De Duitse aanval van eind september
Na de eerste Duitse aanval van
4 september bleef het enkele weken relatief rustig in de streek al waren er toch
geregeld schermutselingen. Maar op 28 september beginnen de Duitsers een grootschalige
aanval op de Vesting Antwerpen. Het was eigenlijk een reactie op een mislukte
uitval van het Belgische leger op 26 september. De Belgische troepen werden daarbij
geconfronteerd met een intussen aanzienlijk versterkte Duitse legermacht. Die
ging in de tegenaanval. Voor het eerst werden daarbij de kanonnen van de zwaarste
kaliber gebruikt (30,5 en 42
cm). De Belgische Forten waren daar niet tegen bestand. Dat was al
gebleken in Luik en Namen en het was ook nu het geval. De Forten van Walem, Katelijne Waver en
Kessel waren de eerste slachtoffers. Daar forceerden de Duitsers een doorbraak.
De anonieme Willebroekse
verslaggever meldt voor 28 september: “De
Duitsers vallen krachtdadig aan. Het beleg is begonnen. De bevolking beleeft
veel angst. Het Fort schiet geweldig en doet de omtrek daveren. Op 29
september schrijft hij: “Het Fort rommelt
aanhoudend. Alle huizen en fabrieken zijn door soldaten belegd. De burgers
vluchten noordwaarts, zoals het bij een aanplakbrief aangeraden is. Personeel
en pensionairs verlaten het Godsgasthuis L. De Naeyer. Er worden zeer veel
gekwetsten naar hier gebracht”. En op 1 oktober volgt: “De bevolking is bijna volledig uitgeweken”[1]
[1] Geschreven door iemand met de initialen A.E., bewaard in het Gemeentelijke Archief van Willebroek en gepubliceerd in Vaertlinck, Contactblad van de Werkgroep Genealogie en Heemkunde Willebroek, 4de jaargang, nr. 1, juli 2008.
[1] Geschreven door iemand met de initialen A.E., bewaard in het Gemeentelijke Archief van Willebroek en gepubliceerd in Vaertlinck, Contactblad van de Werkgroep Genealogie en Heemkunde Willebroek, 4de jaargang, nr. 1, juli 2008.
In Tisselt werd op 29 september burgemeester en molenaar Jozef De Block door de Duitsers opgepakt. Hij was een van de weinigen die nog in het dorp verbleef. Bij het verlaten van zijn molen, werd hij gevat door Duitsers, die achter de haag van zijn hof verscholen zaten. Hij werd ervan beschuldigd gespioneerd te hebben voor het Belgisch leger. De Duitsers hadden namelijk telefoondraden gevonden, vastgehecht aan zijn molen. Die was inderdaad als observatiepost gebruikt door het Fort van Breendonk. De telefoon zelf was evenwel al op 4 september verwijderd. Burgemeester De Block werd gevankelijk meegevoerd.
|
Enkele dagen later moest hij de Duitse soldaten volgen, van Tisselt naar Londerzeel Berg, vandaar naar Nieuwenrode en uiteindelijk weer naar Tisselt. In de Bormstraat moest hij een hele nacht in de regen naast de schildwacht blijven rechtstaan en 's anderendaags, op 1 oktober, werd hij zonder vorm van proces door twaalf marinesoldaten neergeschoten, naar verluidt nadat hij eerst zijn eigen graf had moeten delven. Volgens het getuigenis van een Duitse soldaat weigerde burgemeester De Block geblinddoekt te worden. Hij ligt begraven op het kerkhof van Tisselt (zie foto hierboven). Later werd een straat naar hem genoemd. De Jozef De Blockstraat begint recht tegenover de plaats waar destijds zijn molen stond. Die sneuvelde ongeveer gelijktijdig met zijn eigenaar, door de beschietingen van het Duitse én het Belgische leger.
Ondertussen werd ook in Londerzeel en Breendonk hard gevochten. In de slag van Neeravert (ten zuidoosten van Londerzeel Sint-Jozef) alleen al sneuvelden op 29 september aan Belgische zijde drie officieren en 127 soldaten van het 12de Linieregiment. Daarvan stierven er 29 op Breendonks grondgebied: verkenners op weg naar Londerzeel Sint-Jozef en gekwetsten die werden weggevoerd van het slagveld in Neeravert. Als eerbetoon aan de gesneuvelden werd door toedoen van Juffrouw Jeanne Orianne uit Londerzeel op 29 september 1919 - naar aanleiding van de vijfde verjaardag van de slag - een monument opgericht op het kruispunt Blauwenhoek-Ursene.
