De vrije gemengde lagere school (sinds 1975)
Overgenomen uit Staf Vivijs, Brede Dunc (1981) :
Op 1 september 1975 kwam dan de samensmelting van de gemeentelijke jongensschool met de vrije lagere meisjesschool. Hoe die twee uiteindelijk de Vrije Gemengde Sint Ignatiusschool gingen vormen, is een lang verhaal, dat wij in het Schakelnummer van september 1975 publiceerden en hierna in zijn geheel weergeven.
“1 september 1975 zal in de Breendonkse annalen geboekstaafd blijven als een dag van uitzonderlijke betekenis. Op die dag stapten immers weer al onze jongens en meisjes gezamenlijk door dezelfde schoolpoort en kregen zij opnieuw gemengd onderwijs. Vroeger, een goede honderdveertig jaar geleden, ten tijde van Bovenmeester Comeel Drymans en Ondermeester Jan Van Droogenbroeck, deden zij dat ook. Maar, zoals begrijpelijk, gebeurde dat in heel wat minder gunstige omstandigheden.
1 september 1975 betekent van de ene kant het definitieve einde van de gemeentelijke jongensschool en van de andere kant de start van het vrije gemengde onderwijs. Dat er bij dit einde en deze geboorte een en ander om het hoekje kwam kijken, ligt voor de hand. Wat precies, zullen de meeste van onze lezers niet weten. Wij wisten het trouwens evenmin. Daarom zijn wij ter zake onze weethonger gaan stillen bij mensen, die bij het tot stand brengen van deze gemeenschappelijke school zeer nauw waren betrokken, nl. de Zusters en de heren Leon Verbruggen en Wilmair De Buyser; deze laatste in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van de meisjesschool. Wat wij van hen vernamen, willen wij hierna ten gerieve van onze lezers verkort weergeven.
Reeds in 1973 viel ten onzent het woord «schoolfusie». Het was voor insiders duidelijk, dat onze gemeentelijke jongensschool van langsom meer bedreigd werd. De sterke daling van het geboortecijfer enerzijds en het afvloeien van leerlingen naar andere scholen anderzijds waren hiervan de oorzaak. Men voorzag, dat er op 1 oktober van dat jaar reeds een leerkracht zou moeten verdwijnen en dat de volgende in 1975 aan de beurt zou komen. Een andere bedreiging bestond erin, dat de geplande fusies van gemeenten binnen afzienbare tijd een feit zou zijn en dat Breendonk hetzij door Puurs, hetzij door Willebroek zou worden opgeslokt en dat geen van beide gemeenten in dat geval iets zou ondernemen om de jongensschool leefbaar te houden. Men kon integendeel verwachten dat zij niet lang zouden aarzelen om de school gewoon op te doeken en onze jongens per autobus op te halen en ze naar hun gemeenteschool te vervoeren.
Was het leeglopen van de jongensschool in de onmiddellijke toekomst een onontkoombaar feit, dan was hetzelfde, zij het op veel langere termijn, ook voor de vrije meisjesschool te voorzien. Ingewijden waren zich hiervan, zoals gezegd, terdege bewust en wisten dat slechts de samensmelting van beide scholen deze verschrikkelijke dreiging kon tekeergaan. Zij wisten ook, dat dit nota bene de kwaliteit van het onderwijs in de hand zou werken. De betrokken partijen voelden duidelijk aan dat er geen ander alternatief bestond dan een fusie. Ter verduidelijking: door betrokken partijen verstaan wij de inrichtende macht van de meisjesschool, die van de jongensschool, te weten het gemeentebestuur, de leerkrachten van de jongensschool en ook die van de meisjesschool.
Het moest tot besprekingen komen. Deze kwamen eerder moeilijk op gang, omwille van vele tegengestelde belangen. Na korte tijd zouden zij zelfs stranden. De gesprekken kwamen na 1 september 1974 in zekere zin opnieuw op dreef.
Wegens een tekort aan leerlingen in de jongensschool moest op 1 oktober 1973 een klas worden «opgeofferd». Er waren immers in het eerste leerjaar slechts acht jongens, zodat het eerste en het tweede leerjaar van de jongensschool zou moeten worden samengevoegd, wat uit pedagogisch oogpunt niet zo'n gelukkige oplossing was en de leerlingenvlucht nog meer in de hand zou werken.
