De kerk in het midden
In maart 1778 stappen de inwoners van de gehuchten ‘Reijwegh, Braindonck (sic), Veth, Moorheijde, Paelinckstraet ende Hoogheijde’ op hun beurt naar de Raad van Brabant. Zij (de ‘supplianten’) dagen de tiendenheffers en de wethouders van Puurs (de ‘geinsinueerden’) voor de Raad. Hun ‘geconstitueerden’ (gevolmachtigden) zijn Franciscus Verhoeven (die in 1780 de eerste kerkmeester van de nieuwe kapel zou worden) en Gillis Van Engelgom.
Het proces gaat over de bouwplaats van de kapel. In het vonnis van 30 april 1778 wordt het hele verhaal nog eens uit de doeken gedaan: dat de ‘voornoemde gehuchten seer wijdt waeren afgelegen vande parochiekercke van Puers’, dat het voor ‘de inwoonders der selve gehuchten seer moeijelijck was bij te woonen de kerckelijcke diensten (…) ende noch moeijelijcker van in tijd van noodt de heijligen sacramenten geadministreert te connen worden; dat swinters daeghs het seer dickwijls gebeurde door het quaedt weder ende continuele regens dat niet alleen die inwoonders der voorn. gehuchten niet en conden geraecken aen ofte omtrent hunne parochiekercke van Puers, maer selfs niet bij d’een ofte d’andere kercke der omliggende parochien’. Daarom hadden de inwoners zich gewend tot de tiendenheffers, de Abdij van Sint Bernards. De provisor (beheerder en rentmeester) van Sint Bernards in de priorij van Coolhem, ‘overtuijght sijnde van de noodsaeckelijckheijt van de vraege’ (weliswaar pas na een proces, zoals we gezien hebben in 'Een afgedwongen recht'), had toegestaan dat er ten behoeve van de genoemde gehuchten op kosten van de tiendenheffers een kapel zou worden gebouwd, mét een pastorij voor een residerende priester.
En dan volgt dat ‘in conformiteijt van dese overeencominge, men gedesigneert had een plaetse omtrent den Groenen Jaeger in de gehuchte van Braindonck, sijnde omtrent het middelpunct van de voorn. vijf gehuchten, ter welcker oorsaecke die capelle aldaer moeste gemaect worden’. De ‘Groene Jager’ was een oude herberg op de Veurt (pal tegen de zogenaamde ‘Vijfhoek’, op de plaats van de huidige villa 'De Reisduif' van de familie Boeykens). De kapel moest dus op het kruispunt van de hedendaagse Breendonkstraat, Peeterstraat, Veurtstraat, Molenheide en Breendonk-Dorp komen: inderdaad een zeer centraal gelegen en symbolische locatie in het midden van de betreffende gehuchten.
In het dossier van het proces voor de Raad van Brabant (Rijksarchief Anderlecht) bevindt zich een kaart waaruit blijkt waar de beoogde bouwplaats ('van den heer en van den pastoor tot het gemeijn best wel gereguleerd') juist gesitueerd was: precies in de hoek tussen het huidige Breendonk-Dorp en de Breendonkstraat . De pacht van de huurder van het perceel (Adriaen De Moor) was zelfs al opgezegd door de eigenaar (Sint-Bernards) :
Het proces gaat over de bouwplaats van de kapel. In het vonnis van 30 april 1778 wordt het hele verhaal nog eens uit de doeken gedaan: dat de ‘voornoemde gehuchten seer wijdt waeren afgelegen vande parochiekercke van Puers’, dat het voor ‘de inwoonders der selve gehuchten seer moeijelijck was bij te woonen de kerckelijcke diensten (…) ende noch moeijelijcker van in tijd van noodt de heijligen sacramenten geadministreert te connen worden; dat swinters daeghs het seer dickwijls gebeurde door het quaedt weder ende continuele regens dat niet alleen die inwoonders der voorn. gehuchten niet en conden geraecken aen ofte omtrent hunne parochiekercke van Puers, maer selfs niet bij d’een ofte d’andere kercke der omliggende parochien’. Daarom hadden de inwoners zich gewend tot de tiendenheffers, de Abdij van Sint Bernards. De provisor (beheerder en rentmeester) van Sint Bernards in de priorij van Coolhem, ‘overtuijght sijnde van de noodsaeckelijckheijt van de vraege’ (weliswaar pas na een proces, zoals we gezien hebben in 'Een afgedwongen recht'), had toegestaan dat er ten behoeve van de genoemde gehuchten op kosten van de tiendenheffers een kapel zou worden gebouwd, mét een pastorij voor een residerende priester.
