De eerste onderpastoor: Franciscus Cools
Op 2 maart 1780, de dag waarop ook de oprichtingsakte van de kerk werd bekrachtigd, wordt ook de derde onderpastoor van Puurs aangesteld, die naast de nieuwe kerk in een al even nieuwe pastorij zal komen wonen en zich helemaal zal wijden aan de bediening van de dertien vermelde wijken.
De keuze is gevallen op Franciscus Cools. Op 18 april legt hij de eed af in handen van pastoor Van den Eede van Puurs. Franciscus Cools had al in september 1779 bij het bisdom gesolliciteerd voor het officie in Breendonk. In zijn sollicitatiebrief[1] schrijft hij dat hij 52 jaar oud is en afkomstig van Sint Margriet van Nattenhaasdonk[2], het nu verdwenen dorpje tussen Hingene en Wintam, aan de monding van de Rupel, dat in 1825 werd verlaten na een grote overstroming. Franciscus Cools was eerst tien jaar onderpastoor geweest in Melle en daarna twaalf jaar in Boortmeerbeek. Maar nu wou hij blijkbaar graag terugkeren naar zijn geboortestreek, want een jaar eerder had hij naar eigen zeggen al vruchteloos gesolliciteerd voor een plaats in Kalfort (‘se presentavit, sed sero, ad preposituram de Calfoort, unde nunc resultat postulatio loci de Breendonck’). Hij voegt er nog aan toe dat hij een goede en eerlijke reputatie heeft en prima Frans spreekt. Bij de sollicitatie zit ook een aanbevelingsbrief van pastoor Hardy van Boortmeerbeek, Die bevestigt dat Franciscus Cools een integere man is, zowel in zijn dagelijkse leven en gedrag als in zijn geloof. Hij voert zijn taken zo gedreven uit dat hij een voorbeeld is voor de pastoor en de parochianen.
De keuze is gevallen op Franciscus Cools. Op 18 april legt hij de eed af in handen van pastoor Van den Eede van Puurs. Franciscus Cools had al in september 1779 bij het bisdom gesolliciteerd voor het officie in Breendonk. In zijn sollicitatiebrief[1] schrijft hij dat hij 52 jaar oud is en afkomstig van Sint Margriet van Nattenhaasdonk[2], het nu verdwenen dorpje tussen Hingene en Wintam, aan de monding van de Rupel, dat in 1825 werd verlaten na een grote overstroming. Franciscus Cools was eerst tien jaar onderpastoor geweest in Melle en daarna twaalf jaar in Boortmeerbeek. Maar nu wou hij blijkbaar graag terugkeren naar zijn geboortestreek, want een jaar eerder had hij naar eigen zeggen al vruchteloos gesolliciteerd voor een plaats in Kalfort (‘se presentavit, sed sero, ad preposituram de Calfoort, unde nunc resultat postulatio loci de Breendonck’). Hij voegt er nog aan toe dat hij een goede en eerlijke reputatie heeft en prima Frans spreekt. Bij de sollicitatie zit ook een aanbevelingsbrief van pastoor Hardy van Boortmeerbeek, Die bevestigt dat Franciscus Cools een integere man is, zowel in zijn dagelijkse leven en gedrag als in zijn geloof. Hij voert zijn taken zo gedreven uit dat hij een voorbeeld is voor de pastoor en de parochianen.
In de loop van april 1780 nam Franciscus Cools zijn intrek in de pastorij van zijn nieuwe kerk te Breendonk; een parochie was het nog niet, maar als exclusieve bedienaar van het ‘canton’ zou hij er een hechte band mee krijgen en het toch gaan beschouwen als ‘zijn’ gemeenschap.