Na onderling akkoord tussen de beide inrichtende machten gingen de leerlingen van het eerste studiejaar voor één jaar over naar de meisjesschool. Dus een eerste - zij het gedeeltelijke en tijdelijke - vorm van samengaan der beide scholen. Weer startten de betrokken partijen met gemeenschappelijk overleg, want de dreiging had nu reeds konkrete vormen aangenomen. Doch, weer kon men niet tot een bevredigende oplossing komen. Eén van de belangrijke struikelstenen was, dat er bij het samengaan van de twee scholen één schoolhoofd overtallig werd. En wie zou er de baan moeten ruimen?
Doch, naarmate 1 september 1975 naderde, moesten de betrokken partijen inzien, dat de toestand van langsom meer kritiek werd. In de meisjesschool was er nu ook één leerkracht bedreigd indien de jongens, die aldaar het eerste studiejaar hadden gevolgd - zoals was overeengekomen - terug naar de jongensschool zouden gaan. In laatstgenoemde school zag de toekomst er al even somber uit.
Weer was het aantal leerlingen dermate teruggelopen, dat nu ook een tweede klas dreigde verloren te gaan. Enkel een samengaan van beide scholen kon hier nog redding brengen. Zo zou men immers in de lagere- en in de kleuterschool samen tot 300 leerlingen komen, wat inhield dat het schoolhoofd ontslag zou krijgen van lesgeven. Dit hield een dubbel voordeel in: enerzijds het behouden van een verloren leerkracht, die de plaats van het schoolhoofd zou innemen en anderzijds een schoolhoofd dat zich uitsluitend met administratief en bestuurlijk werk zou kunnen bezighouden
En weer maar onderhandelen en steeds weer op allerhande bezwaren stuiten. Het was spoedig duidelijk, dat de grootste school - de meisjesschool - de plaats van schoolhoofd zou opeisen. En het schepencollege, dat wel inzag dat dit samengaan van de scholen voor de kinderen van het allergrootste belang was, gaf om begrijpelijke politieke redenen niet graag zijn school op.
De onderhandelingen met drie liepen opnieuw vast. Toch gaf de inrichtende macht van de meisjesschool haar pogingen niet op. Een delegatie ging praten met de verzamelde leerkrachten van de jongensschool. De doelstellingen werden nogmaals uiteengezet, nl. de mogelijkheid om bepaalde leerkrachten op te vangen en in Breendonk een goed onderwijs te behouden: dus voordelen voor leerkrachten en leerlingen. Volgend akkoord kwam uit de bus: men zou de jongensschool laten leeglopen, doordat alle onderwijskrachten van de jongensschool hun leerlingen zouden aanzetten samen met hen naar de meisjesschool over te stappen.
Bedoeld akkoord kon echter tot gevolg hebben, dat het gemeentebestuur vanwege de overheid een blaam zou krijgen, omdat het zich niet voldoende zou hebben ingezet voor het in stand houden van zijn school. Daarbij bestond het gevaar, dat het uit eigen kas de zo-niet-meer-Iesgevende Heer Verbruggen zou moeten betalen. Het is dan ook begrijpelijk, dat het schepencollege - van het bereikte akkoord in kennis gesteld - hierop met een ja en een neen reageerde.
Men was reeds aan een praktische regeling toe, toen plots het voorontwerp van Koninklijk Besluit, houdende de eerste maatregelen tot rationalisatie van het basisonderwijs, verscheen. Deze rationalisatie kwam praktisch hierop neer, dat aan niet-leefbare scholen de mogelijkheid tot samensmelting werd geboden, samensmelting die dan kon gebeuren door fusie of door overname van de ene school door de andere. Bij fusie hielden beide scholen op te bestaan en zou er een nieuwe worden opgericht, met een beheerraad waarin vertegenwoordigers van de beide voormalige inrichtende machten zouden zetelen. Bij de overname van scholen maakt men onderscheid tussen overname met aankoop van gebouwen, meubilair en didaktisch materiaal, of overname zonder aankoop.
