De Breendonkse kosters
Het woord ‘koster’ is afgeleid van de Latijnse term ‘custos’: deurwachter of bewaker. De ‘custos ecclesiae’ bewaakt de kerk en haar bezittingen. Het ambt van koster is een heel oude functie. Al in het jaar 251 schreef paus Cornelius dat elke kerk een ‘sleuteldrager’ nodig had. Eeuwenlang behoorde het kosterschap tot de zogenaamde ‘lagere wijdingen’. Die functies werden gezien als een eerste stap naar het priesterschap. Later bepaalde het concilie van Trente (1545-1563) dat ook leken het ambt van koster mochten uitoefenen.
De koster droeg zorg voor de kerkelijke ornamenten en gewaden, luidde de klokken, onderhield het uurwerk, assisteerde de pastoor bij de sacramenten (misvieringen, doopsels, huwelijken, berechtingen en begrafenissen), enz. Hij speelde orgel, verzorgde de zang in de kerk en leidde koorknapen op, al werden die muzikale opdrachten soms ook als een extra ‘officie’ beschouwd en door een aparte zangmeester of organist uitgevoerd. Tijdens het Ancien Régime kreeg de koster een vaste vergoeding van de kerkmeester. Verder had hij in principe recht op gratis huisvesting en beschikte hij ook over een klein cijnsrecht tegenover de parochianen en enkele voordelen in natura (bijvoorbeeld een hoeveelheid rogge per gezin). En daarnaast fungeerden vele kosters ook als schoolmeester.
Naargelang het ambt meer en meer door leken werd uitgevoerd, werd het ook vaak overgedragen van vader op zoon, zodat er echte dynastieën van koster-schoolmeesters ontstonden. Dat was onder meer het geval in Boom (Spillemaeckers), Willebroek (Apers) en Puurs (Vereycken en later Baeckelmans). Breendonk is te jong als parochie om een eigen kostersdynastie te zien ontstaan, maar toch kwamen ook enkele Breendonkse kosters uit zulke oude kostersfamilies.
Door de vernietiging van de Breendonkse kerkarchieven in de Eerste Wereldoorlog moeten we ons ook voor de geschiedenis van het plaatselijke kosterschap behelpen met secundaire bronnen. Daardoor weten we niet eens zeker wanneer de eerste Breendonkse koster op het kerktoneel verscheen. Mogelijk was dat pas in 1803.
De eerste koster: Jacobus Emmanuel Vereycken (1803 – 1816)
De oudste vermelding van een koster in Breendonk vinden we in het bevolkingsregister 1814 van Puurs, waarvan Breendonk toen een gehucht was. Als nummer 391 van het repertorium in de ‘Rue de l’Eglise de Breendonck’ wordt vermeld: Jacques Emanuel Vereycken, ‘clerc de Breendonck’, 47 jaar en geboren in Puurs. Hij was de zoon van Joannes Christianus Vereycken, afkomstig uit Schelle en zelf 56 jaar lang koster van Puurs (1758-1814). Joannes Christianus werd later in Puurs zelf opgevolgd door nog een andere zoon (en naamgenoot) Christianus (1814-1831).
Diens broer, Jacobus Emmanuel, werd op 8 februari 1767 gedoopt in Puurs. Hij trouwde in 1789 in Meerhout met Maria Catharina Huysmans. Tussen 1790 en 1804 kreeg het koppel zeven kinderen. De vier oudste daarvan werden in Meerhout gedoopt (tussen 1791 en 1799), wat erop wijst dat het gezin eerst een aantal jaar in Meerhout woonde. Of Jacobus Emmanuel ook daar koster was, is niet bekend. Maar het zou wel kunnen en tegelijk verklaren waarom hij zijn echtgenote zo ‘ver van huis’ (naar 18de eeuwse normen) heeft gevonden.
Volgens het bevolkingsregister 1814 is het gezin Vereycken-Huysmans in 1799 teruggekeerd naar Puurs. Of dat meteen in Breendonk was, is niet zeker. De kapel had in 1799 maar één klein klokje dat moest geluid worden, waarschijnlijk geen orgel en nauwelijks waardevolle voorwerpen die bewaard moesten worden. Wellicht was er niet echt behoefte aan een koster. Mogelijk is Jacobus Emmanuel Vereycken pas in 1803 koster geworden in Breendonk, toen het gehucht ‘officieus’ de status van parochie kreeg en er ook getrouwd en begraven mocht worden.
Volgens Andreas Gebroers, pastoor-deken van Puurs van 1874 tot 1912, kreeg de Breendonkse kapel een 'nieuw orgel' tijdens het pastoraat van Livinus Beeckmans (1805-1817).(1) Of dat het eerste was of de vervanging van een al bestaand orgel, is onduidelijk, maar vermoedelijk ging het om het eerste.
(1) Hij vermeldt het in zijn 'Kronijk van het Kerkelijk Puers, 19de vervolg', een reeks artikelen in 'Het Nieuwsblad van het kanton Puers' in 1878.