En dan volgt dat ‘in conformiteijt van dese overeencominge, men gedesigneert had een plaetse omtrent den Groenen Jaeger in de gehuchte van Braindonck, sijnde omtrent het middelpunct van de voorn. vijf gehuchten, ter welcker oorsaecke die capelle aldaer moeste gemaect worden’. De ‘Groene Jager’ was een oude herberg op de Veurt (pal tegen de zogenaamde ‘Vijfhoek’, op de plaats van de huidige villa 'De Reisduif' van de familie Boeykens). De kapel moest dus op het kruispunt van de hedendaagse Breendonkstraat, Peeterstraat, Veurtstraat, Molenheide en Breendonk-Dorp komen: inderdaad een zeer centraal gelegen en symbolische locatie in het midden van de betreffende gehuchten.
In het dossier van het proces voor de Raad van Brabant (Rijksarchief Anderlecht) bevindt zich een kaart waaruit blijkt waar de beoogde bouwplaats ('van den heer en van den pastoor tot het gemeijn best wel gereguleerd') juist gesitueerd was: precies in de hoek tussen het huidige Breendonk-Dorp en de Breendonkstraat . De pacht van de huurder van het perceel (Adriaen De Moor) was zelfs al opgezegd door de eigenaar (Sint-Bernards) :
Maar het probleem was, zo gaat het vonnis verder, ‘dat den borgemeester van Puers[1], woonende in het Pullaer, omtrent den Reijwegh, gesaementlijck met eenighe andere onder d’handt soo verre hadt weten te handelen dat sij proposeerden en van sin waeren die capelle te maecken op de uijtterste paelen (= grens) van Puers tegens den voorschreven Reijwegh, om dies wille dat hij teghens den selve Reijwegh was woonende ende dichter soude bij wesen aen de voorsijde capelle’. Volgens de ‘supplianten’ wou de burgemeester de kapel uit eigenbelang dus liever dicht bij zijn eigen woonplaats laten bouwen.[2]
Uit een ander document[3] weten we dat die nieuwe locatie gelegen was ‘omtrent het gehucht genaemt den Reijwegh op seker parceel landt aldaer ordinairelijck genaemt ‘Schouwenbroeck’, in eigendom van Sint Bernards en verhuurd aan de weduwe van Francis De Bruyn’. Het toponiem Schoubroek wordt ook nu nog gebruikt, meer bepaald voor de parallelweg ten noorden van de Rijweg en voor het woonwagenpark aldaar. Dat was ongeveer ook de locatie van het historische ‘Schouwenbroeck’. Daar wou de burgemeester dus de nieuwe kapel laten bouwen. Dat was des te opmerkelijker omdat het gehucht Rijweg geestelijk wel onder Puurs viel, maar wereldlijk bij Ruisbroek hoorde. Hoe dan ook: indien de burgemeester zijn slag had thuis gehaald, dan was er wellicht nooit sprake geweest van de parochie en de gemeente Breendonk, maar zou het in beide gevallen ‘Rijweg’ of 'Pullaer' zijn geweest.
[1] Het gaat hier om Joannes De Saegher (° Liezele, 5.8.1713 - +Puurs, 8.12.1783), H. Geestmeester, schepen en later burgemeester van Puurs, die pachter was in Pullaar. Met dank aan Dirk Binon voor de informatie en de situering van de hoeve De Saegher.
[2] Strikt genomen zou men hetzelfde kunnen zeggen over Franciscus Verhoeven en Gillis Van Ingelgem: de ene woonde in de Moorheide en de andere op de Veurt, allebei op een boogscheut van de Groene Jaeger. Maar ze hebben wel een punt als ze zeggen dat hun locatie centraler ligt tussen de gehuchten dan die van de burgemeester.