Ondertussen werd ook in Londerzeel en Breendonk hard gevochten. In de slag van Neeravert (ten zuidoosten van Londerzeel Sint-Jozef) alleen al sneuvelden op 29 september aan Belgische zijde drie officieren en 127 soldaten van het 12de Linieregiment. Daarvan stierven er 29 op Breendonks grondgebied: verkenners op weg naar Londerzeel Sint-Jozef en gekwetsten die werden weggevoerd van het slagveld in Neeravert. Als eerbetoon aan de gesneuvelden werd door toedoen van Juffrouw Jeanne Orianne uit Londerzeel op 29 september 1919 - naar aanleiding van de vijfde verjaardag van de slag - een monument opgericht op het kruispunt Blauwenhoek-Ursene.
De Breendonkse gemeentesecretaris
Vercauteren beschreef de gebeurtenissen in de tweede helft van september
als volgt: “De
maand september verliep verders (na de aanval
van 4 september) zeer wel (sic). Onze troepen trokken dagelijks naar de
provincie Brabant om de Duitschers terug te drijven, toen eindelijk op 29
september een tweede aanval plaatsgreep, wel tienmaal krachtiger dan den
eersten. Het Belgische leger wierdt achteruit gedrongen tot in de tranché. En
het dorp van Breendonk was in den handen van de vijand. Het Fort van Breendonck
werkte met uiterste kracht, daardoor is er zo veel schade aan de wooningen.”
Hoewel de meeste burgers ondertussen op de vlucht waren geslagen, vielen
er ook bij de tweede Duitse aanval een aantal burgerslachtoffers.
Secretaris Vercauteren: “De Duitschers hunnen woestheid was niet minder dan op 4 september. De landbouwer Van der Linden Frans, welke met zijne vrouw vluchtte, werd geschoten door de Duitschers in de linker zijde, liet een kreet en viel. Zijne vrouw wilde hem oprichten, maar tevergeefs. Zij viel op haar knieën, nam hem in hare armen om hem woorden van troost toe te sturen, maar helaas: de man kloeg van groote inwendige pijnen en vroeg om te drinken. De vrouw, zich moedig houdende, kon haar niet bedwingen en barstte in tranen los. De getroffene leedt veel en de vrouw mocht geen beweging maken of wierdt ook geschoten. Nog immer smeekte haar man om drinken. Gezien zij niets bij zich hadt, kon zij de lippen van haaren man niet bevochtigen. Wat triest toneel. En daar heeft de man zoo gelegen van twee uren ‘s namiddags tot zes uren ’s avonds, wanneer hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Wanneer het duister geworden was, is de vrouw weder gekeerd naar het dorp. Geene inwoners waren nog te bespeuren. Die niet op tijd gevlucht was, zijn mede genomen door de Duitschers. De vrouw was dus verplicht zelf haren man op de plaats waar hij gevallen was te begraven.”
“Dien zelfden dag zijn nog drij andere min of meer gekwetst. Ten 1ste de genaamde Van Breedam Henri, Pullaerstraat n° 159. Met een vliegeraanval is de hoeve van de landbouwer De Bleser der zelfder straat dan ook in de brand geworpen. Ten 2° Aerts Lodewijk, getroffen aan zijn been. Ten 3° Tersago Peter, in de onderbuik, komende van Sempst-Laer, bij zijn broeder te Breendonck ingekwartierd.”
“Dan ook zijn honderden personen medegenomen door de Duitschers en die werden samengebracht in een groote weide te Londerzeel. Vandaar zijn zij naar Grimbergen (Brabant) gezonden. Na eenige dagen lijden zijn zij allen mogen wederkeeren naar huis, op twee na: de genaamde Hermans Frans en Van Cauwenbergh Benoit zijn naar Duitschland gezonden tot den 2 Februari 1915.”