In de Gigault-atlas van 1804 wordt Jacques Emanuel Vereycken geregistreerd als eigenaar van een huis op perceel E 336, op de hoek van de huidige Dorpstraat en de Jan Hammeneckerstraat (later bekend als ‘De Wieter’). Hij was de eerste die er een huis bouwde, op grond die hij in ‘jaarschaar’ (erfpacht) huurde van de familie Verbruggen. Die waren op dat moment de eigenaars van het hele blok gronden tussen, de huidige Dorpstraat, Beenhouwerstraat en Jan Hammeneckerstraat.
Jacobus Vereyken overleed op 27 december 1816.
De tweede koster: Jan Baptiste Steenackers (1817 – 1832)
Jacobus Vereyken werd in 1817 opgevolgd door Jan-Baptiste Steenackers. Die was het jaar daarvoor ook al schoolmeester geworden Breendonk, na het vertrek van Philippus Van Reeth.
Jan-Baptiste Steenackers werd geboren op 14 augustus 1791 in Puurs, als zoon van Philippus Steenackers en Maria Anna De Wit. Het gezin woonde in 1796 in Puurs Dorp en vader Philippus staat ingeschreven als arbeider. Toen Jan Baptiste in 1816 in Breendonk aan de slag ging als onderwijzer, was dat beroep nog niet beschermd, maar daar kwam in 1817 verandering in met de oprichting van de eerste Normaalschool in Lier. Niet-gediplomeerde onderwijzers die nog les wilden blijven geven, moesten voor een homologatiecommissie verschijnen. Zo ook Steenackers. In de onafhankelijkheidspetitie van Breendonk in 1819 lezen we: “Men heeft ook eenen bequaemen schoolmeester tot onderwijs der jonckheyd, denwelken ook gevraegt is geweest voor de jury van het publiek onderwijs t’ Antwerpen in de maend january 1818, ook door dito jury aengenomen”.
Steenackers werd vanaf dan als officiële onderwijzer aangenomen. Hij kreeg een ‘tractement’ van de gemeente en dat werd aangevuld met het schoolgeld van de kinderen.
Waar hij op dat moment precies woonde of waar hij les gaf, weten we niet. In het bevolkingsregister van 1829 staat hij ingeschreven in de latere ‘kosterswoning’ in de Dorpstraat, schuin over de ‘Kappelleweg’ (huidige Buisseretlaan). Hij is dan 39 jaar oud en getrouwd met Maria Josepha Speekaert uit Liezele. Ze hebben drie kinderen. Misschien woonde hij al vanaf 1816 in die woning en gaf hij er ook les. Maar het is ook mogelijk dat hij het oude schoollokaal van zijn (niet-officiële) voorganger Van Reeth heeft overgenomen. Hoe dan ook: in 1829 kreeg hij een splinternieuwe school ter beschikking.
Lang heeft hij daar helaas niet van kunnen genieten, want hij overleed in 1832 op 42-jarige leeftijd.
Over zijn functie als koster is niet veel geweten. Had hij ook een muzikale opdracht? Was hij cantor of organist? Beschikte de Breendonkse kerk toen überhaupt al over een orgel? Door het ontbreken van een Breendonks kerkarchief moeten we het antwoord schuldig blijven. Slechts sporadisch wordt Jan-Baptiste Steenackers in andere archieven vermeld als koster, onder meer over zijn rol bij het streven naar onafhankelijkheid van Breendonk als gemeente.
Zo wordt hij er door de gemeenteraad van Tisselt van beschuldigd inwoners van de gemeente die onder de parochie Breendonk (Sint Leonardus) vielen, te hebben misleid om een petitie te ondertekenen waarmee ze zich zouden willen aansluiten bij Breendonk en afscheiden van Puurs.
Jan-Baptiste Steenackers werd geboren op 14 augustus 1791 in Puurs, als zoon van Philippus Steenackers en Maria Anna De Wit. Het gezin woonde in 1796 in Puurs Dorp en vader Philippus staat ingeschreven als arbeider. Toen Jan Baptiste in 1816 in Breendonk aan de slag ging als onderwijzer, was dat beroep nog niet beschermd, maar daar kwam in 1817 verandering in met de oprichting van de eerste Normaalschool in Lier. Niet-gediplomeerde onderwijzers die nog les wilden blijven geven, moesten voor een homologatiecommissie verschijnen. Zo ook Steenackers. In de onafhankelijkheidspetitie van Breendonk in 1819 lezen we: “Men heeft ook eenen bequaemen schoolmeester tot onderwijs der jonckheyd, denwelken ook gevraegt is geweest voor de jury van het publiek onderwijs t’ Antwerpen in de maend january 1818, ook door dito jury aengenomen”.
Steenackers werd vanaf dan als officiële onderwijzer aangenomen. Hij kreeg een ‘tractement’ van de gemeente en dat werd aangevuld met het schoolgeld van de kinderen.
