Brouwerij De Tinnen Pot: bij de 'duvel' te biechten
Bier is een van de oudste dranken ter wereld. Het wordt al geproduceerd sinds 4500 jaar voor Christus. In onze gewesten is het altijd al de meest populaire drank geweest. In de middeleeuwen werd hier meer bier gedronken dan water, onder meer omdat bier hygiënischer en dus veiliger en gezonder was. In de Lage Landen lag het gemiddelde verbruik per persoon rond de 300 liter per jaar, al dient daarbij aangestipt dat het alcoholgehalte van het middeleeuwse bier erg laag was.
We mogen er dus van uitgaan dat ook in onze regio de bierproductie even oud is als de beschaving zelf en dat er al bier wordt gebrouwen zolang er mensen in de streek wonen. Maar de eerste concrete aanduiding die opduikt uit de nevelen der lokale biergeschiedenis is De Tinnen Pot.
In zijn visitatieverslag van 1575 over Puurs beschrijft landdeken Paulus Pelsmaker het ietwat merkwaardige feit dat pastoor Joannes Fabri van Puurs “in feria secunda in sancta hebdomada audit confessiones in loco dicto op den Reijnwech in hospitio dicto Op den tinnen Pot” (ttz dat hij "op maandag in de Heilige Week de biecht hoorde op de Rijweg in de herberg genaamd Op den Tinnen Pot”).[1] Het is de eerste vermelding van een herberg in Breendonk.
De Rijweg was één van de grotere gehuchten van Puurs. De wijk lag aan de belangrijke verbindingsweg van Mechelen naar Dendermonde, zowat in het midden tussen Puurs, Willebroek en Ruisbroek. Er stond al van in de 13de eeuw een windmolen met daarrond een aantal hofsteden en andere huizen, met alle voorzieningen die daarbij hoorden. Zoals een herberg dus. Wellicht bestond De Tinnen Pot al veel langer, maar in 1575 wordt hij dus voor het eerst vermeld.
De volledige geschiedenis van de herberg blijft een onderwerp voor verder onderzoek, maar in 1606 was hij alleszins in het bezit van Nicholas Huyghelen en zijn echtgenote Catelijne Vlemincx. Op 24 juli van dat jaar lenen zij namelijk een som geld van Willem Peeters van Etten. Daarvoor hypothekeren ze een 'hofstee aan de Rijweg, De Tennen Pot'. Op 19 maart 1608 neemt diezelfde Willem Peeters van Etten van een zekere Geraard Vercammen nog een andere rente over die eveneens is gehypothekeerd op 'herberg De Tennen Pot, met stal en grond in Puurs op de Rijweg'. Deze keer staat er dus expliciet bij dat het om een herberg gaat. Op 29 september 1611 verkoopt Catelijne Vlemincx (weduwe van Nicholas Van de Watere en hertrouwd met Nicolas Huyghelen) 'hofstee De Tennen Pot met stallen en een half dagwand land' aan Lancelot Moyesen en diens echtgenote Cornelia Verschore. Dat het Catelijne Vlemincx zelf is die als verkoopster wordt genoemd, lijkt erop te wijzen dat het om haar erfgoed gaat. Dat vermoeden wordt versterkt door het feit dat Jasper Vlemincx (haar broer?) wordt vermeld als aanpalend eigenaar. Op 26 september 1612 lenen de nieuwe eigenaars, Lancelot Moyesoen en Cornelia Verschoren, een som geld van juffrouw Catelijne De Rijcke, en daarvoor hypothekeren ze 'hun hofstee met brouwerij (!) en een half bunder grond De Tennen Pot'. Ruim 25 jaar later, op 1 oktober 1637, verhuurt Cornelia Verschoren, weduwe van Lancelot Moeyersoms, De Tinnen Pot aan haar schoonzoon Bernard Wellens (1605-1695) en dochter Cornelia Moeyersoms (1610-1689). [2] Vijf jaar later verkoopt de weduwe de herberg aan het koppel [3] en ook in 1670 wordt de Tinnen Pot nog door hen uitgebaat. [4]
