De bouw van de huidige kerk (1923-1925)
Heel de Eerste Wereldoorlog lang, vanaf oktober 1914, moesten de Breendonkenaars zich behelpen met het houten noodkerkje op de speelplaats van de jongensschool. Na de oorlog werden al snel plannen gesmeed voor een nieuwe kerk en in 1920 werden daartoe kredieten vrijgemaakt door de 'Dienst der Verwoeste Gewesten'. Maar grote delen van het land lagen in puin en overal moest er gebouwd en heropgebouwd worden. Het was drummen geblazen bij de bevoegde instanties, voor plannen, bouwaanvragen en de nodige toelatingen.
Aan enthousiasme, dromen en ambities was er nochtans geen gebrek in die hoopvolle jaren na de oorlog. Ook in Breendonk zagen ze het groot. Dat blijkt uit onderstaand opmerkelijk ‘urbanisatieplan’ voor de wederopbouw van het zwaar geteisterde dorpscentrum na de oorlog. Het is een vooruitstrevend plan met allerlei nieuwe straten in het centrum, een geheel andere inplanting van de kerk (op de plaats van de huidige nieuwe wijk Tashorik) en het gemeentehuis (in de ‘oude Schaafstraat’), de aanleg van een ‘marktplaats’, een ‘speelplein’, diverse ‘werkliedenwijken’ aan weerszijden van de A12 (die ook nog moest worden aangelegd), en zelfs de bouw van een vakschool en een rusthuis. Het ambitieuze plan werd evenwel nooit gerealiseerd, allicht door een gebrek aan middelen en wegens bezwaren van de ‘Dienst der verwoeste gewesten’, die de wederopbouw na de oorlog coördineerde en financierde. Maar het blijft een merkwaardig document.
Aan enthousiasme, dromen en ambities was er nochtans geen gebrek in die hoopvolle jaren na de oorlog. Ook in Breendonk zagen ze het groot. Dat blijkt uit onderstaand opmerkelijk ‘urbanisatieplan’ voor de wederopbouw van het zwaar geteisterde dorpscentrum na de oorlog. Het is een vooruitstrevend plan met allerlei nieuwe straten in het centrum, een geheel andere inplanting van de kerk (op de plaats van de huidige nieuwe wijk Tashorik) en het gemeentehuis (in de ‘oude Schaafstraat’), de aanleg van een ‘marktplaats’, een ‘speelplein’, diverse ‘werkliedenwijken’ aan weerszijden van de A12 (die ook nog moest worden aangelegd), en zelfs de bouw van een vakschool en een rusthuis. Het ambitieuze plan werd evenwel nooit gerealiseerd, allicht door een gebrek aan middelen en wegens bezwaren van de ‘Dienst der verwoeste gewesten’, die de wederopbouw na de oorlog coördineerde en financierde. Maar het blijft een merkwaardig document.
Urbanisatieplan Breendonk 1919. De opsteller ervan is onbekend. Het plan was vermoedelijk een initiatief van burgemeester Moortgat en de gemeenteraad. (Archief L. Callaert, ook gepubliceerd in Jos Winckelmans, Vergeten oorlogsgebied. Leven en overleven in Klein-Brabant tijdens de Eerste Wereldoorlog, Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 2018)
Tussen droom en daad stonden helaas heel wat obstakels. Ook het dossier van de nieuwe kerk voor Breendonk bleef maar aanslepen. Tot Victor Moortgat (1882-1974) ietwat toevallig voor een doorbraak zorgde. Victor was de broer van burgemeester en brouwer Albert Moortgat (1890-1983), en zelf depothouder van de brouwerij in Brussel. Op een mooie dag in het voorjaar van 1921 was hij op bezoek in de Mort Subite, het bekende Brusselse café van geuzebrouwer Albert Vossen. Diens broer Jean was secretaris bij het Ministerie van Economische Zaken waaronder de Dienst der Verwoeste Gewesten ressorteerde. Vossen had zijn baas meegebracht: kabinetschef Méchant. Daar raakte Victor Moortgat mee aan de praat. Hij vertelde hem dat het dossier van de heropbouw van de Breendonkse kerk maar niet in orde raakte. Méchant beloofde zich het weekend daarop persoonlijk te komen vergewissen van de toestand. En zo gebeurde. Méchant kwam de zondag daarop afgezakt naar Breendonk en werd volgens de overlevering goed ‘gesoigneerd’ ten huize Albert Moortgat. Bij een daaropvolgend bezoek aan de ‘verwoeste gewesten’ waar de oude kerk had gestaan, besliste Méchant ter plekke dat de nieuwe kerk – anders dan de oude – niet vlak tegen de straat mocht staan, maar dat er een kerkplein diende te komen. En de pastorij mocht niet verdoken achter de kerk staan, zoals dat vroeger was, maar ernaast. Hij beloofde de zaak van de Breendonkse kerk spoedig aan te kaarten bij Louis Regnier in Gent, Koninklijk Commissaris van de Wederopbouw, bevoegd voor Oost-Vlaanderen en Antwerpen.
