De verbouwingen van 1862 aan school en gemeentehuis
[ De informatie in dit hoofdstuk is - tenzij anders vermeld - gebaseerd op de Breendonkse schooldossiers in het Provinciaal Archief Antwerpen (PAA), de Breendonkse gemeenteraadsverslagen in het Gemeentelijk Archief Puurs (GAP) en het boek Brede Dunc van Staf Vivijs. ]
Het onderwijs in de gemengde gemeenteschool van Breendonk was gratis, ten minste voor de armere kinderen: dat waren er de eerste jaren na de afscheiding van Puurs gemiddeld een 60-tal. In ruil moesten de ouders wel zorgen dat hun kinderen dagelijks naar school kwamen. Bij vijf afwezigheidsdagen verloren ze het recht op gratis onderwijs. De meer gegoede leerlingen betaalden enkele tientallen centiemen schoolgeld per maand: van 45 cent in 1837 tot 70 cent of 8.4 frank op jaarbasis in 1863.
In 1837, het eerste jaar van de Breendonkse zelfstandigheid, kreeg de onderwijzer, meester Drymans, een wedde van 100 frank, die vreemd genoeg werd betaald door de gemeente en niet door de hogere overheid. De gemeenteraad nam zich weliswaar voor bij het ministerie van onderwijs een ‘passende subsidie’ voor de onderwijzer te vragen van 300 frank (1 april 1837). Maar het jaar daarop moest het ‘tractement’ van de meester door de moeilijke financiële toestand van de gemeente integendeel met 25 frank verminderd worden. Bovendien hield de man voor dat bescheiden loon ook nog zondagschool voor een 60-tal ‘jongmans’. Pas in 1842 zou hij effectief een wedde van 300 frank krijgen: 200 van de gemeente en 100 van de staat. Daarnaast kreeg hij ook nog (een deel van) het schoolgeld van de kinderen. Bovendien had meester Drymans nog tal van andere inkomsten: als koster, landmeter, schatter, landbouwer, eigenaar.
Voor de onderhoudskosten van het – toen nog recente – schoolgebouw trok de gemeente de eerste jaren na de afscheiding (1837-1843) nauwelijks 40 frank uit. In 1837 werden daarmee ‘alle de schoolmeubelen als lessenaers, borden en leesmachinen’, die sedert 1829 niet meer waren geverfd, opnieuw in de oliverf gezet. In 1844 werd het onderhoudsbudget zelfs verminderd tot 30 frank. In de begroting van dat jaar lezen we: ‘In 1843 zijn de schoolmeubelen voor zooveel nodig vernieuwd of gerepareerd, de school gewit en geverfd, dus zal deze somme voor 1844 volstaan’.
De gemeente had het niet breed en reageerde dan ook afwijzend wanneer een aantal mensen van de Rijweg in 1850 verzochten om het privé-schooltje dat ene Joannes Kerremans daar blijkbaar hield, ‘aan te nemen’ (te subsidiëren). De Breendonkse gemeenteraad (10.9.1850) wees erop dat het schooltje in Ruisbroek lag (het bevond zich dus aan de noordkant van de straat), dat de Rijweg maar op een kwartiertje gaans lag van de Breendonkse school, zeker via de pas aangelegde ‘kassei’, en dat meester Drymans in Breendonk een perfecte schoolmeester was. Of er ook voldoende plaats was om ook die kinderen van de Rijweg er nog bij te nemen, is een andere vraag.
Het onderwijs in de gemengde gemeenteschool van Breendonk was gratis, ten minste voor de armere kinderen: dat waren er de eerste jaren na de afscheiding van Puurs gemiddeld een 60-tal. In ruil moesten de ouders wel zorgen dat hun kinderen dagelijks naar school kwamen. Bij vijf afwezigheidsdagen verloren ze het recht op gratis onderwijs. De meer gegoede leerlingen betaalden enkele tientallen centiemen schoolgeld per maand: van 45 cent in 1837 tot 70 cent of 8.4 frank op jaarbasis in 1863.
In 1837, het eerste jaar van de Breendonkse zelfstandigheid, kreeg de onderwijzer, meester Drymans, een wedde van 100 frank, die vreemd genoeg werd betaald door de gemeente en niet door de hogere overheid. De gemeenteraad nam zich weliswaar voor bij het ministerie van onderwijs een ‘passende subsidie’ voor de onderwijzer te vragen van 300 frank (1 april 1837). Maar het jaar daarop moest het ‘tractement’ van de meester door de moeilijke financiële toestand van de gemeente integendeel met 25 frank verminderd worden. Bovendien hield de man voor dat bescheiden loon ook nog zondagschool voor een 60-tal ‘jongmans’. Pas in 1842 zou hij effectief een wedde van 300 frank krijgen: 200 van de gemeente en 100 van de staat. Daarnaast kreeg hij ook nog (een deel van) het schoolgeld van de kinderen. Bovendien had meester Drymans nog tal van andere inkomsten: als koster, landmeter, schatter, landbouwer, eigenaar.