Zeer belangwekkend in het kwestieus voorontwerp van Koninklijk Besluit is, dat er vee/lagere normen waren voorzien. Het aantal leerlingen per onderwijskracht werd inderdaad gevoelig verminderd. Konkreet betekende dit voor Breendonk dat, wanneer er op 1 september 1975 minimum 210 voor de lagere school en voor de kleuterschool minimum 90 leerlingen zouden komen opdagen, de zeven leerkrachten van de meisjesschool konden blijven. Een ander voordeel was, dat meerdere klassen konden worden gesplitst. Het eerste tot en met het vijfde studiejaar kon worden ontdubbeld. Daarbij zou het aantal leerlingen per klas kleiner zijn, wat borg stond voor nog degelijker onderwijs.
Nu moesten de betrokken partijen zich nog beraden over de vorm van samengaan: fusie of overname. Na besprekingen, die elkaar in snel tempo opvolgden, werd er voor overname van de jongensschool door de meisjesschool geopteerd. Het meubilair en het didaktisch materiaal van de jongensschool, dat in principe niet mag worden verkocht, zou door het gemeentebestuur in bruikleen worden afgestaan, tot het versleten is. Met eenparigheid van stemmen heeft de gemeenteraad zich voor deze formule uitgesproken.
En dan was het wachten op 1 september 1975 en hopen dat er zich voldoende leerlingen zouden aanmelden. Zeggen wij maar onmiddellijk, dat de stoutste verwachtingen werden overtroffen. Er werden niet minder dan 230 leerlingen ingeschreven voor de lagere school evenals voldoende kleuters.
En later ...
In het midden van de jaren '70 deed de werkloosheid zich overal gevoelen. Vooral de afgestudeerde leerlingen van de familiale afdeling, de zogenaamde Beroepsschool, werden hierdoor getroffen. Zij konden zeer moeilijk werk vinden en genoten geen werklozensteun. Op 1 september 1976 werd deze afdeling opgeheven. Node zag men de ontslagen leerkrachten vertrekken.
Voor latere gebeurlijke uitbreiding hadden de Zusters in 1974 ongeveer 25 aren grond aangekocht. In 1977 werd de speelplaats met ongeveer 1.000 m2 vergroot, met daarbij een overdekte speelruimte van om en rond de 300 m². Het sanitair complex werd eveneens aangepast. Verder ligt er een stuk weiland ter beschikking, dat bij mooi weder als aangenaam speelterrein kan worden gebruikt.
Ga verder.
Op 1 september 1975 kwam dan de samensmelting van de gemeentelijke jongensschool met de vrije lagere meisjesschool. Hoe die twee uiteindelijk de Vrije Gemengde Sint Ignatiusschool gingen vormen, is een lang verhaal, dat wij in het Schakelnummer van september 1975 publiceerden en hierna in zijn geheel weergeven.
“1 september 1975 zal in de Breendonkse annalen geboekstaafd blijven als een dag van uitzonderlijke betekenis. Op die dag stapten immers weer al onze jongens en meisjes gezamenlijk door dezelfde schoolpoort en kregen zij opnieuw gemengd onderwijs. Vroeger, een goede honderdveertig jaar geleden, ten tijde van Bovenmeester Comeel Drymans en Ondermeester Jan Van Droogenbroeck, deden zij dat ook. Maar, zoals begrijpelijk, gebeurde dat in heel wat minder gunstige omstandigheden.
1 september 1975 betekent van de ene kant het definitieve einde van de gemeentelijke jongensschool en van de andere kant de start van het vrije gemengde onderwijs. Dat er bij dit einde en deze geboorte een en ander om het hoekje kwam kijken, ligt voor de hand. Wat precies, zullen de meeste van onze lezers niet weten. Wij wisten het trouwens evenmin. Daarom zijn wij ter zake onze weethonger gaan stillen bij mensen, die bij het tot stand brengen van deze gemeenschappelijke school zeer nauw waren betrokken, nl. de Zusters en de heren Leon Verbruggen en Wilmair De Buyser; deze laatste in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van de meisjesschool. Wat wij van hen vernamen, willen wij hierna ten gerieve van onze lezers verkort weergeven.