Waar hij op dat moment precies woonde of waar hij les gaf, weten we niet. In het bevolkingsregister van 1829 staat hij ingeschreven in de latere ‘kosterswoning’ in de Dorpstraat, schuin over de ‘Kappelleweg’ (huidige Buisseretlaan). Hij is dan 39 jaar oud en getrouwd met Maria Josepha Speekaert uit Liezele. Ze hebben drie kinderen. Misschien woonde hij al vanaf 1816 in die woning en gaf hij er ook les. Maar het is ook mogelijk dat hij het oude schoollokaal van zijn (niet-officiële) voorganger Van Reeth heeft overgenomen. Hoe dan ook: in 1829 kreeg hij een splinternieuwe school ter beschikking.
Lang heeft hij daar helaas niet van kunnen genieten, want hij overleed in 1832 op 42-jarige leeftijd.
Over zijn functie als koster is niet veel geweten. Had hij ook een muzikale opdracht? Was hij cantor of organist? Beschikte de Breendonkse kerk toen überhaupt al over een orgel? Door het ontbreken van een Breendonks kerkarchief moeten we het antwoord schuldig blijven. Slechts sporadisch wordt Jan-Baptiste Steenackers in andere archieven vermeld als koster, onder meer over zijn rol bij het streven naar onafhankelijkheid van Breendonk als gemeente.
Zo wordt hij er door de gemeenteraad van Tisselt van beschuldigd inwoners van de gemeente die onder de parochie Breendonk (Sint Leonardus) vielen, te hebben misleid om een petitie te ondertekenen waarmee ze zich zouden willen aansluiten bij Breendonk en afscheiden van Puurs.
De derde koster: Antonius Cornelius Drymans (1832 -1871)
Jan Baptiste Steenackers werd als schoolmeester en als koster opgevolgd door Antonius Cornelius Drymans. Die werd geboren in Leefdaal, op 18 april 1805, als zoon van Antonius Drymans en Anna Catharina Vandenbergen. Wanneer hij precies begonnen is als onderwijzer in Breendonk, is niet zo duidelijk. Wellicht pas in het begin van de jaren ’1830, want hij legde zijn examen van onderwijzer af op 30 april en 1 mei 1829, voor de homologatiecommissie van onderwijs in de provincie Antwerpen. Op dat moment was hij ‘assistent’ in Willebroek[1]. Maar bij het overlijden van Jan Baptiste Steenackers in 1832 was hij alleszins al in Breendonk in dienst als ‘ondermeester’. Hij wordt door de Puurse gemeenteraad prompt aangesteld als diens opvolger, ‘overwegende dat (hij) als ondermeester bij genoemden Steenackers het onderwijs heeft waergenomen en tot de uitoefening van dien post de vereijschte bekwaemheden bezit’.
In 1835 woonde Drymans in bij de weduwe van zijn voorganger, Maria Josepha Speekaert (° 1799), in het ‘kostershuis’ in het Dorp, tegenover de Buisseretstraat. In 1838 trouwde hij ook met haar. Ze kregen een (jonggestorven) zoon en een dochter. M.J. Speekaert overleed op haar beurt vrij jong (in 1841 op 42 jarige leeftijd). Meester Drymans zou niet meer hertrouwen, maar werd wel de eerste ‘grote’ schoolmeester van Breendonk. Hij bleef in functie na de afscheiding van Puurs en ging pas in 1866 met pensioen, na 34 jaar trouwe dienst.
Net als zijn voorganger en zoals dat vroeger zo vaak het geval was combineerde meester Drymans het beroep van onderwijzer met dat van koster. En hij deed trouwens nog tal van andere jobs: landmeter, schatter, secretaris van het Armenbestuur of Weldadigheidsbureau (voorloper OCMW) en landbouwer.
Wanneer Cornelius Drymans is gestopt als koster van Breendonk is niet helemaal zeker, maar vermoedelijk was dat kort voor zijn overlijden, op 14 december 1872. Hij werd opgevolgd door Michel Van Assche. In onderstaand uittreksel uit het bevolkingsregister 1867-1877 wordt Drymans nog vermeld als koster en daarna – na zijn overlijden – geschrapt uit het register. We zien ook dat zijn opvolger als koster, Michel Van Assche, op 11 september 1871 op hetzelfde adres wordt ingeschreven in het register. Wellicht is hij toen ook koster geworden, misschien eerst nog even samen met zijn voorganger. Ook Henry Feytens, die Drymans als onderwijzer was opgevolgd, woonde op hetzelfde adres.
[1] Nederlandsche bydraegen: maendblad ter bevoordering van onderwijs ..., Antwerpen, Volume 6, 1829, p. 68
(Meer over Cornelius Drymans leest u hier)
In 1835 woonde Drymans in bij de weduwe van zijn voorganger, Maria Josepha Speekaert (° 1799), in het ‘kostershuis’ in het Dorp, tegenover de Buisseretstraat. In 1838 trouwde hij ook met haar. Ze kregen een (jonggestorven) zoon en een dochter. M.J. Speekaert overleed op haar beurt vrij jong (in 1841 op 42 jarige leeftijd). Meester Drymans zou niet meer hertrouwen, maar werd wel de eerste ‘grote’ schoolmeester van Breendonk. Hij bleef in functie na de afscheiding van Puurs en ging pas in 1866 met pensioen, na 34 jaar trouwe dienst.
