwe van zijn voorganger: Anna-Maria Van Dam uit Kraainem. Zij was net als Maria Antonia dienstmeid op het kasteel. Bij het huwelijk traden vier veldwachters en gendarmen op als getuigen: Bernard Rochtus, gepensioneerd gendarm uit Liezele en oom van de bruidegom; Petrus Huysmans, bevelhebber van de gendarmeriebrigade in Puurs, Henri Somers, brigadier-veldwachter uit Willebroek; en Ludovic Van den Brande, veldwachter in Tisselt.
Jan Moens woonde in het Dorp, recht over de brouwerij Moortgat, op de plaats waar later de Villa Moortgat zou komen. In 1890 werd hij naast veldwachter ook aangesteld als “dwangbeveldrager tot ontvangst van de gemeentebelastingen”. In 1904 werd hij bevorderd tot brigadier-veldwachter. In 1919 nam hij ontslag wegens “slechte lichamelijke toestand en leeftijd (65 jaar)”. Hij overleed op 24 februari 1921.
Als opvolger van Felix Clymans werd op 14 mei 1867 Victor Casaer in dienst genomen. Hij haalde het van drie Breendonkse kandidaten: Victor Van de Ven, Joseph Dons en Joseph Goossens, alle drie landbouwers. Casaer werd weerhouden omdat hij “de enige was die zich in schrift heeft aangeboden, een volstrekte bekwaamheid bezit en de Fransche en Vlaamsche tael kent”. Zijn grootste concurrent was Victor Van de Ven, waarvan gezegd wordt dat hij ”eene goede opvoeding heeft gehad en tamelijk wel in de Vlaemsche tael werd onderwezen”.
Zelf was Casaer afkomstig van Kortrijk, waar hij op 10 december 1840 geboren werd. Hij was eerder ‘gendarm’ (rijkswachter) geweest in Dendermonde. Hij was getrouwd met Clemence Laureys uit Lokeren. Het koppel ging in de Dorpstraat wonen, ongeveer ter hoogte van de huidige ‘Moutery’. Ze kregen er twee kinderen, waarvan er één jong overleed. Op 10 september 1867 kreeg veldwachter Casaer een loonsverhoging onder uitdrukkelijke voorwaarde “hoegenaamd geen bedrijf, noch handlening uit te oefenen”. Hij mocht dus geen bijverdienste hebben. Lang hield Victor Casaer het niet uit in Breendonk, want al op 23 april 1869, nog geen twee jaar na zijn aanstelling, werd hem ontslag verleend.
Carolus Verbeke (1869 – 1885)
Carolus Verbeke was net als zijn voorganger niet van Breendonk afkomstig. Hij werd geboren in Hamme op 19 maart 1841 en was in zijn geboortedorp al wachtmeester geweest. Wanneer hij precies veldwachter werd in Breendonk, is niet duidelijk, maar vermoedelijk in 1869, het jaar waarin Victor Casaer ontslag nam. In juni 1869 is Verbeke alleszins in Breendonk getrouwd, met Anna-Maria Van Dam uit Kraainem. Toch was er tussen Casaer en Verbeke nog een interim-veldwachter: Willem Moens, een barbier-herbergier uit de Dorpstraat, die dus in tegenstelling met zijn voorganger Casaer wel twee baantjes mocht hebben.
Ook Karel Verbeke woonde in het Dorp, maar waar juist is niet duidelijk. Op 13 januari 1871 kreeg veldwachter Verbeke van de Bestendige Deputatie en met gelukwensen van het gemeentebestuur “de zilveren medaille voor een daed van moed en zelfopoffering”. Waarom dat was, is niet bekend. Karel Verbeke overleed op 19 augustus 1885. Hij was toen nauwelijks 44 jaar oud. Hij werd opgevolgd door Jan Moens, de zoon van de interimaris van hierboven.
Jan Moens (1885 – 1919)
Johannes Franciscus Moens werd op 1 maart 1854 in Breendonk geboren als oudste zoon van Willem Moens en Rosalie Rochtus. Vermoedelijk is hij in 1885, na het overlijden van Karel Verbeke, aangesteld als veldwachter. Daarvoor was hij kamerknecht van de familie de Buisseret op het kasteel Termeire (Meerhof). Zijn baas, Gaston de Buisseret, was al sinds 1857 burgemeester in Breendonk, en zal wel een goed woordje voor hem gedaan hebben.
Jan Moens trouwde op 21 juni 1881 met Maria Antonia Everard, een kamermeid op het kasteel die afkomstig was uit Nijvel. Zij overleed in februari 1893 op 34-jarige leeftijd. Zoals dat toen de gewoonte was, hertrouwde Jan korte tijd later, al was dat in zijn geval wel erg snel: in juli meer bepaald. De gelukkige was de weduwe van zijn voorganger: Anna-Maria Van Dam uit Kraainem. Zij was net als Maria Antonia dienstmeid op het kasteel. Bij het huwelijk traden vier veldwachters en gendarmen op als getuigen: Bernard Rochtus, gepensioneerd gendarm uit Liezele en oom van de bruidegom; Petrus Huysmans, bevelhebber van de gendarmeriebrigade in Puurs, Henri Somers, brigadier-veldwachter uit Willebroek; en Ludovic Van den Brande, veldwachter in Tisselt.