In 1701 komt De Tinnen Pot in het bezit van Symon Abeloos (1664-1740) en zijn echtgenote Elisabeth Peeters. Zij kopen de herberg van de gezusters Maria, Franchyne, Jacquemyne en Catharina Wouters, en hun respectieve echtgenoten. Hoe zij De Tinnen Pot in hun bezit hebben gekregen, is onduidelijk. Hoe dan ook: De Tinnen Pot wordt omschreven als een ‘behuysde hofstede met gronde, toebehoorten, brouwerye, schuere, stallingen, dependentieën en appendentieën, gelegen alhier onder Puers in ’t kwartier van de Reywech’.[5]
[1] Jaarlijks inspectieverslag in opdracht van de aartsbisschop; AAM, Visitatieverslagen Paulus Pelsmaker, 1574-1577
[2] Notaris Gerard Van Paesschen, Liezele, 1.10.1636 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 583)
[3] Notaris Gerard Van Paesschen, Liezele, 12.3.1642 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 850)
[4] Notaris Joachim Van der Veken, Willebroek, 24.11.1670 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 168) en Willebroekse Schepenbrieven, 4.2.1671 (Bewerking C. Apers, akte nr. 675)
[5] Puurse Schepenbrieven, 21.1.1701 (Bewerking C. Verstrepen, akte nr. 182)
We mogen er dus van uitgaan dat ook in onze regio de bierproductie even oud is als de beschaving zelf en dat er al bier wordt gebrouwen zolang er mensen in de streek wonen. Maar de eerste concrete aanduiding die opduikt uit de nevelen der lokale biergeschiedenis is De Tinnen Pot.
In zijn visitatieverslag van 1575 over Puurs beschrijft landdeken Paulus Pelsmaker het ietwat merkwaardige feit dat pastoor Joannes Fabri van Puurs “in feria secunda in sancta hebdomada audit confessiones in loco dicto op den Reijnwech in hospitio dicto Op den tinnen Pot” (ttz dat hij "op maandag in de Heilige Week de biecht hoorde op de Rijweg in de herberg genaamd Op den Tinnen Pot”).[1] Het is de eerste vermelding van een herberg in Breendonk.
De Rijweg was één van de grotere gehuchten van Puurs. De wijk lag aan de belangrijke verbindingsweg van Mechelen naar Dendermonde, zowat in het midden tussen Puurs, Willebroek en Ruisbroek. Er stond al van in de 13de eeuw een windmolen met daarrond een aantal hofsteden en andere huizen, met alle voorzieningen die daarbij hoorden. Zoals een herberg dus. Wellicht bestond De Tinnen Pot al veel langer, maar in 1575 wordt hij dus voor het eerst vermeld.
De volledige geschiedenis van de herberg blijft een onderwerp voor verder onderzoek, maar in 1606 was hij alleszins in het bezit van Nicholas Huyghelen en zijn echtgenote Catelijne Vlemincx. Op 24 juli van dat jaar lenen zij namelijk een som geld van Willem Peeters van Etten. Daarvoor hypothekeren ze een 'hofstee aan de Rijweg, De Tennen Pot'. Op 19 maart 1608 neemt diezelfde Willem Peeters van Etten van een zekere Geraard Vercammen nog een andere rente over die eveneens is gehypothekeerd op 'herberg De Tennen Pot, met stal en grond in Puurs op de Rijweg'. Deze keer staat er dus expliciet bij dat het om een herberg gaat. Op 29 september 1611 verkoopt Catelijne Vlemincx (weduwe van Nicholas Van de Watere en hertrouwd met Nicolas Huyghelen) 'hofstee De Tennen Pot met stallen en een half dagwand land' aan Lancelot Moyesen en diens echtgenote Cornelia Verschore. Dat het Catelijne Vlemincx zelf is die als verkoopster wordt genoemd, lijkt erop te wijzen dat het om haar erfgoed gaat. Dat vermoeden wordt versterkt door het feit dat Jasper