Net als zijn voorganger en zoals dat vroeger zo vaak het geval was combineerde meester Drymans het beroep van onderwijzer met dat van koster. En hij deed trouwens nog tal van andere jobs: landmeter, schatter, secretaris van het Armenbestuur of Weldadigheidsbureau (voorloper OCMW) en landbouwer.
Wanneer Cornelius Drymans is gestopt als koster van Breendonk is niet helemaal zeker, maar vermoedelijk was dat kort voor zijn overlijden, op 14 december 1872. Hij werd opgevolgd door Michel Van Assche. In onderstaand uittreksel uit het bevolkingsregister 1867-1877 wordt Drymans nog vermeld als koster en daarna – na zijn overlijden – geschrapt uit het register. We zien ook dat zijn opvolger als koster, Michel Van Assche, op 11 september 1871 op hetzelfde adres wordt ingeschreven in het register. Wellicht is hij toen ook koster geworden, misschien eerst nog even samen met zijn voorganger. Ook Henry Feytens, die Drymans als onderwijzer was opgevolgd, woonde op hetzelfde adres.
[1] Nederlandsche bydraegen: maendblad ter bevoordering van onderwijs ..., Antwerpen, Volume 6, 1829, p. 68
(Meer over Cornelius Drymans leest u hier)
De vierde koster: Michel Van Assche (1871 - 1922)
Michaël Franciscus Van Assche werd geboren op 12 januari 1850 in Tisselt, waar zijn vader Ludovicus Van Assche (1813-1892) ook al koster was. Hij werd in 1871 koster in Breendonk en zou dat ruim 50 jaar lang blijven, tot in 1922. Hij woonde aanvankelijk in bij zijn voorganger. Op 23 januari 1880 trouwde hij met Maria Catharina Peeters, de dochter van de uitbaters van de Keukenhoeve in de Peeterstraat. Na hun huwelijk gingen ze aan overkant van de straat wonen, op de zuidelijke hoek van de Dorpstraat met de Buisseretlaan, waar ze ook een winkeltje uitbaatten. Tussen oktober 1880 en januari 1896 kregen zij tien kinderen, waarvan er drie op jonge leeftijd overleden. De geboorte van het laatste kind werd Maria Catherina fataal: zij overleed enkele dagen later op 44-jarige leeftijd. Michel Van Assche zou later niet meer hertrouwen.
Anders dan zijn voorganger(s) combineerde Michel Van Assche de functie van koster niet met die van onderwijzer. Wat de opdracht van koster in Breendonk dan juist inhield is niet duidelijk. De klokken luiden en het kerkhorloge onderhouden deed koster Van Assche alleszins. Al was dat blijkbaar niet altijd evident. Zo schrijft hij in een brief aan het gemeentebestuur in 1875 dat hij graag de opdracht zou krijgen om de nieuwe horloge op te winden die op de toren zou worden geplaatst. Blijkbaar was het oude uurwerk op dat moment buiten dienst. Enkele jaren eerder, in oktober 1871, waren er ook al nieuwe klokken in de toren gehangen. Dat was toen met veel luister gevierd.[1]
De koster schrijft: “Met genoegen vernomen hebbende dat Ue. Voornemens zijt eene nieuwe horlogie in den toren te plaatsen, neem ik de eerbiedige vrijheid, met deze omstandigheid, aan uwe gekende goedwilligheid aan te bevelen door Ue. aangesteld om de toren-horlogie op te winden, heb ik tot hiertoe dit ambt met goeden uitslag niet altijd kunnen vervullen. Doch, indien ik het geluk heb eene goede horlogie aan mijne zorgen toevertrouwd te zien, zoo verbind ik mij de zelve met de grootste zorgvuldigheid op te passen, alsook op behoorlijken tijd, als te vooren, de klok te luiden, tot nut en bericht der inwooners”.
In één moeite door vraagt de koster ook om opslag: “Zonder de minste klacht te uiten nopens de belooning welke ik voor deze bediening tot hier toe genoten heb (sic), durf ik bij deze uwe aandacht inroepen op de altijd toenemende duurte der levensmiddelen en aller voorwerpen, en Ue. des volgens ootmoedelijk verzoeken van mijn jaarwedde te willen verhoogen, ten einde hierdoor mijn bestaan in de toekomst te helpen verzekeren en betamelijk te maken”.[2]
[1] Die klokkenwijding lag aan de oorsprong van de kermis in Breendonk op de tweede zondag van oktober, vandaar ook ‘Klokskenskermis’ genoemd.
[2] Brief van koster Michel Van Assche aan het gemeentebestuur van Breendonk, dd 17.8.1875, GAP.