Ook Albert Moortgat was bij de meegevoerde burgers. “Iedereen moest van de Duitsers weg, richting Londerzeel. Bij de smid van Londerzeel, vlak bij de brouwerij van Tante Bello kregen we onderdak. De volgende ochtend werden we met de tram richting Brussel gestuurd. We strandden in Grimbergen en werden opgesloten in het pakhuis van het tramstation. Toevallig was een van onze bewakers een politieagent uit Laken. Via hem kon ik Victor (broer van Albert en depothouder van Moortgat in Laken, nvdr) een briefje bezorgen. Ik vertelde mijn broer dat we in Grimbergen opgesloten zaten en vroeg of hij ons vrij kon krijgen. Nog dezelfde dag verscheen vader in Grimbergen, vergezeld van Charles Weiss. Dat was een Zwitserse zakenman die in Brussel woonde. We kenden hem, hij was een van onze leveranciers. Zijn bemiddeling scheen zonder resultaat te blijven. Onze bewakers zeiden dat het wachten was op hun Hauptmann, en die zou pas komen als het al donker was. ’s Avonds stopte er inderdaad een enorme grijze auto. We werden uit het pakhuis gehaald en gemeente per gemeente in groepjes opgesteld. De mannen van Londerzeel vormden een groep, die van Steenhuffel, die van Wolvertem, die van Breendonk. Ik werd er uitgepikt en moest voor de Hauptmann verschijnen. Hij vroeg me of ik al die mensen kende. Hij wilde weten hoe ze heetten, wat ze deden. (…) Blijkbaar was dit voldoende. We werden vrijgelaten en mochten via Laken naar Brussel. Aan het koninklijk paleis in Laken zongen we de Brabaçonne.” In Laken vonden Albert en de Breendonkenaren in zijn kielzog onderdak bij Victor en diens buren.”[1]
Het dorp van Breendonk was nu zo goed als verlaten door de burgerbevolking. Omdat Fort Breendonk met zijn beschietingen de Duitse opmars bleef hinderen, wilden de Duitsers het definitief uitschakelen. Op 1 oktober werd het Fort met een zwaar 30.5 cm kanon van de batterij Buch beschoten, vanuit Hombeek, op 8 kilometer: buiten het bereik van het kleinere geschut van het Fort. De batterij Buch vuurde die dag alleen al in totaal 117 granaten af op het Fort. Maar de meeste misten doel. Ook het Duitse veldleger zette opnieuw de aanval in op onze regio. Rond half vier werden Duitsers gesignaleerd in Breendonk-Dorp, dat de voorbije weken door Belgische soldaten was bezet en bij Moorheide (nu Jan Hammeneckerstraat). Breendonk-Dorp stond kort daarna in brand en de kerktoren, die als observatiepost werd gebruikt, kreeg verscheidene voltreffers te verwerken.[2]
De volgende dag – 2 oktober - botste een Belgische patrouille van het 1ste Jagers te Voet op Duitsers die verscholen zaten in de huizen van Breendonk-Dorp. Twee Belgen kwamen om. De overigen trokken zich terug en kort daarna beschoot Fort Breendonk het dorp. De Duitse artillerie vuurde die dag 194 projectielen af op Fort Breendonk.
[1] Jan Veestraeten, Albert Moortgat. Doe nooit onbezonnen zaken, Lannoo, Tielt, 2006, p. 64-65
[2] Voor een gedetailleerd overzicht van de krijgsverrichtingen begin oktober 1914, zie: Marc Van Riet, Klein Brabant in oorlog. De forten Breendonk, Liezele en Bornem in 1914, Fort Liezele VZW, 2004.