Voor de onderhoudskosten van het – toen nog recente – schoolgebouw trok de gemeente de eerste jaren na de afscheiding (1837-1843) nauwelijks 40 frank uit. In 1837 werden daarmee ‘alle de schoolmeubelen als lessenaers, borden en leesmachinen’, die sedert 1829 niet meer waren geverfd, opnieuw in de oliverf gezet. In 1844 werd het onderhoudsbudget zelfs verminderd tot 30 frank. In de begroting van dat jaar lezen we: ‘In 1843 zijn de schoolmeubelen voor zooveel nodig vernieuwd of gerepareerd, de school gewit en geverfd, dus zal deze somme voor 1844 volstaan’.
De gemeente had het niet breed en reageerde dan ook afwijzend wanneer een aantal mensen van de Rijweg in 1850 verzochten om het privé-schooltje dat ene Joannes Kerremans daar blijkbaar hield, ‘aan te nemen’ (te subsidiëren). De Breendonkse gemeenteraad (10.9.1850) wees erop dat het schooltje in Ruisbroek lag (het bevond zich dus aan de noordkant van de straat), dat de Rijweg maar op een kwartiertje gaans lag van de Breendonkse school, zeker via de pas aangelegde ‘kassei’, en dat meester Drymans in Breendonk een perfecte schoolmeester was. Of er ook voldoende plaats was om ook die kinderen van de Rijweg er nog bij te nemen, is een andere vraag.
Overbevolkt
Zoals we gezien hebben was men bij de bouw en de inrichting van de Breendonkse school in 1828 uitgegaan van een populatie van zo’n 120 leerlingen. Veel meer ruimte was er ook niet in het lokaal van 89 m² en 380 m³. Anderzijds blijkt uit tellingen van de gemeente dat er in de wintermaanden vaak meer dan 200 leerlingen (jongens en meisjes samen) op elkaar gepakt zaten in het klasje: hun aantal steeg van 204 in 1836 (137 jongens en 67 meisjes) en 207 in 1841 tot 220 in de jaren ’50.
Toch vonden de Breendonkse burgervaders in 1852 (gemeenteraad 14.12) dat ‘het school-lokaal dezer gemeente, in het jaar 1828 door het Hollands Gouvernement gebouwd (…) niets te wensen overlaat’. Wel werden er plannen gesmeed om naast de school een onderwijzerswoning te bouwen van twee ‘stagies’. De gemeente had naast de school namelijk nog een stuk grond liggen van 49 m² en blijkbaar was het altijd al de bedoeling geweest om daar een huis voor de schoolmeester op te bouwen. Eén van de argumenten daarvoor was dat de gemeente dan niet langer 70 frank huurgeld per jaar zou moeten betalen voor een onderwijzerswoning. Een beetje merkwaardig toch, want meester Drymans zat er warmpjes in en had een eigen woning (de kosterswoning in het Dorp, tegenover de huidige Buisseretlaan). Hij verhuurde zelfs een deel van die woning aan de wethouders als ‘gemeentehuis’.
Volgens de gemeenteraad voldeed de school dus perfect aan de vereisten. De gezondheidsinspectie en de provinciale bouwmeester hadden blijkbaar meer problemen met de overbevolkte klas en de toestand van het gebouw. Het Breendonkse bestuur werd daarvoor in 1853 en in 1858 stevig op de vingers getikt. In 1858 erkende de gemeenteraad (zitting 13.4) dat de ramen in slechte staat waren en dat het gebouw te klein was voor de 220 leerlingen die er in de wintermaanden naar school kwamen. Maar wegens gebrek aan middelen – onder meer door de aan de gang zijnde vergrotingswerken van de kerk - moest de raad zich beperken tot wat oplapwerk aan de ramen.
In 1860 volgde opnieuw een strenge vermaning, deze keer van provinciaal inspecteur Cornelius Verdeyen. Hij schreef (op 5 juni) naar de gouverneur dat het schoollokaal van Breendonk ‘est tellement mauvais sous le rapport de l’étendu et de l’airage que dans l’interêt de la santé il est urgent de remédier à cet état de choses. Le local actuel est à peine suffisant pour y recevoir la moitié des élèves. De inspecteur adviseert meer bepaald ‘de créer une école communale pour les filles’.