Reeds in 1973 viel ten onzent het woord «schoolfusie». Het was voor insiders duidelijk, dat onze gemeentelijke jongensschool van langsom meer bedreigd werd. De sterke daling van het geboortecijfer enerzijds en het afvloeien van leerlingen naar andere scholen anderzijds waren hiervan de oorzaak. Men voorzag, dat er op 1 oktober van dat jaar reeds een leerkracht zou moeten verdwijnen en dat de volgende in 1975 aan de beurt zou komen. Een andere bedreiging bestond erin, dat de geplande fusies van gemeenten binnen afzienbare tijd een feit zou zijn en dat Breendonk hetzij door Puurs, hetzij door Willebroek zou worden opgeslokt en dat geen van beide gemeenten in dat geval iets zou ondernemen om de jongensschool leefbaar te houden. Men kon integendeel verwachten dat zij niet lang zouden aarzelen om de school gewoon op te doeken en onze jongens per autobus op te halen en ze naar hun gemeenteschool te vervoeren.
Was het leeglopen van de jongensschool in de onmiddellijke toekomst een onontkoombaar feit, dan was hetzelfde, zij het op veel langere termijn, ook voor de vrije meisjesschool te voorzien. Ingewijden waren zich hiervan, zoals gezegd, terdege bewust en wisten dat slechts de samensmelting van beide scholen deze verschrikkelijke dreiging kon tekeergaan. Zij wisten ook, dat dit nota bene de kwaliteit van het onderwijs in de hand zou werken. De betrokken partijen voelden duidelijk aan dat er geen ander alternatief bestond dan een fusie. Ter verduidelijking: door betrokken partijen verstaan wij de inrichtende macht van de meisjesschool, die van de jongensschool, te weten het gemeentebestuur, de leerkrachten van de jongensschool en ook die van de meisjesschool.
Het moest tot besprekingen komen. Deze kwamen eerder moeilijk op gang, omwille van vele tegengestelde belangen. Na korte tijd zouden zij zelfs stranden. De gesprekken kwamen na 1 september 1974 in zekere zin opnieuw op dreef.
Wegens een tekort aan leerlingen in de jongensschool moest op 1 oktober 1973 een klas worden «opgeofferd». Er waren immers in het eerste leerjaar slechts acht jongens, zodat het eerste en het tweede leerjaar van de jongensschool zou moeten worden samengevoegd, wat uit pedagogisch oogpunt niet zo'n gelukkige oplossing was en de leerlingenvlucht nog meer in de hand zou werken.
Na onderling akkoord tussen de beide inrichtende machten gingen de leerlingen van het eerste studiejaar voor één jaar over naar de meisjesschool. Dus een eerste - zij het gedeeltelijke en tijdelijke - vorm van samengaan der beide scholen. Weer startten de betrokken partijen met gemeenschappelijk overleg, want de dreiging had nu reeds konkrete vormen aangenomen. Doch, weer kon men niet tot een bevredigende oplossing komen. Eén van de belangrijke struikelstenen was, dat er bij het samengaan van de twee scholen één schoolhoofd overtallig werd. En wie zou er de baan moeten ruimen?
Doch, naarmate 1 september 1975 naderde, moesten de betrokken partijen inzien, dat de toestand van langsom meer kritiek werd. In de meisjesschool was er nu ook één leerkracht bedreigd indien de jongens, die aldaar het eerste studiejaar hadden gevolgd - zoals was overeengekomen - terug naar de jongensschool zouden gaan. In laatstgenoemde school zag de toekomst er al even somber uit.
Weer was het aantal leerlingen dermate teruggelopen, dat nu ook een tweede klas dreigde verloren te gaan. Enkel een samengaan van beide scholen kon hier nog redding brengen. Zo zou men immers in de lagere- en in de kleuterschool samen tot 300 leerlingen komen, wat inhield dat het schoolhoofd ontslag zou krijgen van lesgeven. Dit hield een dubbel voordeel in: enerzijds het behouden van een verloren leerkracht, die de plaats van het schoolhoofd zou innemen en anderzijds een schoolhoofd dat zich uitsluitend met administratief en bestuurlijk werk zou kunnen bezighouden
En weer maar onderhandelen en steeds weer op allerhande bezwaren stuiten. Het was spoedig duidelijk, dat de grootste school - de meisjesschool - de plaats van schoolhoofd zou opeisen. En het schepencollege, dat wel inzag dat dit samengaan van de scholen voor de kinderen van het allergrootste belang was, gaf om begrijpelijke politieke redenen niet graag zijn school op.