Secretaris Vercauteren: “De Duitschers hunnen woestheid was niet minder dan op 4 september. De landbouwer Van der Linden Frans, welke met zijne vrouw vluchtte, werd geschoten door de Duitschers in de linker zijde, liet een kreet en viel. Zijne vrouw wilde hem oprichten, maar tevergeefs. Zij viel op haar knieën, nam hem in hare armen om hem woorden van troost toe te sturen, maar helaas: de man kloeg van groote inwendige pijnen en vroeg om te drinken. De vrouw, zich moedig houdende, kon haar niet bedwingen en barstte in tranen los. De getroffene leedt veel en de vrouw mocht geen beweging maken of wierdt ook geschoten. Nog immer smeekte haar man om drinken. Gezien zij niets bij zich hadt, kon zij de lippen van haaren man niet bevochtigen. Wat triest toneel. En daar heeft de man zoo gelegen van twee uren ‘s namiddags tot zes uren ’s avonds, wanneer hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Wanneer het duister geworden was, is de vrouw weder gekeerd naar het dorp. Geene inwoners waren nog te bespeuren. Die niet op tijd gevlucht was, zijn mede genomen door de Duitschers. De vrouw was dus verplicht zelf haren man op de plaats waar hij gevallen was te begraven.”
“Dien zelfden dag zijn nog drij andere min of meer gekwetst. Ten 1ste de genaamde Van Breedam Henri, Pullaerstraat n° 159. Met een vliegeraanval is de hoeve van de landbouwer De Bleser der zelfder straat dan ook in de brand geworpen. Ten 2° Aerts Lodewijk, getroffen aan zijn been. Ten 3° Tersago Peter, in de onderbuik, komende van Sempst-Laer, bij zijn broeder te Breendonck ingekwartierd.”
“Dan ook zijn honderden personen medegenomen door de Duitschers en die werden samengebracht in een groote weide te Londerzeel. Vandaar zijn zij naar Grimbergen (Brabant) gezonden. Na eenige dagen lijden zijn zij allen mogen wederkeeren naar huis, op twee na: de genaamde Hermans Frans en Van Cauwenbergh Benoit zijn naar Duitschland gezonden tot den 2 Februari 1915.”
Ook Albert Moortgat was bij de meegevoerde burgers. “Iedereen moest van de Duitsers weg, richting Londerzeel. Bij de smid van Londerzeel, vlak bij de brouwerij van Tante Bello kregen we onderdak. De volgende ochtend werden we met de tram richting Brussel gestuurd. We strandden in Grimbergen en werden opgesloten in het pakhuis van het tramstation. Toevallig was een van onze bewakers een politieagent uit Laken. Via hem kon ik Victor (broer van Albert en depothouder van Moortgat in Laken, nvdr) een briefje bezorgen. Ik vertelde mijn broer dat we in Grimbergen opgesloten zaten en vroeg of hij ons vrij kon krijgen. Nog dezelfde dag verscheen vader in Grimbergen, vergezeld van Charles Weiss. Dat was een Zwitserse zakenman die in Brussel woonde. We kenden hem, hij was een van onze leveranciers. Zijn bemiddeling scheen zonder resultaat te blijven. Onze bewakers zeiden dat het wachten was op hun Hauptmann, en die zou pas komen als het al donker was. ’s Avonds stopte er inderdaad een enorme grijze auto. We werden uit het pakhuis gehaald en gemeente per gemeente in groepjes opgesteld. De mannen van Londerzeel vormden een groep, die van Steenhuffel, die van Wolvertem, die van Breendonk. Ik werd er uitgepikt en moest voor de Hauptmann verschijnen. Hij vroeg me of ik al die mensen kende. Hij wilde weten hoe ze heetten, wat ze deden. (…) Blijkbaar was dit voldoende. We werden vrijgelaten en mochten via Laken naar Brussel. Aan het koninklijk paleis in Laken zongen we de Brabaçonne.” In Laken vonden Albert en de Breendonkenaren in zijn kielzog onderdak bij Victor en diens buren.”[1]
Het dorp van Breendonk was nu zo goed als verlaten door de burgerbevolking. Omdat Fort Breendonk met zijn beschietingen de Duitse opmars bleef hinderen, wilden de Duitsers het definitief uitschakelen. Op 1 oktober werd het Fort met een zwaar 30.5 cm kanon van de batterij Buch beschoten, vanuit Hombeek, op 8 kilometer: buiten het bereik van het kleinere geschut van het Fort. De batterij Buch vuurde die dag alleen al in totaal 117 granaten af op het Fort. Maar de meeste misten doel. Ook het Duitse veldleger zette opnieuw de aanval in op onze regio. Rond half vier werden Duitsers gesignaleerd in Breendonk-Dorp, dat de voorbije weken door Belgische soldaten was bezet en bij Moorheide (nu Jan Hammeneckerstraat). Breendonk-Dorp stond kort daarna in brand en de kerktoren, die als observatiepost werd gebruikt, kreeg verscheidene voltreffers te verwerken.[2]
De volgende dag – 2 oktober - botste een Belgische patrouille van het 1ste Jagers te Voet op Duitsers die verscholen zaten in de huizen van Breendonk-Dorp. Twee Belgen kwamen om. De overigen trokken zich terug en kort daarna beschoot Fort Breendonk het dorp. De Duitse artillerie vuurde die dag 194 projectielen af op Fort Breendonk.