Zoals we gezien hebben was men bij de bouw en de inrichting van de Breendonkse school in 1828 uitgegaan van een populatie van zo’n 120 leerlingen. Veel meer ruimte was er ook niet in het lokaal van 89 m² en 380 m³. Anderzijds blijkt uit tellingen van de gemeente dat er in de wintermaanden vaak meer dan 200 leerlingen (jongens en meisjes samen) op elkaar gepakt zaten in het klasje: hun aantal steeg van 204 in 1836 (137 jongens en 67 meisjes) en 207 in 1841 tot 220 in de jaren ’50.
Toch vonden de Breendonkse burgervaders in 1852 (gemeenteraad 14.12) dat ‘het school-lokaal dezer gemeente, in het jaar 1828 door het Hollands Gouvernement gebouwd (…) niets te wensen overlaat’. Wel werden er plannen gesmeed om naast de school een onderwijzerswoning te bouwen van twee ‘stagies’. De gemeente had naast de school namelijk nog een stuk grond liggen van 49 m² en blijkbaar was het altijd al de bedoeling geweest om daar een huis voor de schoolmeester op te bouwen. Eén van de argumenten daarvoor was dat de gemeente dan niet langer 70 frank huurgeld per jaar zou moeten betalen voor een onderwijzerswoning. Een beetje merkwaardig toch, want meester Drymans zat er warmpjes in en had een eigen woning (de kosterswoning in het Dorp, tegenover de huidige Buisseretlaan). Hij verhuurde zelfs een deel van die woning aan de wethouders als ‘gemeentehuis’.
Volgens de gemeenteraad voldeed de school dus perfect aan de vereisten. De gezondheidsinspectie en de provinciale bouwmeester hadden blijkbaar meer problemen met de overbevolkte klas en de toestand van het gebouw. Het Breendonkse bestuur werd daarvoor in 1853 en in 1858 stevig op de vingers getikt. In 1858 erkende de gemeenteraad (zitting 13.4) dat de ramen in slechte staat waren en dat het gebouw te klein was voor de 220 leerlingen die er in de wintermaanden naar school kwamen. Maar wegens gebrek aan middelen – onder meer door de aan de gang zijnde vergrotingswerken van de kerk - moest de raad zich beperken tot wat oplapwerk aan de ramen.
In 1860 volgde opnieuw een strenge vermaning, deze keer van provinciaal inspecteur Cornelius Verdeyen. Hij schreef (op 5 juni) naar de gouverneur dat het schoollokaal van Breendonk ‘est tellement mauvais sous le rapport de l’étendu et de l’airage que dans l’interêt de la santé il est urgent de remédier à cet état de choses. Le local actuel est à peine suffisant pour y recevoir la moitié des élèves. De inspecteur adviseert meer bepaald ‘de créer une école communale pour les filles’.
Het plan
Deze keer hebben de Breendonkse bestuurders de boodschap begrepen en op 13 december 1860 nemen ze een belangrijke beslissing. In het Frans deze keer: wellicht ten behoeve van de nieuwe burgemeester, Graaf Gaston de Buisseret. Ze beseffen dat het schoollokaal te klein is en slecht verlucht. Het moet sowieso dringend hersteld worden.
Om morele redenen is het ook wenselijk dat de geslachten gescheiden worden. Mits de nodige aanpassingen kan het huidige schoolgebouw dienst doen als jongensschool. Door er een verdieping bij te bouwen krijgt de gemeente ruimte voor burelen voor haar administratie, die nu beperkt is tot een bijgebouwde annexe van de school: een ‘reduit’ van 4.8 op 2.85 meter.
De gemeente is ook nog altijd van plan om naast de school een onderwijzerswoning te bouwen van twee verdiepingen, waarvan de bovenste verbinding geeft met het schoolgebouw, waarvan ook nog enkele lokalen ter beschikking van de schoolmeester zouden worden gesteld. Van de Kerkfabriek kan een gebouw worden gehuurd dat tijdens de verbouwingen kan worden gebruikt als gemengde en daarna als meisjesschool, tot er een betere meisjesschool kan worden ingericht. Het gebouw in kwestie is huis nummer 11 in het Dorp. Het ligt vlak naast de kerk en is gekadastreerd als A 524 (zie nr 13 onder Moorheide).