Nog geen week later kwam die effectief op werkbezoek naar Breendonk, samen met ingenieur Charles Dubosch. Zij verklaarden zich akkoord met de bevindingen van Méchant. Er bestond ook al een ontwerp voor de kerk. Meer nog: er waren er zelfs twee. Het gemeentebestuur en de kerkfabriek hadden eerst een plan laten maken door de Brusselse architect Frans Robberechts (zie afbeeldingen hieronder). Om onduidelijke redenen[1] hadden ze zich daarna tot Gustaaf Careels (1896-1975) uit Lier gewend. Die had er zich gemakkelijk vanaf gemaakt met een 100% vergroot plan van een ontwerp dat zijn vader, provinciaal bouwheer Edward Careels (1857-1933)[2], in 1900 al had gebruikt voor de kleinere Sint-Franciscuskerk in de Mijlstraat in Duffel (zie afbeelding hieronder). Dat was proportioneel en esthetisch niet zo’n gelukkige keuze, zodat Breendonk werd opgezadeld met een weinig harmonieus en ietwat log kerkgebouw.
De bouwwerken werden voor 549.500 frank toegewezen aan de Antwerpse aannemer Corneille Masson. Die begon eraan in februari 1923. Maar begin 1924 overleed hij onverwachts. Hij werd vervangen door aannemer Florent D’Hulst uit Lier, maar de werken lagen bijna een half jaar stil. Uiteindelijk werd de nieuwe kerk pas op 22 maart 1925 gewijd en ingehuldigd. [3]
[1] Mogelijk was het project van architect Robberechts te duur. Hij was geëngageerd door pastoor Somers en die had grote bouwambities voor zijn verwoeste parochie. Commissaris Regnier van de Dienst der Verwoeste Gewesten schreef in augustus 1921 in een brief aan zijn baas, de minister van economische zaken, dat de pastoor en de gemeenteraad van Breendonk de nieuwe kerk groter en prestigieuzer wilden maken dan de oude, wat niet strookte met de richtlijnen van zijn dienst. Dat was volgens hem ook de echte reden voor de vertraging van de heropbouw. Dat probleem zou zich later ook voordien bij de wederopbouw van de pastorij, maar daar betaalde pastoor Somers uit eigen zak de meerprijs.
[2] Edward Careels was provinciaal bouwmeester van 1899 tot 1930. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Gustaaf Careels, die het ambt uitoefende van 1930 tot 1961.
[3] Het dossier van de heropbouw van de kerk van Breendonk bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, Archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, T 264, inv. 6888. De ‘petite histoire’ werd opgetekend door Staf Vivijs (1922-2007) in Uit het Breendonks heden en verleden. De huidige kerk, in De Schakel, Breendonks informatieblad, augustus 1967. Hij baseerde zich daarbij waarschijnlijk op getuigenissen van Albert Moortgat.
Nog geen week later kwam die effectief op werkbezoek naar Breendonk, samen met ingenieur Charles Dubosch. Zij verklaarden zich akkoord met de bevindingen van Méchant. Er bestond ook al een ontwerp voor de kerk. Meer nog: er waren er zelfs twee. Het gemeentebestuur en de kerkfabriek hadden eerst een plan laten maken door de Brusselse architect Frans Robberechts (zie afbeeldingen hieronder). Om onduidelijke redenen[1] hadden ze zich daarna tot Gustaaf Careels (1896-1975) uit Lier gewend. Die had er zich gemakkelijk vanaf gemaakt met een 100% vergroot plan van een ontwerp dat zijn vader, provinciaal bouwheer Edward Careels (1857-1933)[2], in 1900 al had gebruikt voor de kleinere Sint-Franciscuskerk in de Mijlstraat in Duffel (zie afbeelding hieronder). Dat was proportioneel en esthetisch niet zo’n gelukkige keuze, zodat Breendonk werd opgezadeld met een weinig harmonieus en ietwat log kerkgebouw.
De bouwwerken werden voor 549.500 frank toegewezen aan de Antwerpse aannemer Corneille Masson. Die begon eraan in februari 1923. Maar begin 1924 overleed hij onverwachts. Hij werd vervangen door aannemer Florent D’Hulst uit Lier, maar de werken lagen bijna een half jaar stil. Uiteindelijk werd de nieuwe kerk pas op 22 maart 1925 gewijd en ingehuldigd. [3]
[1] Mogelijk was het project van architect Robberechts te duur. Hij was geëngageerd door pastoor Somers en die had grote bouwambities voor zijn verwoeste parochie. Commissaris Regnier van de Dienst der Verwoeste Gewesten schreef in augustus 1921 in een brief aan zijn baas, de minister van economische zaken, dat de pastoor en de gemeenteraad van Breendonk de nieuwe kerk groter en prestigieuzer wilden maken dan de oude, wat niet strookte met de richtlijnen van zijn dienst. Dat was volgens hem ook de echte reden voor de vertraging van de heropbouw. Dat probleem zou zich later ook voordien bij de wederopbouw van de pastorij, maar daar betaalde pastoor Somers uit eigen zak de meerprijs.
[2] Edward Careels was provinciaal bouwmeester van 1899 tot 1930. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Gustaaf Careels, die het ambt uitoefende van 1930 tot 1961.
[3] Het dossier van de heropbouw van de kerk van Breendonk bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, Archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, T 264, inv. 6888. De ‘petite histoire’ werd opgetekend door Staf Vivijs (1922-2007) in Uit het Breendonks heden en verleden. De huidige kerk, in De Schakel, Breendonks informatieblad, augustus 1967. Hij baseerde zich daarbij waarschijnlijk op getuigenissen van Albert Moortgat.
De kerk nadert haar voltooiing. Op het dak moeten nog leien worden gelegd (zie rechterbovenhoek).
Op de voorgrond staat de oude hoeve van de familie Van Winstenhoven - Maes, die korte tijd later werd afgebroken om het kerkplein aan te leggen. Ondertussen wordt ook aan de nieuwe klassen van de meisjesschool gewerkt.