[1] Jan Veestraeten, Albert Moortgat. Doe nooit onbezonnen zaken, Lannoo, Tielt, 2006, p. 64-65
[2] Voor een gedetailleerd overzicht van de krijgsverrichtingen begin oktober 1914, zie: Marc Van Riet, Klein Brabant in oorlog. De forten Breendonk, Liezele en Bornem in 1914, Fort Liezele VZW, 2004.
De volgende dagen bleven de
beschietingen voortduren. Op 6 oktober beschoot de Belgische veldartillerie met
twaalf kanonnen Breendonk-Dorp, waar zich opnieuw Duitsers hadden verschanst.
De Duitsers vluchtten weg tussen de brandende huizen.
Diezelfde 6de oktober belde Generaal Deguise (bevelhebber van de Vesting Antwerpen) met Commandant Weyns van het Fort Breendonk. Hij vroeg hem nog minstens 24 uur stand te houden. De Belgische legerleiding had namelijk beslist om de Vesting Antwerpen op te geven en zich terug te trekken naar de Westhoek. De Forten moesten de aftocht dekken. Het bevel was ‘top secret’.
Om 21 uur kreeg sectorcommandant Millard in zijn hoofdkwartier op het kasteel d’Ursel te Hingene volgend telefonische bericht van de Vesting Antwerpen: “Het veldleger is op de terugtocht; de vestingtroepen volgen de 3de Legerdivisie. Bevel aan alle forten om weerstand te bieden en verbod op onthaal Duitse onderhandelaars. Buiten dienst stellen van materiaal en niet meeneembare munitie. Inwoners van Boom verwittigen van nakende inundatie. Brug van Boom laten springen na doortocht laatste troepen.” Millard stuurde het bericht door naar de commandanten van de Forten in Bornem, Liezele en Breendonk, en de schansen (‘redoutes’) van Puurs en Letterheide. Hij voegde eraan toe dat hij ook zou vertrekken en besloot; “U bent nu in hetzelfde geval als de forten van Luik en Namen; na God bent u heer en meester”.
In de nacht van 6 op 7 oktober vluchtte (deserteerde !) het hele garnizoen (ruim 100 man) van de Schans Letterheide (tussen Fort Breendonk en Fort Liezele, ter hoogte van het huidige containerpark van de gemeente Puurs). Alleen commandant Demeur en enkele getrouwen bleven nog over. Hij belde naar de Forten van Liezele en Breendonk en meldde dat hij zich wou overgeven. Dat zorgde voor woedende reacties in de Forten van Liezele en Breendonk. Commandant Fiévez van Liezele dreigde zelfs de Schans met al zijn stukken te beschieten.
Op 7 oktober werd Fort Breendonk opnieuw beschoten met ruim 200 granaten van 30.5 cm. De schade door de mokerslagen werd steeds groter. Het Fort zat zelf bijna door zijn munitie en het moreel van het garnizoen, aan zijn lot overgelaten en ontmoedigd door de overgave van de Schans Letterheide, was erg laag.
Op 8 oktober ging de beschieting onverminderd voort. Rond 12.00 uur, terwijl de officieren aan het eten waren in de mess officieren, ontplofte een 30.5 cm granaat in de schouw van het lokaal. De klap was enorm. Kapitein-commandant François Weyns en onderluitenant Cruypelants werden zwaargewond, net als aalmoezenier Verbist. De kok De Trooz was op slag dood. In de daaropvolgende paniek besloot luitenant Van Bleyenbergh het Fort over te geven. Commandant Weyns (afkomstig uit Tisselt) zou diezelfde avond nog overlijden in het Duitse veldlazaret 4 te Mechelen.