Op 19 maart 1861 wordt het plan van provinciaal bouwmeester Joseph Schadde goedgekeurd, mits een paar kleine aanpassingen. Zo moeten ‘het gemak en de pissijnen (worden) herplaatst en van het lokaal afzonderlijk opgerigt in den buitenhoek van den gereserveerden grond, ten einde allen geur en ongemakkelijken toegang voor de leerlingen te vermijden; ook zal het zelve bestaen uit drie brillen, waarvan eenen voor den onderwijzer met op slot toegaande deur zal bestemd zijn’. Kwestie van de puntjes op de i te zetten, al is op het uiteindelijke plan toch maar één ‘bril’ te bespeuren.
Het plan zag er zo uit:
Deze keer hebben de Breendonkse bestuurders de boodschap begrepen en op 13 december 1860 nemen ze een belangrijke beslissing. In het Frans deze keer: wellicht ten behoeve van de nieuwe burgemeester, Graaf Gaston de Buisseret. Ze beseffen dat het schoollokaal te klein is en slecht verlucht. Het moet sowieso dringend hersteld worden.
Om morele redenen is het ook wenselijk dat de geslachten gescheiden worden. Mits de nodige aanpassingen kan het huidige schoolgebouw dienst doen als jongensschool. Door er een verdieping bij te bouwen krijgt de gemeente ruimte voor burelen voor haar administratie, die nu beperkt is tot een bijgebouwde annexe van de school: een ‘reduit’ van 4.8 op 2.85 meter.
De gemeente is ook nog altijd van plan om naast de school een onderwijzerswoning te bouwen van twee verdiepingen, waarvan de bovenste verbinding geeft met het schoolgebouw, waarvan ook nog enkele lokalen ter beschikking van de schoolmeester zouden worden gesteld. Van de Kerkfabriek kan een gebouw worden gehuurd dat tijdens de verbouwingen kan worden gebruikt als gemengde en daarna als meisjesschool, tot er een betere meisjesschool kan worden ingericht. Het gebouw in kwestie is huis nummer 11 in het Dorp. Het ligt vlak naast de kerk en is gekadastreerd als A 524 (zie nr 13 onder Moorheide).
Op 19 maart 1861 wordt het plan van provinciaal bouwmeester Joseph Schadde goedgekeurd, mits een paar kleine aanpassingen. Zo moeten ‘het gemak en de pissijnen (worden) herplaatst en van het lokaal afzonderlijk opgerigt in den buitenhoek van den gereserveerden grond, ten einde allen geur en ongemakkelijken toegang voor de leerlingen te vermijden; ook zal het zelve bestaen uit drie brillen, waarvan eenen voor den onderwijzer met op slot toegaande deur zal bestemd zijn’. Kwestie van de puntjes op de i te zetten, al is op het uiteindelijke plan toch maar één ‘bril’ te bespeuren.
Het plan zag er zo uit:
Veel verschil met het huidige uitzicht het ‘oude gemeentehuis’ is er niet, maar de muren waren wel bezet en wit geverfd.
De indeling van gelijkvloers en ‘étage’ was als volgt: beneden was er de ‘vestibule’ en het klaslokaal en boven de ‘palier’, het ‘cabinet du bourgmestre’, de ‘salle de conseil’, het ‘sécretariat’, de ‘archives’ en het ‘dépot’.
De openbare aanbesteding gebeurt op 14 juni 1861 in het ‘Provinciaal Gouvernementshotel’ in Antwerpen.
Het project wordt in eerste instantie voor 8670 frank toegewezen aan aannemer Adolphe Baggerman uit Willebroek. Later blijkt dat een aantal andere kandidaten een goedkoper bod doen: Joseph Cappaerts uit Willebroek en Peter Jan Verbruggen uit Breendonk, en Jan Baptiste Mertens, eveneens uit Breendonk. Ze kunnen blijkbaar aantonen dat ze hun rechten niet ten volle hebben kunnen verdedigen en er volgt een heraanbesteding in juli, maar uiteindelijk is het toch Baggerman die de buit binnenhaalt, voor 8470 frank (gemeenteraad 21.7). Hij zou het zich nog beklagen.
De bouwwerken vonden wellicht plaats in het najaar van 1861 en het voorjaar van 1862. Ondertussen gingen de lessen dus door in het oude huis van de familie Rottiers-Schellemans naast de kerk. Dat huis was inmiddels eigendom geworden van de Kerkfabriek.
Tegen het begin van het volgende schooljaar, oktober 1862, waren de verbouwingswerken klaar en kon meester Drymans met de jongens intrekken in de vernieuwde school en de gemeenteraad in het nieuwe gemeentehuis. De meisjes bleven in de ‘school’ naast de kerk. De ‘scheiding der seksen’ was een feit.