Anders dan zijn voorganger(s) combineerde Michel Van Assche de functie van koster niet met die van onderwijzer. Wat de opdracht van koster in Breendonk dan juist inhield is niet duidelijk. De klokken luiden en het kerkhorloge onderhouden deed koster Van Assche alleszins. Al was dat blijkbaar niet altijd evident. Zo schrijft hij in een brief aan het gemeentebestuur in 1875 dat hij graag de opdracht zou krijgen om de nieuwe horloge op te winden die op de toren zou worden geplaatst. Blijkbaar was het oude uurwerk op dat moment buiten dienst. Enkele jaren eerder, in oktober 1871, waren er ook al nieuwe klokken in de toren gehangen. Dat was toen met veel luister gevierd.[1]
De koster schrijft: “Met genoegen vernomen hebbende dat Ue. Voornemens zijt eene nieuwe horlogie in den toren te plaatsen, neem ik de eerbiedige vrijheid, met deze omstandigheid, aan uwe gekende goedwilligheid aan te bevelen door Ue. aangesteld om de toren-horlogie op te winden, heb ik tot hiertoe dit ambt met goeden uitslag niet altijd kunnen vervullen. Doch, indien ik het geluk heb eene goede horlogie aan mijne zorgen toevertrouwd te zien, zoo verbind ik mij de zelve met de grootste zorgvuldigheid op te passen, alsook op behoorlijken tijd, als te vooren, de klok te luiden, tot nut en bericht der inwooners”.
In één moeite door vraagt de koster ook om opslag: “Zonder de minste klacht te uiten nopens de belooning welke ik voor deze bediening tot hier toe genoten heb (sic), durf ik bij deze uwe aandacht inroepen op de altijd toenemende duurte der levensmiddelen en aller voorwerpen, en Ue. des volgens ootmoedelijk verzoeken van mijn jaarwedde te willen verhoogen, ten einde hierdoor mijn bestaan in de toekomst te helpen verzekeren en betamelijk te maken”.[2]
[1] Die klokkenwijding lag aan de oorsprong van de kermis in Breendonk op de tweede zondag van oktober, vandaar ook ‘Klokskenskermis’ genoemd.
[2] Brief van koster Michel Van Assche aan het gemeentebestuur van Breendonk, dd 17.8.1875, GAP.
Was koster Michel Van Assche ook organist? We nemen aan van wel, al is daar nergens een bewijs van terug te vinden. Ook over het oorspronkelijke Breendonkse orgel zelf is weinig geweten. Dankzij de hoger vermelde verwijzing van deken Gebroers weten we dat het in het begin van de 19de eeuw werd geïnstalleerd, maar door de vernietiging van de parochie-archieven zijn er verder nauwelijks of geen gegevens beschikbaar. In 1901 verwees pastoor Ludovicus Bosschaerts in een historische schets van de parochie en de kerk naar het orgel: “Men ziet in de kerk vier biechtstoelen in eiken hout, niets bijzonders, ook het orgel is voldoende, en dit is alles wat over de meubilering kan gezegd worden, want de predikstoel is voldoende, maar bezit toch ook geene kunstweerde”.[1] Pastoor Bosschaerts was niet erg onder de indruk van zijn orgel, met andere woorden. En ook niet van de rest van het kerkmeubilair blijkbaar.
Een goede tien jaar later, in 1912-1913, werd het orgel trouwens vernieuwd. Daar is een heel dossier over bewaard gebleven[2], maar ook daarin staat niets vermeld over de historiek van het oude orgel. Het nieuwe orgel werd gemaakt door de gerenommeerde orgelbouwer Joseph Stevens uit Duffel. Bij die gelegenheid liet pastoor Bosschaerts twee 'lichtbeelden' maken van het oksaal van de kerk (achtergevel). Hij gebruikte ze om bij het dossier te voegen voor de subsidieaanvraag. Hij vermeldt er meteen bij dat ze niet zo goed gelukt zijn. De slechte kwaliteit dateert dus al van de tijd toen ze gemaakt werden. Maar het zijn de enige twee interieurfoto's die bestaan van de narthex (portaalkant) van de oude kerk en daardoor zijn ze toch waardevol.
De foto hieronder is de minst slechte van de twee. We zien de hoge toegangspoort van de kerk, geflankeerd door twee half verzonken vierkante zuilen met Ionische kapitelen. Links van de poort bevindt zich een kleinere deur waarboven een heiligenbeeld prijkt. Rechts van de poort is de doorgang met de trap naar het oksaal met boven die doorgang eveneens een heiligenbeeld. Het oksaal is vooraan afgesloten met een balustrade en daarachter zien we het vrij kleine orgel dat helemaal voor het venster in de façade staat. Dat is merkwaardig want het orgel neemt zo al de lichtinval weg. Door het koepelvormige plafond is er ook nauwelijks ruimte voor een orgelkast van enige omvang. Het oksaal werd vermoedelijk gecreëerd bij de verbouwingen van de kerk in de jaren 1855-1859 (al is dat niet helemaal zeker).