Hoewel de oude kerkarchieven van Breendonk bij de vernieling van de kerk en pastorij in 1914 zijn verbrand, bleven in het kerkarchief van moedergemeente Puurs toch nog enkele rekeningen bewaard. Zo weten we uit een jaarrekening van 1787 dat onderpastoor Cools naast zijn jaarlijkse ‘compententie’ van 400 gulden nog enkele andere inkomsten had. Zo geeft hij voor dat jaar 145 gezongen missen aan, ‘die niet gefundeert oft vastgestelt zijn’[3]. Gemiddeld bijna drie per week dus, naast de gewone zondagsmis. Per gezongen mis rekent hij 1 gulden aan (een goed dagloon van een geschoold werkman), samen 145 gulden. Daarnaast vermeldt de onderpastoor ook het ‘inhaelen’ der vrouwen: 40 vrouwen aan vier stuivers, dat maakt 8 gulden (1 gulden is 20 stuivers). Met het “inhaelen der vrouwen” wordt vermoedelijk de “kerkgang” van pas bevallen vrouwen bedoeld: hun eerste kerkbezoek na de bevalling. Dat gebeurde doorgaans 40 dagen na de geboorte. Moeder en kind werden dan gezegend door de priester, waarbij de moeder een kaars in haar linkerhand, en het kindje op haar rechterarm hield. Het was een bijzonder ritueel waar de priester een kleine vergoeding voor kreeg. In 1787 waren er in de wijken van het ‘Canton Breendonck’ effectief een 40-tal geboorten. Iets meer eigenlijk, maar een aantal kinderen stierven kort na de geboorte.[4]
Allemaal samen geeft dat een totaal inkomen van 553 gulden voor onderpastoor Cools. Op zich is dat zeker niet slecht, maar er hangt toch een zweem van mistroostigheid over zijn verklaring in de rekening van 1787 dat de kleine, pas opgerichte kapel ‘geen de minste vaste goederen ofte eenige andere inkomsten’ heeft. Ter vergelijking: pastoor Van den Eede van Puurs had in 1792 een totaal inkomen van 1617 gulden.
Verder is er ook nog het ‘offer van de schaele, den welken op een gemeyn jaer beloopt 115 gulden’. Dat dient evenwel om de onkosten te betalen, zoals daar in 1787 zijn:
Ook uit de visitatieverslagen (de jaarlijkse inspectiebezoeken van de landdekens in alle parochies van het bisdom) blijkt dat de nieuwe kapel en haar bedienaars het niet al te breed hadden. In 1789 zegt landdeken Petrus Stevens dat de kerkgewaden gering maar toch correct zijn (‘pauca sed honesta’). Zijn opvolger Joannes Baptista Luytens is het daar in 1795 mee eens (‘honesta et sufficienta’). Hij voegt eraan toe dat vele van de gewaden afkomstig zijn uit een schenking van het klooster van Berlaymont (in Brussel). De kelken voldoen ook, maar een monstrans ontbreekt en de lamp voor het tabernakel brandt niet ‘ob paupertatem ecclesiae, qua nullos habet preventos (wegens de armoede van de kerk, die geen opbrengsten heeft’). Om dezelfde reden heeft de landdeken bij zijn bezoek ook geen jura visitatationis’ (vergoeding voor de visitatie) aanvaard. [5]
Ruim 23 jaar lang zou Franciscus Cools de zielenherder blijven van de jonge Breendonkse gemeenschap. De eerste jaren alleen, en vanaf 1788 samen met kapelaan Frans Van De Broeck (als vierde onderpastoor van Puurs; zie verder). Op 6 juli 1803 maakte Franciscus Cools een belangrijke promotie: hij werd tot pastoor van Puurs benoemd. Maar de oude en ziekelijke priester heeft zijn nieuwe taak nooit naar behoren kunnen uitvoeren en overleed op 11 juli 1808, op 81-jarige leeftijd.
(ga verder)
[1] AAM, BB 18
[2] Hij werd er op 15 september 1727 geboren als zoon van Petrus (Thijs) Cools en Martina Rijnckens.
[3] Gefundeerde missen mocht hij volgens de oprichtingsakte van de kerk immers niet celebreren. (‘Gefundeerde missen’ zijn missen die betaald zijn door ‘fundaties’: schenkingen aan pastoor of kerk in roerend of onroerend goed waarvan de opbrengst dient om de vieringen te financieren.
[4] Met dank aan Jo Saerens.
[5] De visitatieverslagen van Petrus Stevens van 1779 tot 1792 en van Joannes Baptista Luytens van 1793 tot 1801 bevinden zich uitzonderlijk niet in het Aarstbisschoppelijk Archief te Mechelen maar in het Rijksarchief Antwerpen.