Jan Moens woonde in het Dorp, recht over de brouwerij Moortgat, op de plaats waar later de Villa Moortgat zou komen. In 1890 werd hij naast veldwachter ook aangesteld als “dwangbeveldrager tot ontvangst van de gemeentebelastingen”. In 1904 werd hij bevorderd tot brigadier-veldwachter. In 1919 nam hij ontslag wegens “slechte lichamelijke toestand en leeftijd (65 jaar)”. Hij overleed op 24 februari 1921.
Corneel Moeyersoms (1919 – 1943)
Jan Moens werd vanaf 6 november 1919 opgevolgd door Corneel Moeyersoms. Die haalde het van een andere Breendonkse kandidaat: Petrus Goossens. Moeyersoms was daarvoor arbeider en landbouwer geweest. Hij werd geboren op 24 januari 1886 als zoon van Leon Moeyersoms en Anna Catharina De Muyer. Hij trouwde in 1911 met Maria Juliana Dekoninck. Ze hadden drie kinderen. Het gezin woonde op de Hoogheide, waar ze ook een café uitbaatten, dat toepasselijk ‘Bij de Garde’ werd genoemd (nu ‘De Reisduif’).
Corneel Moeyersoms werd later bevorderd tot brigadier. Hij overleed op 12 oktober 1943 en werd opgevolgd door Raymond Windey.
Jan Moens werd vanaf 6 november 1919 opgevolgd door Corneel Moeyersoms. Die haalde het van een andere Breendonkse kandidaat: Petrus Goossens. Moeyersoms was daarvoor arbeider en landbouwer geweest. Hij werd geboren op 24 januari 1886 als zoon van Leon Moeyersoms en Anna Catharina De Muyer. Hij trouwde in 1911 met Maria Juliana Dekoninck. Ze hadden drie kinderen. Het gezin woonde op de Hoogheide, waar ze ook een café uitbaatten, dat toepasselijk ‘Bij de Garde’ werd genoemd (nu ‘De Reisduif’).
Corneel Moeyersoms werd later bevorderd tot brigadier. Hij overleed op 12 oktober 1943 en werd opgevolgd door Raymond Windey.
Raymond Windey (1943 – 1952)
Raymond Windey was afkomstig uit Sint-Amands, waar hij op 1 januari 1908 het levenslicht zag. Hij werd op 16 november 1943 door de Breendonkse gemeenteraad aangesteld als veldwachter. Raymond Windey was getrouwd met Maria Boeykens uit Bornem. Zij woonden in de Groenstraat aan het begin van de zogenaamde Zwarte Weg (buurtweg Schommelheystraatje). De veldwachter overleed op vrij jonge leeftijd (44 jaar) op 27 september 1952 na een slepende ziekte. Tijdens zijn ziekte werd hij vervangen door de Ruisbroekse veldwachter Louis De Decker en door Breendonkenaar Jules De Lathouwer, die na de dood van Windey ook zijn effectieve opvolger werd.
Raymond Windey was afkomstig uit Sint-Amands, waar hij op 1 januari 1908 het levenslicht zag. Hij werd op 16 november 1943 door de Breendonkse gemeenteraad aangesteld als veldwachter. Raymond Windey was getrouwd met Maria Boeykens uit Bornem. Zij woonden in de Groenstraat aan het begin van de zogenaamde Zwarte Weg (buurtweg Schommelheystraatje). De veldwachter overleed op vrij jonge leeftijd (44 jaar) op 27 september 1952 na een slepende ziekte. Tijdens zijn ziekte werd hij vervangen door de Ruisbroekse veldwachter Louis De Decker en door Breendonkenaar Jules De Lathouwer, die na de dood van Windey ook zijn effectieve opvolger werd.
Jules De Lathouwer (1953 – 1977)
Jules De Lathouwer werd op 26 februari 1922 geboren als zoon van Jan De Lathouwer en Adeline Van Assche uit de Wachtingstraat. Hij trouwde in 1948 met Josée De Bock uit Sint-Amands. Jules was eerst een tijd brouwersgast bij Brouwerij Moortgat, maar trad vanaf eind jaren ’40 al op als plaatsvervangend veldwachter ter vervanging van Raymond Windey. Na diens overlijden werd hij op 1 november 1953 officieel aangesteld als veldwachter. Later werd zijn functietitel ‘landelijk politieagent’ en na de gemeentefusie van 1977 maakte hij deel uit van het eengemaakt politiekorps van Puurs. Daarmee kwam na ruim drie eeuwen een einde aan de tijd van de Breendonkse veldwachters.
Jules De Lathouwer werd op 26 februari 1922 geboren als zoon van Jan De Lathouwer en Adeline Van Assche uit de Wachtingstraat. Hij trouwde in 1948 met Josée De Bock uit Sint-Amands. Jules was eerst een tijd brouwersgast bij Brouwerij Moortgat, maar trad vanaf eind jaren ’40 al op als plaatsvervangend veldwachter ter vervanging van Raymond Windey. Na diens overlijden werd hij op 1 november 1953 officieel aangesteld als veldwachter. Later werd zijn functietitel ‘landelijk politieagent’ en na de gemeentefusie van 1977 maakte hij deel uit van het eengemaakt politiekorps van Puurs. Daarmee kwam na ruim drie eeuwen een einde aan de tijd van de Breendonkse veldwachters.