Diezelfde 6de oktober belde Generaal Deguise (bevelhebber van de Vesting Antwerpen) met Commandant Weyns van het Fort Breendonk. Hij vroeg hem nog minstens 24 uur stand te houden. De Belgische legerleiding had namelijk beslist om de Vesting Antwerpen op te geven en zich terug te trekken naar de Westhoek. De Forten moesten de aftocht dekken. Het bevel was ‘top secret’.
Om 21 uur kreeg sectorcommandant Millard in zijn hoofdkwartier op het kasteel d’Ursel te Hingene volgend telefonische bericht van de Vesting Antwerpen: “Het veldleger is op de terugtocht; de vestingtroepen volgen de 3de Legerdivisie. Bevel aan alle forten om weerstand te bieden en verbod op onthaal Duitse onderhandelaars. Buiten dienst stellen van materiaal en niet meeneembare munitie. Inwoners van Boom verwittigen van nakende inundatie. Brug van Boom laten springen na doortocht laatste troepen.” Millard stuurde het bericht door naar de commandanten van de Forten in Bornem, Liezele en Breendonk, en de schansen (‘redoutes’) van Puurs en Letterheide. Hij voegde eraan toe dat hij ook zou vertrekken en besloot; “U bent nu in hetzelfde geval als de forten van Luik en Namen; na God bent u heer en meester”.
In de nacht van 6 op 7 oktober vluchtte (deserteerde !) het hele garnizoen (ruim 100 man) van de Schans Letterheide (tussen Fort Breendonk en Fort Liezele, ter hoogte van het huidige containerpark van de gemeente Puurs). Alleen commandant Demeur en enkele getrouwen bleven nog over. Hij belde naar de Forten van Liezele en Breendonk en meldde dat hij zich wou overgeven. Dat zorgde voor woedende reacties in de Forten van Liezele en Breendonk. Commandant Fiévez van Liezele dreigde zelfs de Schans met al zijn stukken te beschieten.
Op 7 oktober werd Fort Breendonk opnieuw beschoten met ruim 200 granaten van 30.5 cm. De schade door de mokerslagen werd steeds groter. Het Fort zat zelf bijna door zijn munitie en het moreel van het garnizoen, aan zijn lot overgelaten en ontmoedigd door de overgave van de Schans Letterheide, was erg laag.
Op 8 oktober ging de beschieting onverminderd voort. Rond 12.00 uur, terwijl de officieren aan het eten waren in de mess officieren, ontplofte een 30.5 cm granaat in de schouw van het lokaal. De klap was enorm. Kapitein-commandant François Weyns en onderluitenant Cruypelants werden zwaargewond, net als aalmoezenier Verbist. De kok De Trooz was op slag dood. In de daaropvolgende paniek besloot luitenant Van Bleyenbergh het Fort over te geven. Commandant Weyns (afkomstig uit Tisselt) zou diezelfde avond nog overlijden in het Duitse veldlazaret 4 te Mechelen.
In de namiddag stuurde Fort
Liezele een patrouille naar Breendonk om zich van de toestand te gaan
vergewissen. Ter hoogte van kilometerpaal 6.2 aan de Rijweg kwam het tot een
treffen met de Duitsers. Daarbij sneuvelde soldaat Leon Van Craeynest. In het
museum van het Fort Liezele is een zaal naar hem genoemd.
Ondertussen was ook Willebroek helemaal leeggelopen. Alleen soldaten en vluchtelingen trokken nog door het dorp. De anonieme Willebroekse verslaggever over 8 oktober: “Doortrekkende vluchtelingen misbruiken de omstandigheid met zo veel mogelijk mee te nemen. Dronken Duitsers lopen langs de straten. Anderen plunderen de huizen en laden wijn, kunststukken en andere waardevolle voorwerpen op jachten die aan de kaaimuur gelegen lagen. Bij de terugkomst wordt vastgesteld dat bijna zonder uitzondering, de deuren zijn ingestampt met kolf- of bijlslagen. Overal dezelfde sporen van verkrachting, vitrines en ruiten verbrijzeld, alles door mekaar geworpen, meubels losgemaakt en doorzocht, linnen en matrassen verdwenen. Allerhande huisraad op straat geworpen”.[1]
De volgende dagen werden de overblijvende Forten (Bornem en Liezele) en de Schans Puurs zwaar onder druk gezet om zich over te geven. De Duitsers lieten de commandanten van de Forten weten dat Antwerpen gevallen was en onbeschermd, en ze dreigden ermee de stad met alle burgers erin te bombarderen. Ook een burgerlijke afvaardiging van de stad (burgemeester Devos en kamerlid Franck) smeekte de commandanten Fiévez (Liezele), Coune (Puurs) en Jallay (Bornem) om zich over te geven in het belang van de burgers van de stad Antwerpen. Dat deden ze uiteindelijk ook, op 10 oktober, zij het niet zonder tegenzin.