Vlemincx (haar broer?) wordt vermeld als aanpalend eigenaar. Op 26 september 1612 lenen de nieuwe eigenaars, Lancelot Moyesoen en Cornelia Verschoren, een som geld van juffrouw Catelijne De Rijcke, en daarvoor hypothekeren ze 'hun hofstee met brouwerij (!) en een half bunder grond De Tennen Pot'. Ruim 25 jaar later, op 1 oktober 1637, verhuurt Cornelia Verschoren, weduwe van Lancelot Moeyersoms, De Tinnen Pot aan haar schoonzoon Bernard Wellens (1605-1695) en dochter Cornelia Moeyersoms (1610-1689). [2] Vijf jaar later verkoopt de weduwe de herberg aan het koppel [3] en ook in 1670 wordt de Tinnen Pot nog door hen uitgebaat. [4]
In 1701 komt De Tinnen Pot in het bezit van Symon Abeloos (1664-1740) en zijn echtgenote Elisabeth Peeters. Zij kopen de herberg van de gezusters Maria, Franchyne, Jacquemyne en Catharina Wouters, en hun respectieve echtgenoten. Hoe zij De Tinnen Pot in hun bezit hebben gekregen, is onduidelijk. Hoe dan ook: De Tinnen Pot wordt omschreven als een ‘behuysde hofstede met gronde, toebehoorten, brouwerye, schuere, stallingen, dependentieën en appendentieën, gelegen alhier onder Puers in ’t kwartier van de Reywech’.[5]
[1] Jaarlijks inspectieverslag in opdracht van de aartsbisschop; AAM, Visitatieverslagen Paulus Pelsmaker, 1574-1577
[2] Notaris Gerard Van Paesschen, Liezele, 1.10.1636 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 583)
[3] Notaris Gerard Van Paesschen, Liezele, 12.3.1642 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 850)
[4] Notaris Joachim Van der Veken, Willebroek, 24.11.1670 (Bewerking G. Roggeman, akte nr. 168) en Willebroekse Schepenbrieven, 4.2.1671 (Bewerking C. Apers, akte nr. 675)
[5] Puurse Schepenbrieven, 21.1.1701 (Bewerking C. Verstrepen, akte nr. 182)
In de fiscale telling van 1702 zien we dat Symon Abeloos effectief op de Rijweg woont en in de telling van 1747 staat zijn zoon Franciscus (1700-1781) (x Maria Huygelen) ingeschreven als ‘tavernier’ op de Rijweg[1]. In geen van beide gevallen wordt specifiek verwezen naar een brouwerij, wat nochtans gebruikelijk was in die tellingen. Meestal stond er dan bij of er veel of weinig gebrouwen werd, voor eigen gebruik en/of voor levering aan andere herbergen of afspanningen. Zo werd bijvoorbeeld een productie van zes of zeven tonne (een ton was 148 liter) als gering beschouwd. Soms werd ook genoteerd: ‘hebbende eene brouwerije, zonder nochtans te bemoeyen met leveringhe van bier aen herberghe of afspanninghe’.
[1] Fiscale tellingen Puurs en Oppuurs 1702 & 1747, bewerking C. Apers.
Maar bij vader en zoon Abeloos stond er in 1702 en 1747 dus geen enkele verwijzing naar een brouwerij. Dat kan er op wijzen dat er op dat moment niet (meer) werd gebrouwen in De Tinnen Pot. Gezien de vrij grote afstand van het gehucht naar de andere dorpen in de buurt lijkt het nochtans waarschijnlijker dat zij wél in hun eigen bierbehoeften voorzagen. Mogelijk was de productie zo gering dat zij er niet op getaxeerd werden. Of wisten ze de rapporteurs (meyer en schepenen) daarvan te overtuigen. In het cohier van 1702 staat alleszins ‘dat alhier tot Puers wel vier off vijf cleyne andere brouwers en zijn in dewelcke maer ghebrouwen en wordt het bier hetgene de herbergiers en eenige pachters voor hun gerieff noodig hebben’. Misschien was De Tinnen Pot er daar één van.
[1] Fiscale tellingen Puurs en Oppuurs 1702 & 1747, bewerking C. Apers.