[3] ‘Inscriptie voor die regeerders ende gemeijntenaeren des eijgendoms van Puers teghens sijne Excellentie den Aertsbisschop van Mechelen (van rechtswege de abt van Affligem, pdb) en teghens de prelaet der abdij van St. Bernaerts op de Schelde’, punt 8 (AAB).
Onderstaande kaart maakt duidelijk dat burgemeester De Saegher de nieuwe kerk op 'Schouwenbroeck' echt wel in zijn achtertuin wou laten bouwen :
Uit een ander document[3] weten we dat die nieuwe locatie gelegen was ‘omtrent het gehucht genaemt den Reijwegh op seker parceel landt aldaer ordinairelijck genaemt ‘Schouwenbroeck’, in eigendom van Sint Bernards en verhuurd aan de weduwe van Francis De Bruyn’. Het toponiem Schoubroek wordt ook nu nog gebruikt, meer bepaald voor de parallelweg ten noorden van de Rijweg en voor het woonwagenpark aldaar. Dat was ongeveer ook de locatie van het historische ‘Schouwenbroeck’. Daar wou de burgemeester dus de nieuwe kapel laten bouwen. Dat was des te opmerkelijker omdat het gehucht Rijweg geestelijk wel onder Puurs viel, maar wereldlijk bij Ruisbroek hoorde. Hoe dan ook: indien de burgemeester zijn slag had thuis gehaald, dan was er wellicht nooit sprake geweest van de parochie en de gemeente Breendonk, maar zou het in beide gevallen ‘Rijweg’ of 'Pullaer' zijn geweest.
[1] Het gaat hier om Joannes De Saegher (° Liezele, 5.8.1713 - +Puurs, 8.12.1783), H. Geestmeester, schepen en later burgemeester van Puurs, die pachter was in Pullaar. Met dank aan Dirk Binon voor de informatie en de situering van de hoeve De Saegher.
[2] Strikt genomen zou men hetzelfde kunnen zeggen over Franciscus Verhoeven en Gillis Van Ingelgem: de ene woonde in de Moorheide en de andere op de Veurt, allebei op een boogscheut van de Groene Jaeger. Maar ze hebben wel een punt als ze zeggen dat hun locatie centraler ligt tussen de gehuchten dan die van de burgemeester.
[3] ‘Inscriptie voor die regeerders ende gemeijntenaeren des eijgendoms van Puers teghens sijne Excellentie den Aertsbisschop van Mechelen (van rechtswege de abt van Affligem, pdb) en teghens de prelaet der abdij van St. Bernaerts op de Schelde’, punt 8 (AAB).
Onderstaande kaart maakt duidelijk dat burgemeester De Saegher de nieuwe kerk op 'Schouwenbroeck' echt wel in zijn achtertuin wou laten bouwen :
Maar de burgemeester en zijn aanhangers werden door de Raad van Brabant in het ongelijk gesteld: het vonnis van 30 april 1778 bepaalde dat de kapel wel degelijk ‘moet gemaeckt worden tusschen de paelen van Braindonck ende Moorheijde, sijnde preter propter (= ongeveer) het middelpunct van de voorseijde gehuchten’.
Toch leggen de ‘regeerders’ van Puurs zich blijkbaar niet zomaar neer bij dit vonnis, want op 6 november 1778 schrijft raadsheer Nuewens van Sint Bernards aan de abt dat de ‘regeerders’ van Puurs “seggen dat de overeencomste soude sijn van de nieuwe op te bouwen capelle te bouwen tusschen den Reijweg ende Breendonck op het land competerende aen de kinderen van Philip Verbruggen, welcke plaetse mij dunckt te sijn eene andere als degene begrepen in het vonnis becomen bij de inwoonders van de gehuchten van den Reywegh, Braindonck, Veth, etc, te weten tusschen de paelen van Braindonck ende Moorheyde”. En hij gaat verder: “Het en is aen ons niet van te disputeren de plaetse waer de capelle soude moeten gebouwt worden” en stelt voor te “verclaeren van bereit te sijn van de capelle ten naesten saisoene te doen bouwen ende te sustineren, (en) dat de voors. regeerders ende inwoonders eerst onder hun moeten conveniëren ofte doen decideren over de plaetse alwaer de capelle sal moeten staen, andersinds sullen wij geduerigh contradictien ontmoeten over de plaets, de eene sullen de capelle willen hebben alhier ende de andere aldaer”.