[1] Bosschaerts, L., Beschrijving van de parochie Breendonck, 1901, Aartsbosschppelijk archief Mechelen, 46 p. De kleine monografie kwam er op verzoek van het aartsbisdom, dat alle pastoors had gevraagd om zo’n beschrijving van hun parochie te maken,
[2] Dossier vernieuwing orgel kerk Breendonk, 1911 – 1913, Provinciaal archief Antwerpen.
Het nieuwe orgel werd, rekening houdend met die ruimtelijke beperkingen, toch anders ingepland, zodat de orgelkast niet langer voor het raam stond, maar in de lengterichting van de kerk. Dat blijkt uit onderstaand plannetje en het was ook de aanbeveling van provinciaal bouwmeester Edward Careels. Die bevestigde ook dat het oude orgel en de orgelkast geen enkele kunstwaarde hadden.
We zien hoe het klavier los van de orgelkast was geplaatst en wel zo dat de organist met zijn gezicht naar het altaar zat. De losstaande orgelkast wijst er ook op dat het om een orgel met een pneumatische tractuur gaat, waarbij de mechanische bediening van de registers (reeksen pijpen met dezelfde klankkleur) en de verbinding tussen toets en pijp geheel door middel van luchtdruk tot stand komt. Daardoor kon de speeltafel (het ‘buffet’) met de klavieren los van het orgel worden geplaatst. Aan weerszijden van de speeltafel kon het koor plaatsnemen. De kostprijs voor de installatie van het orgel bedroeg 5100 frank, met nog 300 frank extra voor een nieuwe blaasbalg.
Veel plezier zou koster Van Assche niet aan het nieuwe orgel hebben, want nauwelijks twee jaar later brak de oorlog uit en werden kerk en orgel vernield.
De kosterswedde bleef een pijnpunt voor Michel Van Assche, want tegen het einde van zijn loopbaan in Breendonk in 1920, schreef hij andermaal een brief aan het gemeentebestuur om zijn beklag te doen over zijn karige loon: “Mijnheeren, het is u een overbekend feit, dat de immer stijgende levensduurte vooral drukt op een klas van persoonen die liever ontberingen lijden dan hun mensonwaardig bestaan luidkeels te verkondigen. Ik bedoel de bedienende kosters. Terwijl zowel openbare als private ambtenaren hun wedde twee, ja driemaal zagen verhoogen, bleef mijn vergoeding voor klokluider wat ze voor de oorlog was, te weten 100,00 franken. U begrijpt, Heeren, zulken toestand zou moeten veranderen. Reeds omtrent vijftig jaren neem ik hier den dienst van koster (…)”.[1]
De koster verzoekt daarop dat zijn loon zou verdubbeld worden naar 200 frank, en wel datzelfde jaar 1920 nog. Of dat effectief gebeurd is, weten we niet, maar het lijkt onwaarschijnlijk gezien de grote kosten waar de parochie en de gemeente mee geconfronteerd werd voor de heropbouw van de in de oorlog vernielde kerk en pastorij. In die tijd was het klokken luiden trouwens niet zo’n zware opdracht, want de klokken hingen al sinds 1914 naast de noodkapel op de speelplaats van de jongensschool. Pas in 1925 werd de nieuwe kerk voltooid. Maar toen had Breendonk al een andere koster. Michel Van Assche beëindigde zijn carrière als koster in 1922. Hij overleed op 6 oktober 1926 in Berchem. Vermoedelijk woonde hij toen in bij een van zijn kinderen.
[1] Brief van koster Michel Van Assche aan het gemeentebestuur van Breendonk, dd. 24.12.1920, GAP
De vijfde koster: Jules Meeus (1923 - 1962)
Jules Meeus werd geboren in Londerzeel op 24 mei 1902. Hij studeerde Latijn-Grieks in het Klein-Seminarie in Hoogstraten en leek voorbestemd om priester te worden. Dat zag hij na zijn humaniora evenwel niet zitten en daarom begon hij les te geven aan het Everaert Instituut, een privéschool in Kapelle-op-den-Bos. Op 23 november 1922 ging hij in Breendonk aan de slag als ambtenaar van de burgerlijke stand. Nauwelijks een week later, op 1 december 1923, werd hij door de Breendonkse pastoor Somers ook aangesteld als koster, ter vervanging van Michel Van Assche. Jules was inderdaad ook muzikaal begaafd, net als zijn oudere broer Lode (1892-1971), een befaamd marscomponist. Niet dat er in de toenmalige noodkerk veel te musiceren viel. En ook de klokken hingen nog altijd op de speelplaats van de jongensschool. Maar er was beterschap in zicht. Op 22 maart 1925 werd de gloednieuwe kerk ingewijd en dan kon ket kosterschap van Jules Meeus pas echt van start gaan. Goed een maand later, op 4 mei, trouwde hij met Celestine Van Cauter (1904-1991) uit de Beenhouwerstraat. Zij kregen vier kinderen.