De onderhandelingen met drie liepen opnieuw vast. Toch gaf de inrichtende macht van de meisjesschool haar pogingen niet op. Een delegatie ging praten met de verzamelde leerkrachten van de jongensschool. De doelstellingen werden nogmaals uiteengezet, nl. de mogelijkheid om bepaalde leerkrachten op te vangen en in Breendonk een goed onderwijs te behouden: dus voordelen voor leerkrachten en leerlingen. Volgend akkoord kwam uit de bus: men zou de jongensschool laten leeglopen, doordat alle onderwijskrachten van de jongensschool hun leerlingen zouden aanzetten samen met hen naar de meisjesschool over te stappen.
Bedoeld akkoord kon echter tot gevolg hebben, dat het gemeentebestuur vanwege de overheid een blaam zou krijgen, omdat het zich niet voldoende zou hebben ingezet voor het in stand houden van zijn school. Daarbij bestond het gevaar, dat het uit eigen kas de zo-niet-meer-Iesgevende Heer Verbruggen zou moeten betalen. Het is dan ook begrijpelijk, dat het schepencollege - van het bereikte akkoord in kennis gesteld - hierop met een ja en een neen reageerde.
Men was reeds aan een praktische regeling toe, toen plots het voorontwerp van Koninklijk Besluit, houdende de eerste maatregelen tot rationalisatie van het basisonderwijs, verscheen. Deze rationalisatie kwam praktisch hierop neer, dat aan niet-leefbare scholen de mogelijkheid tot samensmelting werd geboden, samensmelting die dan kon gebeuren door fusie of door overname van de ene school door de andere. Bij fusie hielden beide scholen op te bestaan en zou er een nieuwe worden opgericht, met een beheerraad waarin vertegenwoordigers van de beide voormalige inrichtende machten zouden zetelen. Bij de overname van scholen maakt men onderscheid tussen overname met aankoop van gebouwen, meubilair en didaktisch materiaal, of overname zonder aankoop.
Zeer belangwekkend in het kwestieus voorontwerp van Koninklijk Besluit is, dat er vee/lagere normen waren voorzien. Het aantal leerlingen per onderwijskracht werd inderdaad gevoelig verminderd. Konkreet betekende dit voor Breendonk dat, wanneer er op 1 september 1975 minimum 210 voor de lagere school en voor de kleuterschool minimum 90 leerlingen zouden komen opdagen, de zeven leerkrachten van de meisjesschool konden blijven. Een ander voordeel was, dat meerdere klassen konden worden gesplitst. Het eerste tot en met het vijfde studiejaar kon worden ontdubbeld. Daarbij zou het aantal leerlingen per klas kleiner zijn, wat borg stond voor nog degelijker onderwijs.
Nu moesten de betrokken partijen zich nog beraden over de vorm van samengaan: fusie of overname. Na besprekingen, die elkaar in snel tempo opvolgden, werd er voor overname van de jongensschool door de meisjesschool geopteerd. Het meubilair en het didaktisch materiaal van de jongensschool, dat in principe niet mag worden verkocht, zou door het gemeentebestuur in bruikleen worden afgestaan, tot het versleten is. Met eenparigheid van stemmen heeft de gemeenteraad zich voor deze formule uitgesproken.
En dan was het wachten op 1 september 1975 en hopen dat er zich voldoende leerlingen zouden aanmelden. Zeggen wij maar onmiddellijk, dat de stoutste verwachtingen werden overtroffen. Er werden niet minder dan 230 leerlingen ingeschreven voor de lagere school evenals voldoende kleuters.
En later ...
In het midden van de jaren '70 deed de werkloosheid zich overal gevoelen. Vooral de afgestudeerde leerlingen van de familiale afdeling, de zogenaamde Beroepsschool, werden hierdoor getroffen. Zij konden zeer moeilijk werk vinden en genoten geen werklozensteun. Op 1 september 1976 werd deze afdeling opgeheven. Node zag men de ontslagen leerkrachten vertrekken.
Voor latere gebeurlijke uitbreiding hadden de Zusters in 1974 ongeveer 25 aren grond aangekocht. In 1977 werd de speelplaats met ongeveer 1.000 m2 vergroot, met daarbij een overdekte speelruimte van om en rond de 300 m². Het sanitair complex werd eveneens aangepast. Verder ligt er een stuk weiland ter beschikking, dat bij mooi weder als aangenaam speelterrein kan worden gebruikt.
Ga verder.