Profetische woorden, zo blijkt, want ‘het volgende seizoen’ is men inderdaad nog altijd aan het ruziën over de bouwplaats van de kapel. Op 19 april 1779 begeeft notaris De Pauw uit Ruisbroek zich namens Philip J. Verbruggen, Francis Peeters, Jan Vande Velde en A. De Maeyer naar Jacobus Van den Boom, provisor van Sint Bernards in Coolhem, om formeel te protesteren “over ende ter saecke dat ditto proviseur de capelle aen hun toegestaen te bouwen ter plaetse omtrent den Groenen Jaeger onder Puers, niet en stelt ter plaetse gedesigneert bij vonnisse” (dd. 30.4.1778). Hoewel het er niet expliciet bij staat, mogen we aannemen dat de vermelde ondergetekenden niet (alleen) in eigen naam maar ook namens de andere inwoners van de betreffende gehuchten handelden. Eveneens tussen de regels kunnen we lezen dat het niet langer om bouwplannen gaat, maar dat de werken effectief gestart zijn en wel op een andere locatie dan ‘omtrent de Groenen Jaeger’, allicht op de plaats waar de huidige kerk ook nu nog staat: zo’n 600 meter ten noorden van de ‘Groene Jaeger’.
Profetische woorden, zo blijkt, want ‘het volgende seizoen’ is men inderdaad nog altijd aan het ruziën over de bouwplaats van de kapel. Op 19 april 1779 begeeft notaris De Pauw uit Ruisbroek zich namens Philip J. Verbruggen, Francis Peeters, Jan Vande Velde en A. De Maeyer naar Jacobus Van den Boom, provisor van Sint Bernards in Coolhem, om formeel te protesteren “over ende ter saecke dat ditto proviseur de capelle aen hun toegestaen te bouwen ter plaetse omtrent den Groenen Jaeger onder Puers, niet en stelt ter plaetse gedesigneert bij vonnisse” (dd. 30.4.1778). Hoewel het er niet expliciet bij staat, mogen we aannemen dat de vermelde ondergetekenden niet (alleen) in eigen naam maar ook namens de andere inwoners van de betreffende gehuchten handelden. Eveneens tussen de regels kunnen we lezen dat het niet langer om bouwplannen gaat, maar dat de werken effectief gestart zijn en wel op een andere locatie dan ‘omtrent de Groenen Jaeger’, allicht op de plaats waar de huidige kerk ook nu nog staat: zo’n 600 meter ten noorden van de ‘Groene Jaeger’.
In een ander document, een niet gedateerde dagvaarding, vraagt advocaat Van Meerbeeck de ‘bouwheren’ van de kapel om ‘explicatie’ over de bouwplaats. Hij verwijst naar een overeenkomst van februari 1778 tussen de wethouders van Puurs, de pastoor aldaar, de provisor van Sint Bernards en de ‘sindicus’ van de abdij van Affligem. Volgens dat akkoord zou de ‘questieuze’ kapel gebouwd worden ‘op het land tusschen den Reijwegh ende Breedonck (sic), comparerende aen de kinderen van Philip Verbruggen’. Van Meerbeeck vraagt of de bouwheren zich aan die overeenkomst zullen houden. Advocaat Nuewens argumenteert in zijn repliek namens Sint Bernards dat er in februari 1778 inderdaad zo’n overeenkomst gesloten is, maar dat die ondertussen achterhaald is door het vonnis van de Raad van Brabant van 30 april 1778, dat bepaalt dat de kapel ‘tussen de paelen van Braindonck ende Moerheyde’ moest worden gebouwd. De bouwheren hebben zich aan dat vonnis gehouden ‘tot so verre dat de fondamenten van de capelle in quaestie ter plaetse bij het voors. vonnis bewesen, reets sijn geleght ende gemetst’. Nuewens voegt er laconiek aan toe niet te begrijpen dat de tegenpartij ‘alhier dienaangaende eene onnodige explicatie connen vraegen vermits sij geen van de voor verhaalde circonstantien en connen ignoreren’.