Maar bij vader en zoon Abeloos stond er in 1702 en 1747 dus geen enkele verwijzing naar een brouwerij. Dat kan er op wijzen dat er op dat moment niet (meer) werd gebrouwen in De Tinnen Pot. Gezien de vrij grote afstand van het gehucht naar de andere dorpen in de buurt lijkt het nochtans waarschijnlijker dat zij wél in hun eigen bierbehoeften voorzagen. Mogelijk was de productie zo gering dat zij er niet op getaxeerd werden. Of wisten ze de rapporteurs (meyer en schepenen) daarvan te overtuigen. In het cohier van 1702 staat alleszins ‘dat alhier tot Puers wel vier off vijf cleyne andere brouwers en zijn in dewelcke maer ghebrouwen en wordt het bier hetgene de herbergiers en eenige pachters voor hun gerieff noodig hebben’. Misschien was De Tinnen Pot er daar één van.
In de tweede helft van de 18de eeuw kwam De Tinnen Pot in het bezit van Antonius Jacobus Van Doorslaer (1746-1783) en zijn echtgenote Anna Catharina Troch. Na de dood van haar man verkocht Anna Catharina de herberg in juli 1793 aan kanunnik Joannes Franciscus Vandermaeren van Sint Rombouts te Mechelen, wellicht omdat er een hypotheek op rustte die ze niet kon afbetalen.
Kanunnik Vandermaeren verkocht De Tinnen Pot in augustus 1793 al door aan Joannes Egidius Speeckaert (1766-1851) en Anna Catharina Wellens (1769-1839). De verkoopsom bedroeg 1600 gulden, af te betalen in 20 jaar mits een jaarlijkse interest van 3.5%, ten behoeve van het Seminarie in Mechelen. In de akte, verleden voor notaris De Pauw in Ruisbroek op 16 augustus 1793 en geregistreerd voor de Puurse schepenbank op 2 september, wordt het goed beschreven als “eene behuysde hofstede met kamers, kelders, schuere, stallingen, brouwerije, met den brouwketel, kuype ende meerdere materialen daar aen annex, met den hof ende erve”. Er hoorde ook nog een stukje grond bij dat ‘op jaerschaer’ was verhuurd aan Jacobus De Wit. Allemaal samen ging het om een oppervlakte van één gemet (0.4 ha). Volgens de akte paalde het goed in het oosten aan Jan De Ridder, in het zuiden aan de heirbaan van Mechelen naar Dendermonde en in het westen aan Hendrik De Boeck. Voor de precieze situering: zie de kaart hieronder.
In de volkstelling van 1796 staat Joannes Egidius ‘Gillis’ Speeckaert effectief ingeschreven als brouwer op de Rijweg. En hij was niet de enige. In herberg De Drij Koningen, vlak in de buurt, werd eveneens gebrouwen.
Ga verder.
Kanunnik Vandermaeren verkocht De Tinnen Pot in augustus 1793 al door aan Joannes Egidius Speeckaert (1766-1851) en Anna Catharina Wellens (1769-1839). De verkoopsom bedroeg 1600 gulden, af te betalen in 20 jaar mits een jaarlijkse interest van 3.5%, ten behoeve van het Seminarie in Mechelen. In de akte, verleden voor notaris De Pauw in Ruisbroek op 16 augustus 1793 en geregistreerd voor de Puurse schepenbank op 2 september, wordt het goed beschreven als “eene behuysde hofstede met kamers, kelders, schuere, stallingen, brouwerije, met den brouwketel, kuype ende meerdere materialen daar aen annex, met den hof ende erve”. Er hoorde ook nog een stukje grond bij dat ‘op jaerschaer’ was verhuurd aan Jacobus De Wit. Allemaal samen ging het om een oppervlakte van één gemet (0.4 ha). Volgens de akte paalde het goed in het oosten aan Jan De Ridder, in het zuiden aan de heirbaan van Mechelen naar Dendermonde en in het westen aan Hendrik De Boeck. Voor de precieze situering: zie de kaart hieronder.
In de volkstelling van 1796 staat Joannes Egidius ‘Gillis’ Speeckaert effectief ingeschreven als brouwer op de Rijweg. En hij was niet de enige. In herberg De Drij Koningen, vlak in de buurt, werd eveneens gebrouwen.
Ga verder.