In de nieuwe kerk had de koster Meeus een gloednieuw orgel ter beschikking dat werd geïnstalleerd door orgelbouwer Jos Stevens uit Duffel. Die had net voor de oorlog, in 1913, ook al het orgel in de oude kerk vernieuwd (zie hoger).
In de nieuwe kerk had de koster Meeus een gloednieuw orgel ter beschikking dat werd geïnstalleerd door orgelbouwer Jos Stevens uit Duffel. Die had net voor de oorlog, in 1913, ook al het orgel in de oude kerk vernieuwd (zie hoger).
De kostprijs van het nieuwe orgel bedroeg destijds 38.000 frank. Uit dankbaarheid liet de koster in de gevel achter het orgel in het oksaal een rond glasraam plaatsen met een afbeelding van de heilige Cecilia, patrones van de muzikanten, aan een orgel.
In 1927 werd Jules Meeus ook dirigent van de fanfare Leonarduskring. Dat bleef hij 35 jaar lang, tot in 1962. Daarna was hij nog tien jaar voorzitter. Hij was ook stichter en voorzitter van het trommelkorps.
Jules Meeus was naast koster en gemeentelijk bediende ook drukker. In het begin van de jaren ’30 bouwde hij daarvoor een drukkerij naast het mooie herenhuis dat hij in het Dorp had laten optrekken.
Jules Meeus was naast koster en gemeentelijk bediende ook drukker. In het begin van de jaren ’30 bouwde hij daarvoor een drukkerij naast het mooie herenhuis dat hij in het Dorp had laten optrekken.
Bijna 40 jaar zou Jules Mees koster blijven. Al die jaren luisterde hij met zijn krachtige stem en zijn orgelspel de erediensten op in de parochie. In 1962 kreeg hij gezondheidsproblemen en nam hij afscheid als koster, al bleef hij ook daarna nog actief als ere-organist. Hij was daarnaast medestichter van de Kostersbond en lid van het Breendonkse schoolcomité. En ook al was hij dan geen koster meer, hij nam nog geregeld plaats achter het orgel, zowel in de kerk als bij hem thuis achter het Hammond-orgel. In die jaren kon je ’s avonds in het Dorp bijna dagelijks door het open raam van de kosterswoning de hemelse klanken van zijn orgel horen. Menig Vlaamse kermis werd door de koster opgeluisterd met het Hammond-orgel of de accordeon. En ook op de piano kon hij zijn mannetje staan.
In 1970 mocht hij mee het 100-jarige bestaan van de Leonarduskring vieren, die daarmee de eretitel ‘koninklijke’ fanfare kreeg. Op 10 april 1977 overleed Jules Meeus na een mooi, goedgevuld en muzikaal leven.
In 1970 mocht hij mee het 100-jarige bestaan van de Leonarduskring vieren, die daarmee de eretitel ‘koninklijke’ fanfare kreeg. Op 10 april 1977 overleed Jules Meeus na een mooi, goedgevuld en muzikaal leven.
De zesde koster: Antoine Borghmans (1962 - 2004)
Strikt genomen was Jules Meeus de laatste koster van Breendonk in de volle betekenis van het woord. Toen hij in 1962 afscheid nam, werd hij als organist opgevolgd door Antoine 'Toine' Borghmans uit Kalfort.
Maar de overige kosterstaken werden voortaan uitgevoerd door andere medewerkers van de parochie. Toch werd ook Toine in de volksmond gewoon ‘de koster’ genoemd. |
Antoine Borghmans (1930-2004) was de zoon van Felicien Borghmans (1898-1970), koster-organist in Kalfort. Ook zijn broer Norbert (°1934) was koster-organist, meer bepaald in Lippelo. Antoine zou 42 jaar organist blijven in Breendonk. Aanvankelijk bespeelde hij nog het hoofdorgel op het oksaal, maar geleidelijk aan raakte dat in onbruik en maakte de koster meer en meer gebruik van het nieuwe, elektrische harmonium dat rond 1960 beneden in de kerk was geplaatst, in de linkerdwarsbeuk.
Koster Borghmans was ook lid van het Breendonkse zangkoor In Dulci Jubilo. Samen met het koor en met de steun van Gaby Moortgat, trok het koor jaarlijks naar de abdij van Maredsous, waar ze optraden in de abdijkerk, met Antoine Borghmans aan het orgel.
De koster bespeelde ook diverse andere orgels in de regio want geregeld werd hij gevraagd om bij te springen als organist in de naburige parochiekerken. Zijn neef en opvolger, Ben Cuykens, schreef daarover later in een ‘In memoriam’ in het Parochieblad: “Toen ik, in zijn voetsporen, als vervanger ergens zelf voor het eerst moest gaan, ging ik dikwijls bij hem vooraf om raad; hij vertelde mij dan over de gang van zaken op een manier zoals hij dat alleen kon (soms met de nodige anekdotische humor), en over het orgel en een te mijden register of noot “… want die zegt teuut”. En steevast eindigde hij met te zeggen: “Spreek voor de dienst af met de pastoor en met de zangers, ze zullen u wel helpen”.