Het gros van de Belgische troepen binnen de vesting Antwerpen was ondertussen via de Schelde kunnen ontkomen en trok zich terug in de Westhoek, achter de IJzer. Daarbij waren ook heel wat Breendonkse mannen. Zij zouden het krijgsgeweld en de ontberingen van de loopgravenoorlog vier jaar lang aan den lijve ondervinden. Enkelen van hen haalden het niet en lieten hun leven voor het vaderland (zie verder). Anderen kwamen terecht in een Duits krijgsgevangenenkamp.
Daarnaast zochten vele tienduizenden Belgische soldaten na de val van Antwerpen hun heil in Nederland, waar ze werden ondergebracht in interneringskampen en/of bij particulieren. Zo belandde een hele groep Breendonkse militairen in het kamp van Harderwijk, 50 kilometer ten oosten van Amsterdam.
[1] A.E, o.c., p 25
Ondertussen was ook Willebroek helemaal leeggelopen. Alleen soldaten en vluchtelingen trokken nog door het dorp. De anonieme Willebroekse verslaggever over 8 oktober: “Doortrekkende vluchtelingen misbruiken de omstandigheid met zo veel mogelijk mee te nemen. Dronken Duitsers lopen langs de straten. Anderen plunderen de huizen en laden wijn, kunststukken en andere waardevolle voorwerpen op jachten die aan de kaaimuur gelegen lagen. Bij de terugkomst wordt vastgesteld dat bijna zonder uitzondering, de deuren zijn ingestampt met kolf- of bijlslagen. Overal dezelfde sporen van verkrachting, vitrines en ruiten verbrijzeld, alles door mekaar geworpen, meubels losgemaakt en doorzocht, linnen en matrassen verdwenen. Allerhande huisraad op straat geworpen”.[1]
De volgende dagen werden de overblijvende Forten (Bornem en Liezele) en de Schans Puurs zwaar onder druk gezet om zich over te geven. De Duitsers lieten de commandanten van de Forten weten dat Antwerpen gevallen was en onbeschermd, en ze dreigden ermee de stad met alle burgers erin te bombarderen. Ook een burgerlijke afvaardiging van de stad (burgemeester Devos en kamerlid Franck) smeekte de commandanten Fiévez (Liezele), Coune (Puurs) en Jallay (Bornem) om zich over te geven in het belang van de burgers van de stad Antwerpen. Dat deden ze uiteindelijk ook, op 10 oktober, zij het niet zonder tegenzin.
Het gros van de Belgische troepen binnen de vesting Antwerpen was ondertussen via de Schelde kunnen ontkomen en trok zich terug in de Westhoek, achter de IJzer. Daarbij waren ook heel wat Breendonkse mannen. Zij zouden het krijgsgeweld en de ontberingen van de loopgravenoorlog vier jaar lang aan den lijve ondervinden. Enkelen van hen haalden het niet en lieten hun leven voor het vaderland (zie verder). Anderen kwamen terecht in een Duits krijgsgevangenenkamp.
Daarnaast zochten vele tienduizenden Belgische soldaten na de val van Antwerpen hun heil in Nederland, waar ze werden ondergebracht in interneringskampen en/of bij particulieren. Zo belandde een hele groep Breendonkse militairen in het kamp van Harderwijk, 50 kilometer ten oosten van Amsterdam.
[1] A.E, o.c., p 25
Daarmee kwam een einde aan de
krijgsverrichtingen in onze regio en begon de periode van de Duitse bezetting.
(Ga verder)
(Ga verder)