Zo lijkt het erop dat zowel de ‘regeerders’ van Puurs als de ‘ingesetenen’ van de betrokken gehuchten ontevreden zijn over de definitieve locatie van de kapel: de ene partij omdat ze niet tussen ‘Rijweg en Breendonk’ zal worden gebouwd en de andere omdat ze niet ‘omtrent de Groene Jaeger’ komt.
Het vonnis van 30 april 1778 spreekt inderdaad niet expliciet over de Groene Jaeger, maar over een plaats tussen het gehucht Breendonk (momenteel Breendonkstraat) en Moorheide (momenteel grosso modo Molenheide en haar zijstraten). De precieze reden waarom uiteindelijk werd gekozen voor de locatie waar de kerk ook nu nog staat, is onduidelijk. We weten wel dat de kapel werd gebouwd op grond van Sint Bernards. Die abdij betaalde twee derden van de kosten voor de bouw van de kerk, Affligem één derde. Maar die laatste abdij financierde wel volledig de bouw van de naast de kapel gelegen pastorij, eveneens op grond van Sint Bernards.[4]
Hoe dan ook: het belangrijkste was niet zo zeer wáár de kapel kwam, maar dát ze er kwam. En dat ging zelfs behoorlijk snel, want hoewel de bouwwerken blijkbaar pas in de lente van 1779 van start gingen, was de kapel in het najaar al zo goed als klaar…
(ga verder)
[4] Dat blijkt uit een document (kopie AAM BB 18 en AAB B8), opgesteld op 8.7.1780 en ondertekend door Beda Regaus, proost van Affligem en de Mechelse aartsbisschop van Frankenberg. Noot: sinds de oprichting van het aartsbisdom Mechelen in 1559 was de aartsbisschop de eigenlijke abt van Affligem, maar het dagelijkse bestuur was in handen van de proosten ter plekke.
Zo lijkt het erop dat zowel de ‘regeerders’ van Puurs als de ‘ingesetenen’ van de betrokken gehuchten ontevreden zijn over de definitieve locatie van de kapel: de ene partij omdat ze niet tussen ‘Rijweg en Breendonk’ zal worden gebouwd en de andere omdat ze niet ‘omtrent de Groene Jaeger’ komt.
Het vonnis van 30 april 1778 spreekt inderdaad niet expliciet over de Groene Jaeger, maar over een plaats tussen het gehucht Breendonk (momenteel Breendonkstraat) en Moorheide (momenteel grosso modo Molenheide en haar zijstraten). De precieze reden waarom uiteindelijk werd gekozen voor de locatie waar de kerk ook nu nog staat, is onduidelijk. We weten wel dat de kapel werd gebouwd op grond van Sint Bernards. Die abdij betaalde twee derden van de kosten voor de bouw van de kerk, Affligem één derde. Maar die laatste abdij financierde wel volledig de bouw van de naast de kapel gelegen pastorij, eveneens op grond van Sint Bernards.[4]
Hoe dan ook: het belangrijkste was niet zo zeer wáár de kapel kwam, maar dát ze er kwam. En dat ging zelfs behoorlijk snel, want hoewel de bouwwerken blijkbaar pas in de lente van 1779 van start gingen, was de kapel in het najaar al zo goed als klaar…
(ga verder)
[4] Dat blijkt uit een document (kopie AAM BB 18 en AAB B8), opgesteld op 8.7.1780 en ondertekend door Beda Regaus, proost van Affligem en de Mechelse aartsbisschop van Frankenberg. Noot: sinds de oprichting van het aartsbisdom Mechelen in 1559 was de aartsbisschop de eigenlijke abt van Affligem, maar het dagelijkse bestuur was in handen van de proosten ter plekke.