Maar geleidelijk aan was het Ben Cuykens die zijn nonkel Antoine moest helpen, want die werd ernstig ziek. Ben Cuykens: “Ondanks chemotherapie kon zijn ziekte niet meer worden gestopt. De aftakeling was onherroepelijk, maar zijn wil was niet in te tomen. Op het moment dat het volgens de gangbare normen niet meer mogelijk was, bleef hij toch op post, zowel in Breendonk als in andere parochies. Tot de eerste dagen van 2004, toen hij heel erg tegen zijn zin noodgedwongen een stap terug moest zetten”. Nauwelijks enkele weken later, op 11 februari 2004, overleed Antoine Borghmans, kort voor zijn 74ste verjaardag.
De koster bespeelde ook diverse andere orgels in de regio want geregeld werd hij gevraagd om bij te springen als organist in de naburige parochiekerken. Zijn neef en opvolger, Ben Cuykens, schreef daarover later in een ‘In memoriam’ in het Parochieblad: “Toen ik, in zijn voetsporen, als vervanger ergens zelf voor het eerst moest gaan, ging ik dikwijls bij hem vooraf om raad; hij vertelde mij dan over de gang van zaken op een manier zoals hij dat alleen kon (soms met de nodige anekdotische humor), en over het orgel en een te mijden register of noot “… want die zegt teuut”. En steevast eindigde hij met te zeggen: “Spreek voor de dienst af met de pastoor en met de zangers, ze zullen u wel helpen”.
Maar geleidelijk aan was het Ben Cuykens die zijn nonkel Antoine moest helpen, want die werd ernstig ziek. Ben Cuykens: “Ondanks chemotherapie kon zijn ziekte niet meer worden gestopt. De aftakeling was onherroepelijk, maar zijn wil was niet in te tomen. Op het moment dat het volgens de gangbare normen niet meer mogelijk was, bleef hij toch op post, zowel in Breendonk als in andere parochies. Tot de eerste dagen van 2004, toen hij heel erg tegen zijn zin noodgedwongen een stap terug moest zetten”. Nauwelijks enkele weken later, op 11 februari 2004, overleed Antoine Borghmans, kort voor zijn 74ste verjaardag.
De zevende koster: Ben Cuykens (2004 - )
Antoine Borghmans werd als organist in Breendonk opgevolgd door zijn neef Ben Cuykens. Die was als het ware voorbestemd om orgel te spelen, want niet allen langs moederskant kwam hij uit een kostersfamilie (Borghmans, zie hoger), maar ook zijn vader Ludo Cuykens (1920-1987) was koster-organist, meer bepaald in Ruisbroek (van 1946 tot 1987).
In december 1987 werd Ben Cuykens aangesteld als organist in Ruisbroek, in opvolging van zijn vader. Vanaf januari 2003 werd hij op vraag van toenmalig deken Guy De Keersmaecker ook organist in Kalfort voor de zaterdagavondmis (als verre opvolger van zijn grootvader langs moederszijde Felicien Borghmans) en vanaf januari 2004 ook in Breendonk, in opvolging van zijn nonkel Antoine.
Breendonk was voor Ben zeker geen onbekend terrein, want als jongeman mocht hij er van zijn nonkel Antoine soms al op het orgel komen spelen. Ben Cuykens: “Van toen ik nog een beginneling was, stuurde hij me heel af en toe als zijn vervanger naar Breendonk. Wanneer hij mij op de dag vertelde dat iemand in Breendonk had gezegd: Zeg Toine, die jonge stek die ge in de grond hebt gestoken, die is in de was hoor", wist ik wat hij bedoelde. Het deed hem minstens evenveel deugd als mij. Het mag gezegd: de aanleg voor het orgelspel heb ik zeker geërfd van mijn vader, maar de begeestering komt ongetwijfeld van Nonkel Antoine en zijn broer Nonkel Norbert, koster-organist in Lippelo.”
Toen hij in 2004 officieel werd aangesteld al nieuwe organist in Breendonk, werd Ben Cuykens al direct geconfronteerd met een probleem. Het oude, analoge elektrische orgel (Johannus Opus 6) was nog nauwelijks bespeelbaar en dringend aan vervanging toe. Daarop mocht hij op vraag van de Kerkfabriek een marktonderzoek doen voor de aankoop van een nieuw orgel. De keuze viel op een digitaal Johannus-orgel van het type Rembrandt 2070. Het wed gekocht bij en geplaatst door de firma Delobelle uit Kortrijk.
Op de foto hierboven zien we Ben Cuykens in actie op dat digitale orgel. Ondertussen is ook hij al bijna 15 jaar organist in Breendonk, al zijn er de laatste jaren door de terugloop van het kerkbezoek en het aantal vieringen minder en minder gelegenheden om hem aan het werk te horen.
(Ga verder)