Hoewel de oude kerkarchieven van Breendonk bij de vernieling van de kerk en pastorij in 1914 zijn verbrand, bleven in het kerkarchief van moedergemeente Puurs toch nog enkele rekeningen bewaard. Zo weten we uit een jaarrekening van 1787 dat onderpastoor Cools naast zijn jaarlijkse ‘compententie’ van 400 gulden nog enkele andere inkomsten had. Zo geeft hij voor dat jaar 145 gezongen missen aan, ‘die niet gefundeert oft vastgestelt zijn’[3]. Gemiddeld bijna drie per week dus, naast de gewone zondagsmis. Per gezongen mis rekent hij 1 gulden aan (een goed dagloon van een geschoold werkman), samen 145 gulden. Daarnaast vermeldt de onderpastoor ook het ‘inhaelen’ der vrouwen: 40 vrouwen aan vier stuivers, dat maakt 8 gulden (1 gulden is 20 stuivers). Met het “inhaelen der vrouwen” wordt vermoedelijk de “kerkgang” van pas bevallen vrouwen bedoeld: hun eerste kerkbezoek na de bevalling. Dat gebeurde doorgaans 40 dagen na de geboorte. Moeder en kind werden dan gezegend door de priester, waarbij de moeder een kaars in haar linkerhand, en het kindje op haar rechterarm hield. Het was een bijzonder ritueel waar de priester een kleine vergoeding voor kreeg. In 1787 waren er in de wijken van het ‘Canton Breendonck’ effectief een 40-tal geboorten. Iets meer eigenlijk, maar een aantal kinderen stierven kort na de geboorte.[4]
Allemaal samen geeft dat een totaal inkomen van 553 gulden voor onderpastoor Cools. Op zich is dat zeker niet slecht, maar er hangt toch een zweem van mistroostigheid over zijn verklaring in de rekening van 1787 dat de kleine, pas opgerichte kapel ‘geen de minste vaste goederen ofte eenige andere inkomsten’ heeft. Ter vergelijking: pastoor Van den Eede van Puurs had in 1792 een totaal inkomen van 1617 gulden.
Verder is er ook nog het ‘offer van de schaele, den welken op een gemeyn jaer beloopt 115 gulden’. Dat dient evenwel om de onkosten te betalen, zoals daar in 1787 zijn:
- den misse wijn: 8 gulden 8 stuivers
- het misse brood en wierook: 4 - 10
- het wasch: 21 - 9
- de keirsen : 0 – 15
- het smoud voor de lampe: 8 – 8
- het waschen van het lijnwaet: 3 – 15
- het maecken, coopen en onderhouden der ornamenten: 60 - 0
Ook uit de visitatieverslagen (de jaarlijkse inspectiebezoeken van de landdekens in alle parochies van het bisdom) blijkt dat de nieuwe kapel en haar bedienaars het niet al te breed hadden. In 1789 zegt landdeken Petrus Stevens dat de kerkgewaden gering maar toch correct zijn (‘pauca sed honesta’). Zijn opvolger Joannes Baptista Luytens is het daar in 1795 mee eens (‘honesta et sufficienta’). Hij voegt eraan toe dat vele van de gewaden afkomstig zijn uit een schenking van het klooster van Berlaymont (in Brussel). De kelken voldoen ook, maar een monstrans ontbreekt en de lamp voor het tabernakel brandt niet ‘ob paupertatem ecclesiae, qua nullos habet preventos (wegens de armoede van de kerk, die geen opbrengsten heeft’). Om dezelfde reden heeft de landdeken bij zijn bezoek ook geen jura visitatationis’ (vergoeding voor de visitatie) aanvaard. [5]
Ruim 23 jaar lang zou Franciscus Cools de zielenherder blijven van de jonge Breendonkse gemeenschap. De eerste jaren alleen, en vanaf 1788 samen met kapelaan Frans Van De Broeck (als vierde onderpastoor van Puurs; zie verder). Op 6 juli 1803 maakte Franciscus Cools een belangrijke promotie: hij werd tot pastoor van Puurs benoemd. Maar de oude en ziekelijke priester heeft zijn nieuwe taak nooit naar behoren kunnen uitvoeren en overleed op 11 juli 1808, op 81-jarige leeftijd.
(ga verder)
[1] AAM, BB 18
[2] Hij werd er op 15 september 1727 geboren als zoon van Petrus (Thijs) Cools en Martina Rijnckens.
[3] Gefundeerde missen mocht hij volgens de oprichtingsakte van de kerk immers niet celebreren. (‘Gefundeerde missen’ zijn missen die betaald zijn door ‘fundaties’: schenkingen aan pastoor of kerk in roerend of onroerend goed waarvan de opbrengst dient om de vieringen te financieren.
[4] Met dank aan Jo Saerens.
[5] De visitatieverslagen van Petrus Stevens van 1779 tot 1792 en van Joannes Baptista Luytens van 1793 tot 1801 bevinden zich uitzonderlijk niet in het Aarstbisschoppelijk Archief te Mechelen maar in het Rijksarchief Antwerpen.